NTFR 2003/135 - Een fiscale tussenbalans na een halfjaar 'her-Eijcken'

NTFR 2003/135 - Een fiscale tussenbalans na een halfjaar 'her-Eijcken'

pdJvdG
prof. dr. J.A.G. van der Geld
Bijgewerkt tot 23 januari 2003

Het leek me een goed idee om aan de vooravond van een nieuw te vormen kabinet, eens kort stil te staan bij de belangrijkste fiscale wapenfeiten die zich het afgelopen halfjaar, onder verantwoordelijkheid van de nieuwe staatssecretaris Van Eijck, hebben voorgedaan. Het is natuurlijk een persoonlijke selectie, maar eentje waarin menig fiscalist, denk ik, zich wel zal herkennen. Op het moment dat deze column wordt gepubliceerd hebben de Tweede Kamerverkiezingen al plaats gevonden, zodat ik ook niet wakker hoeft te liggen van het eventuele feit dat mijn selectie van wapenfeiten de verkiezingsuitslag zal beïnvloeden. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat ik mij in een column als deze ga bezighouden met partijpolitiek. Maar het opmaken van de balans van het korte bewind van onze huidige staatssecretaris is geen partijpolitiek en voor iedere fiscalist en geïnteresseerde burger belangwekkend en leerzaam om de kloof tussen wetenschap en politiek te verhelderen teneinde haar wellicht ooit nog eens te overbruggen.

De goede daden van Van Eijck

Aan de goede kant van de fiscale balans staat een drietal feiten.

Allereerst heeft Van Eijck een begin gemaakt met het aftuigen van de instrumentalistische kerstboom van (voornamelijk) Vermeend. Onder druk van het parlement en de nieuwe verkiezingen is er van deze 'her–eijcking' weliswaar in tweede instantie niet zo heel veel terecht gekomen (een deel van de snoeiplannen is gesneuveld), maar in elk geval zijn we verlost van de fietsaftrek. Het terugdringen van het instrumentalistisch gebruik van de belastingheffing kan men om diverse redenen alleen maar toejuichen. De effectiviteit van al dat instrumentalisme is immers vaak kwestieus. Zelden of nooit wordt het nuttig effect vooraf aangetoond en de effectiviteit wordt niet of niet goed gemeten. Een te veel aan instrumentalisme brengt verder de hoofddoelstelling van onze belastingheffing (op een globaal rechtvaardige wijze de kosten van de overheid financieren) in gevaar. In die zin is een zeer verdedigbare stelling dat al te veel instrumentalisme niet werkt (mede omdat de instrumenten elkaar tegenwerken) dan wel leidt tot een onrechtvaardiger belastingheffing.

Een andere goede daad van staatssecretaris Van Eijck was het ter discussie stellen van box 3 binnen de Wet IB 2001. Dat is de box die volstrekt niet spoort met de overige inkomenscategorieën en die de spot drijft met de draagkrachtgedachte zoals die elders in de IB wordt opgevat. Wat direct opviel was het politieke vernuft van de staatssecretaris om de discussie te starten met de verzuchting dat de meeste van die arme box 3–inkomensgenieters te veel betaalden vanwege de sluipende beurskrach die heeft plaatsgevonden. Dat de staatssecretaris uiteindelijk ook gewoon de al geplande evaluatie van de Wet IB 2001 afwacht, doet niets af aan mijn grote verwachtingen op dit punt, die mede gevoed worden door de stellingname tegen box 3 van Van Eijck in zijn vroegere leven als wetenschapper.

