NTFR 2002/137 - Een bescheiden fiscaal verlanglijstje voor het nieuwe kabinet

NTFR 2002/137 - Een bescheiden fiscaal verlanglijstje voor het nieuwe kabinet

pdJvdG
prof. dr. J.A.G. van der Geld
Bijgewerkt tot 24 januari 2002

Al geruime tijd sluimert de discussie over onze parlementaire democratie. Hoe demo–cratisch is die nu eigenlijk als we slechts voor één van de twee Kamers één keer in de vier jaar een directe stem mogen uitbrengen terwijl we niet weten wat er met die stem gebeurt na de verkiezingen, we tussentijds niets meer te zeggen hebben (tenzij het parlement wordt ontbonden) en er via volledig dichtgespijkerde regeerakkoorden voor het parlement en de burgers tijdens de zittingsperiode van vier jaar ook niet veel meer te kiezen valt.

Poldermodel past in regentesk systeem

Als u het mij vraagt, is ons huidige systeem behoorlijk regentesk en speelt het poldermodel hier ook geen positieve rol. Dat poldermodel komt erop neer dat een paar organisaties betrokken wordt bij voortdurend en geïnstitutionaliseerd vooroverleg omtrent maatschappelijke problemen in een zoektocht naar consensus. Alleen indien men zich met de betrokken maatschappelijke organisaties (primair werkgevers– en werknemersorganisaties) kan identificeren of als overheidsbestuurder of bestuurderspartij primair belang heeft bij rust in de polder, vindt men dit een goed systeem. Het poldermodel zorgt op sociaal–economisch terrein voor relatieve rust in het land en is als zodanig positief te waarderen. Toch horen we de laatste tijd van diverse kanten mensen stelling nemen tegen het veel bewierookte Nederlandse poldermodel. Ik noem onder andere de voorzitter van De Nederlandsche Bank, Wellink1, en de Amerikaanse econoom Porter2. Kern van de kritiek is dat het poldermodel te veel stroperigheid in de besluitvorming betekent, waardoor Nederland zich niet tijdig zou kunnen aanpassen in de door de critici gewenste richting. Ik wil daar nog wel de slechte democratische legitimatie van het poldermodel in zijn huidige vorm als bezwaar aan toevoegen. Het aantal betrokken organisaties is immers zeer beperkt en zij representeren slechts deelbelangen en geenszins de gehele stemgerechtigde Nederlandse bevolking. De kritiek dat het poldermodel het primaat van de politiek ondermijnt, is dus in wezen een punt van kritiek op het democratisch gehalte van het poldermodel.

Desinteresse burger gevolg van politiek systeem

Het is mijn ervaring dat de meeste mensen reageren op een manier die past bij de wijze waarop ze worden benaderd. Behandel je ze kinderachtig, dan reageren ze kinderachtig, geef je ze eigen verantwoordelijkheid, dan nemen ze die ook. Het is in mijn optiek dan ook logisch dat de burger zich steeds meer afkeert van het politieke bedrijf. Het is niet zozeer afkeer van of onverschilligheid ten aanzien van politieke vraagstukken als wel de manier waarop de burger door "de politiek" wordt aangesproken: behalve als het echt niet anders kan (één keer in de vier jaar) wordt de kiezer eigenlijk goeddeels genegeerd.

Omdat de staatsrechtelijke hervormingen mede tot stand moeten worden gebracht door partijen die goed gedijen onder het huidige, regenteske systeem, zullen die aanpassingen niet eenvoudig tot stand te brengen zijn. Indien daarbij het poldermodel ook ter discussie komt te staan, is weerstand te verwachten van de belangrijkste spelers in dat model: werkgevers– en werknemersorganisaties. Het is logisch dat deze zich roeren als hun macht en invloed worden beknot. Natuurlijk wil niemand dat werkgevers en werknemers niet meer geraadpleegd zouden worden. Het probleem is dat zij vaak als enigen worden geraadpleegd over van alles en nog wat en dat uiteindelijk het parlement de eindverantwoordelijkheid niet meer neemt.

Ik hoop van harte dat ik te pessimistisch ben over het zelfherstellend vermogen van het Nederlandse politieke systeem. Misschien lukt Leefbaar Nederland wat D66 niet is gelukt: fundamentele veranderingen in ons staatsbestel tot stand brengen, waardoor het democratisch karakter wordt verhoogd en de betrokkenheid van de burgers wordt vergroot.

