NTFR 2002/984 - Pensioen, politiek, pensioen en politiek, pensioenpolitiek!!

NTFR 2002/984 - Pensioen, politiek, pensioen en politiek, pensioenpolitiek!!

pdGD
prof. dr. G.J.B. Dietvorst
Bijgewerkt tot 18 juli 2002

De Nederlandse politiek houdt zich meer dan ooit bezig met pensioen. De houdbaarheid van fiscale pensioenwetgeving lijkt echter niet veel langer meer te zijn dan die van een pak melk. De politiek probeert in verkiezingsprogramma's betrokkenheid en betrouwbaarheid uit te stralen. Ik heb echter nog nimmer een maatregel op pensioengebied meegemaakt die zo'n kort leven beschoren lijkt als de basisruimte voor de lijfrentepremieaftrek in de Wet IB 2001. Het Witteveen–kader is korter dan één kabinetsperiode in stand gebleven. Pensioen is en blijft dus in beweging.

Zoals het ernaar uitziet wordt de trend: langer en tegelijkertijd korter werken. Langer, tot na de 65–jarige leeftijd, en kortere werkweken. Oudere werknemers worden verleid met extra heffingskortingen om langer door te blijven werken en worden dus niet langer als wegwerpartikel gezien.

Tegelijkertijd lijkt een welvaartsvaste AOW in veilige handen bij de politiek en blijft de overheid op afstand nadrukkelijk meekijken naar het speelveld van de aanvullende pensioenen.

AOW

Het spreekt voor zich dat alle partijen een visie hebben op de toekomst van de AOW. Alle partijen zijn het erover eens dat iedereen nu en in de toekomst recht heeft op een welvaartsvaste AOW als basispensioen. Als het aan de PvdA ligt, wordt niet getornd aan de wettelijk vastgelegde koppeling van het sociaal minimum en de AOW–uitkering. Benadrukt wordt het belang van het AOW–spaarfonds om de komende vergrijzingsgolf op te kunnen vangen. De VVD ziet de AOW als een welvaartsvast basispensioen, terwijl iedere burger zelf moet zorgen voor additionele pensioenvoorzieningen. Ouderen mogen als het aan de VVD ligt vanwege hun ervaring, levenswijsheid en energie, ook na hun 65e te blijven werken.

De ChristenUnie noemt bovendien de keuze die ouderen moeten krijgen voor een latere datum waarop de AOW ingaat. Dit gaat uiteraard gepaard met een hogere uitkering. De AOW–toeslag vanwege het hebben van een jongere partner lijkt, als het aan de politiek ligt, niet in gevaar te komen. Als het een de SP ligt gaat de AOW de komende regeerperiode met 5% omhoog. GroenLinks zou de AOW in dezelfde periode zelfs met 10% willen laten stijgen. Een substantiële stijging van de AOW–uitkering lijkt mij nauwelijks realistisch, maar het oogt wel vriendelijk.

Aanvullende pensioenen

Wiens terein?Wat betreft de verdeling van de bevoegdheden is de overheersende visie dat aanvullende pensioenen tot het werkterrein van de sociale partners behoren. Alleen dán moet de overheid in actie te komen als zij het af laten weten. Dus zolang de zaken – bijvoorbeeld medezeggenschap of indexering van ingegane pensioenen – goed worden geregeld, ziet de overheid geen reden om in te grijpen. Dit lijkt ook terecht, het gaat tenslotte om privaat geld.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de overheid op dit terrein geen taak heeft. De overheid zorgt voor flankerende fiscale wetgeving om de opbouw van een goed pensioen fiscaal te begeleiden. Een ouderdomspensioen van 70% van het eindloon wordt als ambitieniveau genoemd. Ook heeft de overheid een functie waar het gaat om de taakafbakening tussen pensioenfondsen en levensverzekeraars en het toezicht op deze pensioenuitvoerders. Daarvoor geldt inmiddels regelgeving. GroenLinks is er voorstander van dat pensioenfondsen een groter deel van hun vermogen duurzaam beleggen.

Volgens de PvdA is de overheid onder andere verantwoordelijk voor een goede werking van het pensioenstelsel en minimale kwaliteitseisen.

Het geheel geeft mij een beetje het beeld van een omheinde speeltuin, waar de sociale partners het pensioenspelletje mogen spelen en de overheid het toezicht houdt en met ingrijpen dreigt als het niet naar wens verloopt. Deze situatie bestaat al een aantal jaren en heeft tot een pensioenlandschap geleid waar in andere landen met bewondering naar wordt gekeken. Als het aan mij ligt, moeten we deze situatie koesteren zonder ons daarbij in zelfgenoegzaamheid te wentelen.