Als laatste goede daad van de huidige staatssecretaris wijs ik op het (in de Eerste Kamer) ter discussie stellen van het per 1 januari 2001 ingevoerde art. 12 Wet VPB 1969. De bepaling regelt, kort gezegd, de belastingheffing bij de debitrice in het geval van omzetting in aandelenkapitaal c.a. van een schuld die minder waard is dan de nominale waarde. De wetgever vond zo'n omzetting in aandelenkapitaal zo zeer op kwijtschelding van de omgezette schuld lijken, dat hij heffing bij de debitrice op zijn plaats vond. Weliswaar gaat niet heel artikel 12 op de helling, maar het schijnt de bedoeling te zijn om op korte termijn gehoor te geven aan de kritiek vanuit de praktijk dat als men de parallel met kwijtschelding trekt, die dan ook consequent volgehouden moet worden tot aan de toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling toe. Het doet deugd te zien dat de staatssecretaris niet zijn neus optrekt voor de politiek niet erg spannende, maar voor de praktijk wel belangrijke, fiscaal–technische problemen.

Waar deed hij het wat minder?

Het was natuurlijk niet alleen maar hosanna wat de daden van de staatssecretaris betreft. In negatieve zin sprong ook een drietal daden in het oog.

Allereerst vond ik het fout dat de staatssecretaris zwichtte voor de druk van de coalitiepartijen CDA en VVD om, in het nieuwe verdrag met België, een overgangsregeling te creëren voor pensioen– en lijfrenteuitkeringen van meer dan € 25.000 per jaar die door Nederland als bronland belast mogen worden. 1 De oorspronkelijk voorgestelde regeling was consistent met het Nederlandse verdragsbeleid op dit punt. Met velen acht ik de nu uitgedeelde subsidie aan fiscale vluchtelingen naar België niet alleen onnodig, maar ook ongewenst. De Nederlandse fiscale claim in deze is immers keihard, want er is hier voor gewerkt en hier zijn ook de premies in mindering gekomen op inkomen en winst. Zeker nadat in 1996 (het zij gezegd: door een andere staatssecretaris) bij de invoering van het nieuwe aanmerkelijkbelangregime de deur al maandenlang wagenwijd open is gezet ter stimulering van fiscaal vriendelijk emigreren uit Nederland, was deze extra tegemoetkoming voor de groep fiscale emigranten daarnaast niet nodig.

Teleurstellend was het eveneens te moeten ervaren dat ook deze staatssecretaris er niet aan ontkomt om de budgettaire noden van de staat tot primaire leidraad van zijn handelen te maken onder verwaarlozing van juridische principes. Want hoe is het anders te verklaren dat wat elke normale fiscalist ziet, door de staatssecretaris glashard wordt ontkend? Ik doel op zijn uitlatingen in de Nota n.a.v. het verslag bij het Belastingplan 2003–II dat de ingevoerde surtax wel degelijk door de EU–beugel kan en dat de door het HvJ EG gegeven beslissing in de zaak Athinaïki Zythopoiia (NTFR 2001/1598 en BNB 2002/64) daar geen verandering in brengt. Hoe komt het toch dat door mijn hoofd direct Barbizon Palace schoot, een eerder geval passend in de intimidatietraditie van het ministerie. Het doel heiligt blijkbaar de middelen, ook als die middelen beneden een acceptabel niveau zijn. Als het nog een paar jaar lukt om met het innemen van dit soort zeer slecht verdedigbare en intimiderende standpunten winstuitdelingen door vennootschappen te voorkomen dan is immers het doel bereikt. Als ik vroeger als kind macht (en kracht) trachtte te misbruiken (ook mij was en is niets menselijks vreemd) dan werd ik bij mijn vader geroepen en ernstig toegesproken over fatsoen en dingen die je gewoon niet doet. Het lijkt me dat we ook vandaag de dag nog krachtig moeten protesteren tegen dit soort onfatsoenlijk gebruik van macht. Wellicht kunnen we degenen die zich bedienen van de slogan 'fatsoen moet je doen' te hulp roepen? Want de overheid heeft ook in deze een voorbeeldfunctie. Het gaat niet aan om burgers tot fatsoenlijk gedrag op te roepen (wat dat ook precies moge zijn overigens) en zelf elementaire juridische fatsoensnormen met voeten te treden.

