NTFR 2002/212 - Premie is wat je betaalt aan de verzekeraar!

NTFR 2002/212 - Premie is wat je betaalt aan de verzekeraar!

mPZ
mr. P. Zijdenbos
Bijgewerkt tot 14 februari 2002

Een overeenkomst van levensverzekering kent in beginsel twee partijen: de verzekeringnemer en de verzekeraar. De fiscale gevolgen van die overeenkomst of een wijziging daarin vloeien voort uit de rechtsverhouding tussen die verzekeringnemer en verzekeraar. Althans tot voor kort. Voortaan moet ook rekening worden gehouden met een factor die buiten deze rechtsverhouding ligt. Daarbij doel ik op de mogelijkheid dat de verzekeringnemer ter zake van het sluiten van de verzekering een vergoeding aan zijn verzekeringsadviseur betaalt. Deze fee wordt namelijk ook als premie behandeld. En dat maakt het vast–stellen van de fiscale gevolgen en de advisering in levensverzekeringen weer een stukje lastiger. Wie heeft straks nog het overzicht van de fiscale gevolgen van een contract? Oftewel, hoe 'net zo leuk, juist minder makkelijk' werd.

Overeenkomst en polis

Een polis is de belichaming van de overeenkomst die een verzekeringnemer met een verzekeraar heeft gesloten. Het afgeven van een polis van levensverzekering is geen vrijblijvende aangelegenheid maar een wettelijke verplichting (vgl. art. 255, 257 en 304 Wetboek van Koophandel). Die polis geldt als hèt bewijsmiddel van het bestaan en de inhoud van de overeenkomst. In de polis worden dan ook essentiële afspraken vastgelegd. Denk daarbij aan wie de rechten mag uitoefenen die uit de overeenkomst voorvloeien (de verzekeringnemer), van wiens leven de dekking afhankelijk is (de verzekerde) en aan wie een uitkering moet worden gedaan (de begunstigde). Daarnaast uiteraard ook wat de verzekeringnemer voor die dekking jegens de verzekeraar aan premie verschuldigd is. Het is dan ook volstrekt logisch dat voor het bepalen van de fiscale gevolgen van een uitkering uit of een handeling met de verzekering sinds jaar en dag de polis wordt geraadpleegd. Niet alleen door de verzekeraar, maar bijvoorbeeld ook door de verzekeringsadviseur, de Belastingdienst of de verzekeringnemer zelf. Dat is binnenkort evenwel niet voldoende.

Wijzigingen in de Wet assurantiebemiddeling (Wabb)

Per 1 januari 2000 is de Wabb in zoverre aangepast dat het verbod op retourprovisie is vervallen. Deze wijziging wordt ook wel aangehaald als 'Wabb I'. Provisie is de benaming voor het bedrag dat een verzekeringsadviseur van een verzekeraar ontvangt ter zake van het bemiddelen bij het totstandkomen van een verzekering bij die verzekeraar. De provisie wordt bekostigd uit de premie die de verzekeringnemer is verschuldigd aan de verzekeraar. Met het vervallen van het genoemde verbod mag de verzekeringsadviseur met zijn klant afspreken dat de provisie (geheel of gedeeltelijk) terugvloeit naar die klant.

Inmiddels is de Wabb opnieuw aangepast. Per 1 april 2002 vervalt de wettelijke eis dat de beloning van een verzekeringsadviseur uitsluitend mag bestaan in provisie. Met het vervallen van deze eis staat het de verzekeringsadviseur vrij om – in plaats van de provisie van de verzekeraar – een fee met de klant af te spreken. De klant betaalt deze fee direct aan zijn verzekeringsadviseur. Deze wijziging wordt ook wel aangeduid als 'Wabb II'.

Belastingplan 2002 (IV)

In het verlengde van Wabb II zijn ook andere wijzigingsvoorstellen gedaan, die zijn opgenomen in het Belastingplan 2002 (IV). Deze voorstellen zijn inmiddels tot wet verheven. Zo is daarin een aanpassing van de assurantiebelasting geregeld. Voortaan zal een verzekeringsadviseur assurantiebelasting moeten afdragen over de fee die de klant aan hem betaalt voor 'diensten die samenhangen met schadeverzekering'. Daarnaast is een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen. Deze wet is verrijkt met de volgende bepaling: 'Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de premie voor een verzekering gelijkgesteld:

  • de op de verzekeringnemer drukkende uitgaven

  • ter beloning van de assurantietussenpersoon

  • ter zake van het afsluiten dan wel het verlengen van de desbetreffende verzekering of het incasseren van premies' (art. 1.7b Wet IB 2001).

Anders dan de geschetste wijziging voor de assurantiebelasting blijft de werking van deze bepaling niet beperkt tot schadeverzekeringen. Ook levensverzekeringen (lijfrente– en kapitaalverzekeringen) worden er door getroffen. Dat heeft een reden. Financiën wilde de fee fiscaal niet anders behandelen dan de provisie. Volgens de parlementaire stukken voorkomt de wijziging twijfel over het antwoord op de vraag of de fee die de verzekeringsadviseur in rekening brengt aan de verzekeringnemer eveneens kan worden begrepen in de premie: 'Teneinde een fiscaal ingegeven verstoring van de marktwerking te voorkomen, is het wenselijk om in de Wet inkomstenbelasting 2001 ook de provisie die gescheiden in rekening wordt gebracht het spoor van de premie te laten volgen. Aan de beloning van de tussenpersoon door de verzekeraar dan wel door de verzekeringnemer zijn dus (dan, PZ) geen uiteenlopende fiscale gevolgen verbonden voor de verzekeringnemer.'