Er komt weer een regeerakkoord aan

Totdat we het politieke systeem hebben hervormd, zullen we het met het bestaande moeten doen. Ook in een hervormd systeem zal daarenboven altijd een belangrijke plaats zijn weggelegd voor de verkiezingen en de regeringsvorming daarna. Ook na de Tweede– Kamerverkiezingen in mei aanstaande zal er gedurende de zomermaanden door een beperkte groep mensen weer een regeerakkoord in elkaar worden geknutseld. Nadat wij allen van vakantie zijn teruggekeerd, worden we verblijd met een ongetwijfeld weer op allerlei punten gedetailleerd akkoord voor het regeringsbeleid van de komende vier jaren. Het komt erop neer dat de ideeën voor het beleid voor de komende vier jaren uiterlijk de komende maanden kenbaar moeten worden gemaakt, willen zij bij de onderhandelingen over een regeerakkoord nog een rol kunnen spelen. Dat er maar weinig tijd verstrijkt tussen het vaststellen van de verkiezingsprogramma"s en het opstellen van een regeerakkoord blijkt als men zich realiseert dat op het moment dat deze opinie werd geschreven (half januari 2002) de verkiezingsprogramma's van de drie grootste politieke partijen blijkens hun websites nog allemaal het conceptstadium niet waren ontstegen.

Mijn fiscale verlanglijstje

Hoewel ik nog ben opgevoed met de slogan dat kinderen die vragen worden overgeslagen, wil ik toch kort mijn fiscale verlanglijstje voor het komende regeerakkoord met u delen. Omdat de vennootschapsbelasting mij het meest na aan het hart ligt, heb ik mijn suggesties tot deze belasting beperkt. Mocht dit goed gaan, dan kunnen we in 2006 een verlanglijstje maken voor andere belastingen.

Op nummer één staat het werk maken van harmonisatie van de winstbelastingen binnen de Europese Unie. Want het kan niet zo zijn dat we in een economische en monetaire unie (EMU) verenigd zijn met één munt, maar daarnaast net blijven doen alsof het mogelijk is dat eerlijke (niet fiscaal vervalste) concurrentie binnen Europa mogelijk is als we de winstbelastingen louter tot de nationale soevereiniteit blijven rekenen. Er zal beduidend verder moeten worden gegaan dan voortvloeit uit de (juridisch niet afdwingbare) Gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie. Ook de in oktober 2001 publiek gemaakte voorstellen van eurocommissaris Bolkestein gaan niet ver genoeg. Hij stelt namelijk voor om de grondslagen van de winstbelastingen in meer of mindere mate te harmoniseren, maar de hoogte van het tarief tot de autonomie van de lidstaten te laten. Terecht heeft staatssecretaris Bos daar in een eerste reactie al op laten weten dat zijns inziens harmonisatie van grondslag en tarief noodzakelijk is. Ik steun van harte zijn gedachte om de tarieven niet gelijk te maken of binnen een absolute bandbreedte te dwingen, maar om een bandbreedte van afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde tarief toe te staan.

Als nummer twee zou ik willen pleiten voor een systematische doorlichting van onze vennootschapsbelasting op de vraag of die nu in overeenstemming is met het EG–recht. Er zijn namelijk de nodige regels waaromtrent twijfels bestaan. Denk hiebij onder andere aan de bij het Hof van Justitie van de EG aanhangige zaak inzake de aanvaardbaarheid van de kostenaftrekbeperking binnen de deelnemingsvrijstelling voor kosten in verband met een buitenlandse dochtermaatschappij (HR 11 april 2001, nr. 35.729, BNB 2001/257 met mijn noot en NTFR 2001/593 met commentaar van mevrouw Kors) maar in zijn algemeenheid zijn twijfels op zijn plaats overal waar in de vennootschapsbelasting buitenlandse lichamen of belangen anders worden behandeld dan binnenlandse.

Als derde punt voor opname in het regeerakkoord zou ik graag een grondige studie zien vanuit een positieve grondhouding naar de mogelijkheden om artikel 10a, het net ingevoerde artikel 10, lid 1, letter d en artikel 15, leden 4 en 5 Wet VPB 1969 te vervangen door een algemene maximaal fiscaal acceptabele verhouding vreemd vermogen ten opzichte van eigen vermogen (debt–equity ratio). 3 De al maar uitdijende, specifieke antimisbruikwetgeving op het terrein van de afbakening tussen eigen en vreemd vermogen is inmiddels zo ingewikkeld dat een simpeler oplossing veel serieuzer aandacht verdient dan zij tot nu toe heeft gekregen.

Andere politieke prioriteiten