Regeerakkoord.In dit verband is het ook interessant dat in de bijlagen bij het regeerakkoord, dat gaat over de grondslagverbreding, wordt gesproken over de inperking van het Witteveen–kader voor werknemerspensioen. Het opbouwpercentage bij een eindloonregeling, nu nog maximaal 2 per dienstjaar, wordt verlaagd naar 1,75 per dienstjaar. Of ook voor middelloonregelingen de fiscale ruimte wordt beperkt van maximaal 2,25% per dienstjaar naar 2% vermeldt het regeerakkoord niet, maar het ligt wel voor de hand. Ook wordt niet gesproken over eerbiedigende werking van bestaande pensioenregelingen. Het lijkt mij niet voor de hand liggend dat bestaande pensioenregelingen op dit punt worden opengebroken in die zin dat voor de toekomst een fiscale faciliteit geldt voor het lagere percentage. Wil men echter de beoogde grondslagverbreding realiseren, dan zal het mogelijkerwijs wel moeten.

Verplichtstelling. Wat betreft de verplichtstelling van pensioenregelingen in bepaalde bedrijfstakken is de overheersende opvatting dat dit een goed instrument is en een bijdrage levert aan een goed functionerend driepijlerstelsel met een grote mate van solidariteit. Alleen de VVD is tegenstander van de verplichtstelling. Volgens de VVD moeten de werkgever en de werknemer zelf kunnen bepalen bij welk pensioenfonds of welke verzekeraar het pensioen wordt ondergebracht. Tegelijkertijd is deze partij voorstander van aftopping van de verplichtstelling. Daarbij is iemand met een salaris boven een bepaalde grens niet verplicht om deel te nemen aan de bedrijfspensioenfondsregeling. Het spreekt voor zich dat elke grens die men hier kiest, arbitrair is. Tot een afschaffing van de verplichtstelling zie ik het niet komen. De discussie over aftopping is een luxediscussie. Als over aftopping wordt gesproken, dan gaat het over aftopping op het coördinatieloon sociale verzekeringen. Het gaat dan over een gering percentage van de werknemers, die dan bovendien al een goede basisvoorziening hebben op grond van de verplichtgestelde beroepspensioenregeling. Aftopping heeft het gevaar dat de werkgever dan ook maar niet meer zal willen doen dan waarop hij op grond van de wet verplicht is. De werknemer die wel een zogenoemde excedentregeling krijgt, zal niet zo blij zijn met twee verschillende regelingen. Laat het wat mij betreft dus maar bij het oude, omdat wijziging geen zoden aan de dijk zet en de duidelijkheid en overzichtelijkheid er niet mee gediend zouden zijn.

Medezeggenschap. Omdat pensioen uitgesteld loon is en zowel werknemers als ex–werknemers dus belang hebben bij een goed beheer van de pensioengelden, is er breed politiek draagvlak voor de medezeggenschap van gepensioneerden met betrekking tot hun pensioen. De rol die gepensioneerden hebben bij de uitvoering van de pensioenregeling moet daarom groter worden dan tot nu toe gebruikelijk is. Om daar uitvoering aan te geven hebben de sociale partners en de ouderenorganisaties al een convenant gesloten. De praktijk voldoet nog niet geheel aan de gestelde doelen, met name bij de verzekerde regelingen. Dit zou dus wel eens een terrein kunnen zijn waar de overheid corrigerend op gaat treden als dit niet afdoende wordt geregeld op vrijwillige basis. Met name de PvdA stelt zich op het standpunt dat de medezeggenschap nog beter geregeld moet worden en is er onder andere voorstander van om gepensioneerden in het bestuur van pensioenfondsen te benoemen. Zij hebben de afgelopen jaren kunnen zien dat hun pensioenuitvoerder met hun geld superrendementen heeft gehaald die vervolgens aan de werkgever ten goede zijn gekomen in de vorm van een premievakantie of een premieteruggave. Nu lezen dezelfde gepensioneerden dat de pensioenfondsen gigantische tekorten hebben als gevolg van de beursmalaise! Over langetermijnhorizon gesproken.

Indexering.Over de indexering van ingegane pensioenen wordt genuanceerd gedacht. De PvdA had eerder een voorontwerp voor een wetsvoorstel gepubliceerd over verplichte indexering van ingegane pensioenen. Dit idee wordt naar aanleiding van reacties aangepast in een voorwaardelijke indexering. Zowel CDA als VVD vraagt zich af of het nodig is om de indexering wettelijk te regelen, omdat het meer de taak is van de sociale partners. De VVD is in ieder geval, onder meer vanwege de kosten, tegen een verplichte indexering. Het CDA vraagt zich mijns inziens terecht af of een indexeringsverplichting ons goed werkende pensioenstelsel niet zou ondermijnen.

Dit lijkt mij een terrein waar de pensioensector zelfregulerend op zou moeten treden. Gebeurt dit niet, dan zal de overheid hier regels stellen. Premieholidays en premieteruggaven, terwijl tegelijkertijd de ingegane pensioenen niet voldoende worden verhoogd om de koopkracht te handhaven, lijken mij geen goed signaal en geen teken van maatschappelijk besef.

