NTFR 2005/1026 - Renteaftrek in de vennootschapsbelasting: a never ending story

NTFR 2005/1026 - Renteaftrek in de vennootschapsbelasting: a never ending story

pdmEH
prof. dr. mr. E.J.W. HeithuisProf.dr.mr. E.J.W. Heithuis is hoogleraar fiscale economie en fiscaal recht Universiteit van Amsterdam respectievelijk Open Universiteit en wetenschappelijk adviseur BDO Belastingadviseurs.
Bijgewerkt tot 11 augustus 2005

Op 29 april jl. heeft de staatssecretaris van Financiën zijn ei gelegd en zijn visie op de toekomst van de vennootschapsbelasting gegeven in de nota ‘Werken aan winst‘. Over dit ei is inmiddels al het nodige gezegd en geschreven en ik zal dit op deze plaats niet over doen. Eén element wil ik er echter uitlichten en dat betreft het zo belangrijke onderscheid tussen de verschaffing van eigen vermogen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting. Veel bepalingen in de vennootschapsbelasting zijn terug te voeren op dit onderscheid. De nota is verrassend stil over deze problematiek en dat valt te betreuren. Nadenken over een afzonderlijke groepsrentebox, waarover de nota wel het nodige opmerkt, kan mijns inziens pas als de problematiek van het eigen en vreemd vermogen is opgelost. Kennelijk, zo begrijp ik de nota, blijft op dit vlak alles bij het oude. Dit is teleurstellend, omdat een algehele herziening van de vennootschapsbelasting een uitgelezen moment is om deze problematiek bij de kop te pakken en daar nu eindelijk eens een stap voorwaarts te zetten. In het verlengde hiervan ligt een wirwar aan renteaftrekbeperkingen waarover de nota niet veel meer zegt dan dat dit nog in onderzoek is. Wat hieraan nog moet worden onderzocht, is mij niet duidelijk, want de problematiek is inmiddels genoegzaam bekend en de mogelijke oplossingen ook. 1 Er moeten nu gewoon keuzes worden gemaakt.

Liever generieke dan specifieke maatregel

In par. 6.1 van de nota ‘Werken aan winst‘ maakt de staatssecretaris enkele opmerkingen over een optionele groepsrentebox. Hier wordt nog nader onderzoek naar verricht. Hoewel zo‘n optionele groepsrentebox er vooralsnog niet komt, wordt er wel alvast een budgettaire derving ingeboekt van € 475 miljoen structureel. Volgens mij betekent dit niets anders dan dat die groepsrentebox er wel komt, maar het Ministerie van Financiën dit eerst wil afkaarten met Brussel. Met de huidige regeling voor groepsrente van art. 15b Wet VPB 1969 heeft het ministerie in Brussel immers geen goede ervaringen opgedaan.

Ik houd niet van bijzondere, op specifieke groepen van belastingplichtigen gerichte maatregelen in de belastingwetgeving. Die maken de regelgeving vaak zeer ingewikkeld, vooral omdat die niet zelden gepaard gaan met omvangrijke antimisbruikbepalingen teneinde oneigenlijk gebruik op voorhand te keren. Er is dan altijd wel een belastingadviseur die weer ergens een gaatje vindt en dat moet dan weer worden gerepareerd, enz. Belangrijker is natuurlijk dat dergelijke bijzondere regelingen afleiden van het fundamentele probleem en hiervoor geen oplossing bieden maar slechts ‘kurieren am Symptom‘. De verschillende fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen blijft immers bestaan, een groepsrentebox slijpt hiervan enkel de scherp(st)e kantjes af. Mijn voorkeur gaat dus niet uit naar een specifieke oplossing van dit vraagstuk, maar naar een generieke.