Een tweede staaltje van onadellijk gedrag, dat primair wordt ingegeven door budgettaire belangen, vond plaats naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad gepubliceerd in NTFR 2002/742 en BNB 2002/262. In dit arrest besliste de Hoge Raad, nadat hij dit eerder al had gedaan voor verkoopkosten in verband met een binnenlandse deelneming, dat aankoopkosten in verband met een binnenlandse deelneming aftrekbaar zijn bij de fiscale winstberekening van de moedermaatschappij en wel in het jaar van aankoop. De Hoge Raad overwoog verder dat in het verleden bij de kostprijs van de desbetreffende deelneming geactiveerde aankoopkosten alsnog konden worden afgetrokken (zonder overigens duidelijk te vermelden hoe dan precies en in welk jaar). De staatssecretaris meldde zich op de gevolgen van het arrest te beraden en gaf zijn inspecteurs opdracht om alle aangiftes en bezwaren waar deze kostenaftrek wordt geclaimd tot nader order aan te houden. Vervolgens bleek hij op 13 december 2002 te zijn uitgestudeerd. Toen kwam hij met de mededeling dat de wet met terugwerkende kracht zodanig gewijzigd zal worden dat alle aankoopkosten van een binnenlandse deelneming niet ten laste van de winst mogen worden gebracht maar dienen te worden geactiveerd. Voor de zoveelste keer wordt hier een belastingverzwarende maatregel met terugwerkende kracht ingevoerd. En elke keer wordt die compact disc die blijft hangen afgedraaid met de tekst dat terugwerkende kracht bij fiscale lastenverzwaring inderdaad eigenlijk niet hoort, maar in dit geval het nog maar een keer moet. Voor veel belastingplichtigen vormt deze gang van zaken een bewijs van een partijdige en onsportieve wetgever bij wie het doel (voorkomen budgettaire derving voor de overheid) de middelen blijkbaar heiligt, ook als die middelen niet door de beugel kunnen. De wetgever, die in onze democratische rechtsstaat al een van de machtigste partijen is, siert dit soort gedrag zeker niet. Het draagt ook bij aan het verval van normen en waarden en aan het gebrek aan geloofwaardigheid en overtuigingskracht van de overheid.

De (tussen)balans

Wat mij betreft heeft staatssecretaris Van Eijck een aantal fouten gemaakt. Fouten die overigens ook door voorgangers van hem al zijn gemaakt. Er ligt dan ook een systeemfout aan ten grondslag. In Nederland zijn immers uitvoerende en wetgevende macht onvoldoende van elkaar gescheiden. Ook deze staatssecretaris zal ter verdediging ongetwijfeld aanvoeren dat hij werd gedwongen als verantwoordelijke voor de belastingontvangsten van het Rijk in een qua overheidsfinanciën precaire situatie. Er zitten echter (fatsoens)grenzen aan het budgettaire argument. Ik wens de staatssecretaris van harte een herontdekking van deze grenzen toe. Fatsoen telt juist als het erop aankomt en niet louter als het niets kost.

Daarnaast heeft staatssecretaris Van Eijck echter ook een aantal belangrijke aanzetten gegeven voor een breuk met fout beleid uit het verleden en heeft hij bij de evaluatie van de Wet IB 2001 nog een rol te vervullen. Daarom en vanwege de korte tijd van zijn staatssecretariaat verdient hij het wat mij betreft om in een nieuw kabinet dit staatssecretariaat te blijven vervullen. Komt het daarom even goed uit dat hij geen lid van de LPF schijnt te zijn, want het zou mij verbazen als we die partij in de nieuw te vormen regering nog terugzien. De partijloosheid van de staatssecretaris geeft wellicht ook de mogelijkheid te komen tot een boven de partijen staand belastingstelsel naar de norm van artikel 1 van de Grondwet. Of heb ik nu echt te veel port op en zit ik met mijn hoofd in de wolken ver boven Den Haag?