Langer doorwerken.Over de gehele lijn zijn de politieke partijen het erover eens dat de arbeidsparticipatie van ouderen omhoog moet. Iedereen moet mee kunnen blijven doen aan het arbeidsproces. Bovendien is het nodig om draagvlak te houden voor de betaalbaarheid van pensioenen en om krapte op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Ouderen moeten gestimuleerd worden om langer door te werken. Daarbij wordt onder andere gedacht aan:

– gelegenheid geven om er eens een jaartje tussenuit te gaan;

– oudere werknemers net zoveel recht op scholing te geven als jongere;

– hogere arbeidskorting voor ouderen;

– toestaan van deeltijdpensioen.

Informatievoorziening.De PvdA is voorstander van betere informatievoorziening over pensioen en beroept zich er terloops op de enige politieke partij te zijn die daar oog voor heeft. Begin juni van dit jaar is uit NIPO–onderzoek gebleken dat drie op de vijf werknemers behoefte heeft aan meer informatie over de hoogte van het nettopensioen bij pensionering. Voor het inkomen bij arbeidsongeschiktheid, bij minder werken en voor informatie over welvaarts– of waardevastheid geldt hetzelfde als bij ouderdom. Deelnemers bij het ABP hebben over informatievoorziening en toegankelijkheid niet te klagen.

Als het aan de PvdA ligt, moet iedereen jaarlijks een overzicht krijgen van de stand van zaken van zijn of haar pensioen.

Levensloopbenadering

Een issue waar de pensioenwereld en de politiek zich de komende tijd mee bezig zullen gaan houden, is het idee van een levensloopbenadering. Er wordt ook wel gesproken over een levensloopbestendige verlof– en pensioenregeling.

De gedachte erachter is dat het leven niet meer strikt te verdelen is in studeren, werken en genieten. Het partijprogramma van het CDA meldt het volgende:

'Tijd en geld kunnen opgespaard worden in de levensloopverzekering. ADV–dagen, overwerk, vakantiedagen en uitbreiding van de werkweek kunnen als "premie" in de levensloopverzekering ingebracht worden. De verzekering kan worden uitgevoerd in combinatie met aanvullende pensioenen. (…) Net als bij pensioen geldt de omkeerregel: pas als het uitgekeerd wordt, wordt het belast.'

Dit alles doet een beetje denken aan wat eerder bij de invoering van de Wet IB 2001 aan de orde is geweest: de gedachte over intertemporele flexibiliteit in combinatie met het banksparen. Alles wat onder de toen nog voorgestelde oudedagsparaplu zou worden gebracht, zou aftrekbaar zijn, terwijl de uitkeringen of opnames belast zouden worden.

Hoe de levensloopverzekering vormgegeven zou moeten worden en wat de rol van pensioenfondsen, levensverzekeraars en banken daarin zou kunnen zijn, is uiteraard nog lang niet duidelijk. In mijn dissertatie deed ik het voorstel voor een geïntegreerd systeem voor toekomstvoorzieningen (het GST) gebaseerd op de drie pijlers. De levensloopbenadering gaat aardig in die richting. Ik ben er dus voorstander van om het idee verder uit te werken.

In het regeerakkoord wordt voor de invoering van de levensloopfaciliteit zoals het hier wordt genoemd met ingang van 2003 een bedrag vrijgemaakt van € 200 tot € 400 miljoen.

Lijfrente

De nog geen twee jaar geleden geïntroduceerde toetsvrije basisruimte van € 1.069 zal dan maar een kort leven beschoren zijn. Het nieuwe kabinet bezuinigt en lijfrentepremieaftrek is een gemakkelijk slachtoffer. Dat daarbij de verkeerde en ondeugdelijke argumenten worden gebruikt, lijkt de politiek niet te deren. Afschaffing ervan levert immers geen € 300 miljoen op. Onderzoek heeft uitgewezen dat 80% van de belastingplichtigen die van de basisruimte gebruikmaken, een pensioentekort hebben. Waarom zou men daarvoor een extra drempel opwerpen om de aftrek te kunnen claimen?

Men mag niet vergeten dat tegenover de aftrekpost in het heden een belastingclaim op een nog hoger bedrag in de toekomst staat. In feite gaat het dus nergens over.

In de discussie die (mogelijk) leidt tot de afschaffing ervan, wordt gesteld dat pensioenuitvoerders steeds beter in staat zijn om een pensioentekort van de deelnemer te berekenen. Het door de pensioenuitvoerder berekende pensioentekort zullen zij veelal zelf op willen vullen, maar die ruimte wordt nu door het tailleren van Witteveen juist beperkt! Komen lijfrenteverzekeraars dan weer wel in beeld?

Tot besluit