In genoemde par. 6.1 van de nota las ik daarom enkele interessante passages over het Belgische systeem. Voor hen die deze passage niet meer helder voor ogen hebben, geef ik die hier letterlijk weer:

‘Vermogensaftrek

België heeft onlangs aangekondigd te overwegen een vermogensaftrek in te voeren. Een vermogensaftrek houdt in dat een bepaald percentage van het (fiscaal) eigen vermogen in aftrek komt op de fiscale winst. Daarmee is het een grondslagversmallende maatregel. Het eigen vermogen dient voor de berekening van de aftrek te worden gecorrigeerd met onder andere het vermogen dat kan worden toegerekend aan deelnemingen, om dubbele aftrek te voorkomen. Bij een percentage van 4% zou een vermogensaftrek – zonder beperkende maatregelen – in Nederland naar schatting € 3,7 mrd per jaar kosten.1 Dat komt globaal overeen met een tariefverlaging van 7%. De vermogensaftrek is onafhankelijk van de winst, maar wordt bepaald door de hoeveelheid geïnvesteerd eigen vermogen. Een vermogensaftrek is derhalve gunstig is voor activiteiten met een laag rendement, welke zijn gefinancierd met relatief veel eigen vermogen. Ondernemingsactiviteiten met een normaal of een hoog rendement en een normale financieringsverhouding zijn meer gebaat bij een laag tarief.

1. Het lijkt erop dat in België de vermogensaftrek niet tot een verlies kan leiden. Daarnaast gaat België werken met de hoogte van de langetermijnrente als percentage van de vermogensaftrek, deze bedraagt op dit moment 3,7%.‘

De reactie van de staatssecretaris van Financiën op deze originele gedachte is ontluisterend. Hij schrijft letterlijk: ‘Wat voor deze doeleinden – alleen al vanwege het omvangrijke budgettaire beslag – moeilijk in aanmerking kan komen, is een vermogensaftrek. Dit is dan ook geen goed alternatief.‘ Plat gezegd, het kost teveel geld. Onderbouwd met cijfermateriaal wordt dit overigens niet, dus wij moeten maar aannemen dat dit zo is. Inmiddels is wel gebleken, ook de nota ‘Werken aan winst‘ is hiervan doordrenkt, dat het budgettaire argument zo ongeveer elke discussie over wenselijke fundamentele ingrepen in het fiscale stelsel doodslaat. Veel verder komen we op deze wijze natuurlijk nooit en het blijft aanmodderen. Men moet zich hierbij ook realiseren dat de financiële consequenties van grote, fundamentele koerswijzigingen op de belastingopbrengsten zich nauwelijks laten voorspellen, juist omdat drastische ingrepen in het fiscale systeem gedragsveranderingen bij belastingplichtigen teweeg zullen brengen. Ik wijs in dit verband op Ierland dat jaren geleden zijn vennootschapsbelastingtarief drastisch heeft verlaagd en zijn belastingopbrengsten onverwacht zag toenemen. 2 Ik schat in dat men dat in Ierland niet had verwacht. Maar een dergelijke stap vergt wel lef van de politiek om een dergelijk risico te nemen.

Mogelijke oplossingsrichtingen

Alvorens naar de Belgische variant van de vermogensaftrek terug te keren, eerst enkele algemene opmerkingen over mogelijke oplossingen voor het onderscheid dat de vennootschapsbelasting maakt tussen eigen en vreemd vermogen. Wenst men de discriminatie van eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen te beëindigen, dan kan men twee richtingen uit:

1. de vergoeding van eigen vermogen, dividend, is aftrekbaar;

2. de vergoeding van vreemd vermogen, rente, is niet aftrekbaar.

