NTFR 2002/1483 - Box 3 failliet? Op naar een vermogenswinstbelasting?

NTFR 2002/1483 - Box 3 failliet? Op naar een vermogenswinstbelasting?

mPtB
mr. P.J. te BoekhorstWerkzaam op het Tax Knowledge Center van KPMG Meijburg & Co.
mdJG
mr. dr. J. GanzeveldZelfstandig gevestigd belastingadviseur en onafhankelijk vaktechnisch adviseur alsmede extern fiscaal wetenschappelijk adviseur van HLB Schippers.
Bijgewerkt tot 17 oktober 2002

Op 14 september 1999 werd bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor een nieuwe inkomstenbelasting 2001 ingediend. Onderhand hebben wij enige (niet op alle fronten onverdeeld positieve) ervaring met de ingaande 2001 ingevoerde nieuwe inkomstenbelasting op kunnen doen. 1 Onderdeel van die nieuwe inkomstenbelasting is de forfaitaire vermogensrendementsheffing van box 3 over – globaal omschreven – privé–vermogen. 2 Op twee peildata (1 januari en 31 december van een kalenderjaar) wordt het privé–vermogen gemeten. Het gemiddelde hiervan wordt geacht 4% rendement op jaarbasis op te leveren en is belastbaar tegen een tarief van 30%. Deze heffing vervangt (gedeeltelijk) de heffing op inkomen uit privé–vermogen onder de oude Wet IB 1964 en de oude Wet VB 1964. Zij boden veel mogelijkheden tot grensverkenningen en gingen ten onder aan gedetailleerde reparatiewetgeving3 om die grensverkenningen tegen te gaan. De opmerking van Freudenthal dat hij art. 24 uit de oude Wet IB 1964 mist, omdat het zijns inziens een toonbeeld was van een theoretisch voldragen systeem, kunnen wij dan ook (echt) niet delen. 4

Voorgeschiedenis

De nieuwe inkomstenbelasting is een uitwerking van de in december 1997 gepubliceerde nota Belastingen in de 21e eeuw: een verkenning van het toenmalige kabinet–Kok I (met minister Zalm en staatssecretaris Vermeend). In die nota is ook aandacht besteed aan het alternatief van de vermogenswinstbelasting, alhoewel in de fiscale vakliteratuur5 is opgemerkt dat die vermogenswinstbelasting nooit een eerlijke kans heeft gekregen. In diezelfde vakliteratuur overheerst de visie dat op fiscaal–theoretische gronden de vermogenswinstbelasting de beste, want meest rechtvaardige, keuze is. 6

Opnieuw discussie over invoering vermogenswinstbelasting

Recentelijk heeft de huidige staatssecretaris Van Eijck in een interview7 de discussie over het wel of niet invoeren van een vermogenswinstbelasting opnieuw aangezwengeld. Een discussie die overigens bepaaldelijk niet nieuw is. 8 Hij is van mening dat de huidige vermogensrendementsheffing niet aansluit bij de belevingswereld van de beleggers. Dit knelt zijns inziens met name in een periode met een beursklimaat waarin een verondersteld rendement van 4% niet meer wordt gehaald en waarin beleggers volgens de AEX–benchmark 25% van hun vermogen zijn kwijtgeraakt. Een belasting op werkelijk behaalde vermogenswinst speelt hier beter op in.

Aantal bezwaren tegen een vermogenswinstbelasting

Tegen een (in theoretisch opzicht) 'rechtvaardige' vermogenswinstbelasting valt wel het een en ander in te brengen. Dit zijn meer bezwaren van praktische, pragmatische aard. Zo zou een deel van de totale belastingopbrengst na invoering van een dergelijke heffing voortaan fluctueren met de beurskoersen. Wat dat betreft is de huidige heffing in termen van Vermeend 'robuuster', alhoewel een waardedaling van het vermogen ook tot een lagere opbrengst in box 3 leidt. De belastingopbrengst zal evenwel naar verwachting niet zodanig fluctueren als bij een vermogenswinstbelasting mogelijk is.

Een ander, zwaarwegender bezwaar ligt in de uitvoeringssfeer. De vermogenswinstbelasting beoogt de vermogenswinst die wordt gemaakt op privé–vermogen te treffen. Om die winst vast te kunnen stellen, is de fiscus mede afhankelijk van een goed gevoerde administratie waarin particulieren de aanschafprijzen van effecten, onroerende zaken et cetera bijhouden, zo nodig tot in lengte van jaren. Daarbij zal men toch moeten denken aan goede controlemechanismen, waarmee kan worden tegengegaan dat particulieren die administratie op niet geheel correcte dan wel niet–eerlijke wijze bijhouden en dientengevolge een onvolledige of niet–juiste aangifte doen van de behaalde vermogenswinst.