Met de gelijkstelling wordt dus beoogd de fee fiscaal op dezelfde manier te behandelen als de premie. Op zich geen onlogisch oogmerk. Maar wat zijn de gevolgen voor de adviespraktijk? De gelijkstelling heeft ook tot gevolg dat de beloning van de verzekeringsadviseur – zich afspelend buiten de rechtsverhouding tussen verzekeringnemer en verzekeraar – mede bepalend is voor de fiscale gevolgen van een uitkering uit of handeling met het contract. Als 'externe factor' is deze als vanzelfsprekend niet terug te vinden in de polis. Dat maakt dat het raadplegen van de polis niet langer voldoende is voor het vaststellen van die gevolgen. De verzekeraar zal uit dien hoofde terughoudend moeten zijn bij het desgevraagd adviseren over de verzekering of wijzigingen daarin. Het niet vastleggen van die externe factor betekent ook dat een andere adviseur – bijvoorbeeld na opname van de verzekering in diens portefeuille – doorgaans niet precies weet wat hij wel en wat hij niet kan adviseren. Het is tevens niet uit te sluiten dat de oorspronkelijke adviseur of de klant zelf na verloop van tijd een inschattingsfout maakt nadat de fee in vergetelheid is geraakt. Het komt me voor dat deze situatie uiteindelijk niet in het belang van de klant zelf is.

Fiscale gevolgen

Om welke fiscale gevolgen gaat het dan? Ik beperk me hier tot – in volgorde – de kapitaalverzekering eigen woning (KEW) en de gefacilieerde lijfrente. Beide worden verondersteld nieuw te worden gesloten.

a. Kapitaalverzekering eigen woning

De KEW is fiscaal interessant omdat de uitkering ervan onder voorwaarden en tot bepaalde grenzen belastingvrij kan worden genoten (zogenoemde KEW–vrijstelling). Voorwaarden worden onder andere gesteld aan de duur van de premiebetaling en de minimale en maximale hoogte van de premies. Dit laatste wordt de 'bandbreedte–eis' genoemd. Deze eis houdt in dat de hoogste premie over de gehele looptijd niet meer mag bedragen dan tienmaal de laagste (10:1). Bij het overschrijden van deze bandbreedte gaat elk uitzicht op toepassing van de KEW–vrijstelling verloren: progressieve afrekening over het gehele rentebestanddeel is dan in beginsel onafwendbaar. Nu wordt niet elke KEW met een maximale bandbreedte van 10:1 gesloten maar dergelijke contracten komen wel met de regelmaat van de klok voor. Is de verzekeraar onwetend over het betaald zijn van een fee – hetgeen naar ik aanneem in de praktijk toch de hoofdregel zal blijken te zijn – dan mist hij een essentieel element in de beoordeling wat de fiscale gevolgen van een uitkering of tussentijdse wijziging van het contract zouden zijn. Bedraagt in een concreet geval vanaf aanvang de laagste premie ? 1.000 en de hoogste ? 10.000, dan is de bandbreedte gevuld. Met het in rekening brengen van een fee van bijvoorbeeld ? 250, wordt de bandbreedte definitief overschreden; de KEW–vrijstelling kan niet meer worden toegepast. Dat laatste doet zich ook voor na een tussentijdse wijziging waardoor die bandbreedte wordt overtroffen. Wat moet een verzekeraar doen als ter zake van een verzekering met een nominaal gelijke premie of gematigde premievariatie een offerte wordt gevraagd waarin de bandbreedte maximaal moet worden benut? Gesteld dat informatie over de fee hem wel bereikt, hoe weet hij dan vervolgens dat deze betrouwbaar is? Daarbij hoeft overigens geen kwaad opzet in het spel te zijn. Op zijn minst toch een wat vreemde situatie.

b. Gefacilieerde lijfrente

Tot bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden is de premie voor een gefacilieerde lijfrente (box 1–lijfrente) aftrekbaar. Wordt een grens overschreden of niet aan alle voorwaarden voldaan, dan is de premie geheel of gedeeltelijk niet aftrekbaar. Dat geldt ook indien geen grens wordt overschreden en aan alle voorwaarden wordt voldaan maar de aftrek – bewust of onbewust – geheel of gedeeltelijk niet wordt geclaimd. Doet zich zo"n situatie voor, dan is er in zoverre sprake van een box 3–lijfrente. In dat geval is voor dat deel niet de premie of uitkering van belang maar de 'waarde in het economische verkeer' van de aanspraak. Het gesplitst behandelen van een box 1– en box 3–deel in één overeenkomst is een vooral praktisch (administratiebelastend) probleem. Aangenomen mag worden dat het nog even zal duren voordat hier een adequate oplossing voor is gevonden. Ondertussen wordt door de gelijkstelling van de fee met een (aftrekbare lijfrente)premie aan deze discussie wel weer een dimensie toegevoegd. Wie weet aan welk deel van de overeenkomst de fee moet worden toegerekend? Hoe zit het straks met de inhoudingen?

Oplossing?

Premie versus fee