Meer smaken zijn er niet. De eerste variant in zijn zuiverste vorm is naar mijn mening volstrekt illusoir, omdat bedrijven dan door middel van (enorme) dividenduitkeringen winsten, en daarmee de belastingheffing op elke willekeurige plek in de wereld kunnen laten neerkomen waar hun dat dienstig voorkomt. Dat dit niet Nederland zal zijn, moge duidelijk zijn. Vandaar ook dat voorstanders van dit systeem een beperking aanbrengen en niet de daadwerkelijke dividenduitkeringen aftrekbaar achten, doch slechts een bepaald vast gedeelte, het zogenoemde primaire dividend. Dit primaire dividend kan men koppelen aan het rentepercentage van staatsobligaties of van een willekeurige andere schuldtitel. In de kern is dit het Belgische systeem van de vermogensaftrek. Nadeel van dit systeem blijft dat belastingplichtigen de winst kunnen afromen ten gunste van laag belaste buitenlanden. Dit is ook strijdig met de bronstaatgedachte op grond waarvan de bronstaat waar de ondernemingsactiviteiten feitelijk plaatsvinden, een min of meer natuurlijk recht heeft op belastingheffing over deze op haar territoir behaalde winst, nu de bronstaat de onderneming in staat heeft gesteld deze winst aldaar te behalen.

Dit betekent dat vanuit deze bronstaatgedachte de tweede variant – rente op vreemd vermogen is niet aftrekbaar – mijn voorkeur heeft. Ikzelf heb dit tijdens een Fiscaal Plein–bijeenkomst bij Kluwer in Den Haag op 1 december 2000 – eens verdedigd, maar dit is mij toen niet in dank afgenomen. Nederland kan zich, zo was het weerwoord, als klein land met een groot buitenland zo‘n eenzijdige stap eenvoudigweg niet veroorloven. Nederland zou zich daarmee onaantrekkelijk maken als fiscaal vestigingsland voor internationale bedrijven, hetgeen niet strookt met het huidige kabinetsbeleid. Hoewel ik zoveel jaren na dato nog steeds meen dat uitsluiting van de renteaftrek het enig juiste antwoord is op het fiscale onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen, heb ik wel begrip voor mijn tegenstanders die toen terecht betoogden dat Nederland zich dit als klein land niet in zijn eentje kan veroorloven. Daarvoor is de medewerking van een groot aantal andere landen, bijvoorbeeld in OESO–verband, noodzakelijk die allen hetzelfde doen, en dat zie ik er vooralsnog niet van komen. Wenst men het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen toch weg te nemen, dan komt men noodzakelijkerwijs weer uit op de eerste variant. Vandaar dat ik meen dat de Belgische figuur van de vermogensaftrek serieuzere aandacht verdient, dan hij nu heeft gekregen in de nota ‘Werken aan winst‘.

Vermogensaftrek ook voor Nederland serieus alternatief

In het Belgische systeem geldt de vermogensaftrek alleen voor het eigen vermogen, zoveel begrijp ik uit de nota ‘Werken aan winst‘. Dit acht ik enerzijds te ruim en anderzijds te beperkt. Ik begrijp het Belgische systeem aldus dat de vermogensaftrek voor al het eigen vermogen geldt (met een correctie uiteraard voor aan deelnemingen toe te rekenen eigen vermogen). Ik denk zelf aan een variant waarbij de vermogensaftrek enerzijds wordt beperkt door deze alleen toe te passen over het van groepslichamen aangetrokken eigen vermogen en dus niet ook over het aangetrokken kapitaal van derden (particuliere (beurs)aandeelhouders). Anderzijds wil ik de vermogensaftrek ook laten gelden voor van groepsvennootschappen aangetrokken vreemd vermogen, aangevuld met een maatregel die alle rente op groepsleningen niet aftrekbaar maakt. In feite is dit een combinatie van de hierboven genoemde twee varianten: rente op vreemd vermogen is niet langer aftrekbaar, maar daartegenover staat dat over het vreemde vermogen net als over het eigen vermogen een vermogensaftrek wordt toegepast. De beperking tot van groepslichamen aangetrokken (eigen en vreemd) vermogen is mijns inziens goed verdedigbaar, omdat de uiteenlopende fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen vooral speelt bij groepslichamen. Zij hebben immers de vrije keuze om een vennootschap met hetzij eigen vermogen hetzij vreemd vermogen uit te rusten en zij laten zich bij deze keuze voornamelijk leiden door de fiscaliteit. 34 Ook de in de nota ‘Werken aan winst‘ voorgestelde groepsrentebox is logischerwijs beperkt tot de per saldo van groepslichamen ontvangen rente. Samengevat komt mijn voorstel erop neer dat:

1. een vermogensaftrek wordt toegepast over het van groepslichamen aangetrokken eigen en vreemd vermogen; en

2. rente over van groepslichamen aangetrokken geldleningen niet langer aftrekbaar is.