Ook het tijdstip en de wijze van invoering verdienen serieuze aandacht. Worden als kostprijs de historische aanschafprijzen gehanteerd of wordt de waarde van de beleggingen op het moment van invoering gehanteerd? Die waarde is nu juist zo onder druk komen te staan door het gure beursklimaat. Dit brengt ons direct op een ander punt: hoe denkt de wetgever om te gaan met geleden vermogensverliezen? Als de plussen belastbaar zijn, dan is er alles voor te zeggen om de minnen in aftrek toe te laten.

Voorts verdient aandacht dat van oudsher een belasting op de vermogenswinst bij verkoop van de eigen woning gevoelig ligt. Die eigen woning bivakkeert thans in box 1 met een (laag) eigenwoningforfait en de mogelijkheid tot een – in beginsel onbeperkte – aftrek van de financieringsrente gedurende ten hoogste dertig jaren.

Het voorgaande lijkt allemaal nog wel overkomelijk. In de aanmerkelijkbelangsfeer (thans: box 2) en in de sfeer opbrengst van andere arbeid (thans: art. 3.90 Wet IB 2001) geldt immers al geruime tijd onder omstandigheden een heffing op behaalde 'vervreemdingswinsten'. Sinds de Wet IB 2001 geldt eveneens in terbeschikkingstellingssituaties (art. 3.91 en 3.92 Wet IB 2001) een dergelijke heffing. 9

Wel en wee van een vermogenswinstbelasting in Duitsland

Als wij echter naar Duitsland kijken, dan zien wij dat het Bundesfinanzhof (de Duitse Hoge Raad) op 16 juli 2002 de aldaar geldende beperkte vermogenswinstbelasting voor toetsing aan de Duitse Grondwet heeft voorgedragen aan het Bundesverfassungsgericht (de Duitse constitutionele rechter). Deze heffing op speculatiewinsten gold in 1997 – het jaar waarop de uitspraak betrekking heeft – onder andere voor winsten op verkoop van effecten die binnen zes maanden na aanschaf worden gerealiseerd. 10 Vanaf 1999 is deze termijn verlengd tot een jaar. 11 Het Bundesfinanzhof oordeelde daarover in het verwijzingsvonnis12 dat de gelijkheid tussen 'eerlijke' (zij die hun speculatiewinst eerlijk aangeven) en 'oneerlijke' belastingplichtigen (zij die dit niet doen) geschonden kan zijn, omdat het beschikbare apparaat ontoereikend is om de belastingaangiften daarop effectief te kunnen controleren. De Duitse Prof. Dr. K. Tipke, die de procedure heeft aangespannen, heeft de belasting in het verleden wel aangeduid als een Dummensteuer. Het Bundesfinanzhof heeft de zaak verwezen naar het Bundesverfassungsgericht voor een definitief oordeel over de grondwettigheid van de speculatiewinstbelastingheffing, met name in het licht van het gelijkheidsbeginsel. 13 In een andere zaak heeft het Bundesverfassungsgericht al eens uitgesproken dat een gebrek aan effectieve controle kan leiden tot ongrondwettigheid van een materiële fiscale bepaling. 14

De situatie in Nederland valt niet zomaar te vergelijken met die in Duitsland. Wij kennen bijvoorbeeld geen bankgeheim, de Duitse wetgeving voorziet daar wel in. Verder kennen wij geen rechterlijke toetsing van (belasting)wetten aan de Grondwet; in ons bestel is dat overgelaten aan de wetgever. Toch kunnen Nederlandse wetten onder omstandigheden eveneens aan het gelijkheidsbeginsel getoetst worden, namelijk voorzover dat beginsel in de internationale mensenrechtenverdragen gewaarborgd is. Het is nog maar de vraag hoe een eventuele toetsing van een Nederlands equivalent van een Dummensteuer aan een dergelijk verdrag zou uitpakken, even afgezien van de vraag of de huidige vermogensrendementsheffing deze kwalificatie ook niet (bij uitstek) zou verdienen.

Naast de gerechtelijke instanties die bij de mensenrechtenverdragen zijn ingesteld, laat het Hof van Justitie van de EG zich (mede) leiden door de fundamentele rechten. Reeds in het arrest Stauder stelde dit Hof dat de fundamentele rechten een algemeen rechtsbeginsel van het EG–recht vormen. Dit houdt onder andere in dat als een lidstaat zich ter rechtvaardiging van een nationale regeling die de uitoefening van één van de vrijheden belemmert, beroept op een bepaling van het EG–Verdrag, het Hof deze rechtvaardiging mede toetst aan deze fundamentele rechten. 15

Tekortkomingen box 3

Advies

Gerijpt inzicht Van Eijck?