Alle momenteel bestaande bijzondere renteaftrekmaatregelen, zoals art. 10, lid 1, onderdeel d, art. 10a, art. 10b, art. 10d, art. 14a, lid 8 en 9, art. 14b, lid 6 en 7, en art. 15ad Wet VPB 1969 kunnen dan uiteraard vervallen, hetgeen het systeem aanzienlijk overzichtelijker maakt.

De opbrengstkant

Het vorenstaande betrof de aftrekkant, dat wil zeggen de dividenduitkerende respectievelijk rentebetalende vennootschap. Bij rente en dividend is er natuurlijk ook altijd een ontvangende kant, namelijk de vennootschap die het dividend of de rente ontvangt. Bereikt men een gelijkstelling tussen eigen en vreemd vermogen aan de aftrekkant, dan ligt het voor de hand eenzelfde gelijkstelling ook aan de opbrengstkant te bereiken. Ook aan de opbrengstkant kan men dan twee richtingen uit:

1. deelnemingsvrijstelling afschaffen en dividenduitkeringen voortaan belasten; 5

2. deelnemingsvrijstelling uitbreiden en rente van groepsvennootschappen ook hieronder brengen.

Beide varianten hebben zo hun evidente nadelen, vooral in relatie tot het buitenland. In het buitenland zijn dividenduitkeringen vaak immers niet aftrekbaar, zodat Nederland door afschaffing van de deelnemingsvrijstelling economische dubbele belastingheffing creëert. 6 In een tijd, waarin kapitaal mobiel over de wereld vlucht, acht ik een dergelijk scenario weinig reëel. Nederland zal bedrijven juist het land uitjagen in plaats van aantrekken. Niet voor niets hebben we de afgelopen jaren ook een beweging gezien in een aantal ons omringende landen – onder meer België, Denemarken, Oostenrijk, Spanje – om ons reeds jaren bestaande systeem van de deelnemingsvrijstelling te kopiëren. En last but not least zal afschaffing van de deelnemingsvrijstelling al snel in strijd komen met de EG–Moeder/dochterrichtlijn die juist als doel heeft om dividenden tussen groepsvennootschappen binnen de EU belastingvrij te laten stromen. Afschaffing van de deelnemingsvrijstelling past hier niet in en zal, om niet in strijd te komen met de EG–Moeder/dochterrichtlijn, moeten worden vervangen door een verrekeningssysteem. Ook al niet een aanlokkelijk vooruitzicht. Voldoende tegenargumenten dus tegen het afschaffen van de deelnemingsvrijstelling. Nederland zal zich met dit scenario naar mijn mening buiten de economische orde plaatsen.

Het andere scenario, rentebaten net als dividenduitkeringen onder de deelnemingsvrijstelling brengen, is voor (internationale) bedrijven natuurlijk zeer aanlokkelijk en zal Nederland ongetwijfeld aantrekkelijk maken als fiscaal vestigingsland, maar ‘s lands staatskas zal dit helaas niet kunnen verdragen, zo vrees ik. Van Nederlandse vennootschapsbelastingheffing komt dan immers bitter weinig meer terecht. Weliswaar verwordt Nederland in plaats van een winstdrainerend land tot een winstaanzuigend land, want internationale concerns zullen hun rentestromen dan via Nederland gaan leiden, maar veel vennootschapsbelastingheffing zal dit niet opleveren. Nadeliger acht ik dat Nederland in het buitenland dan al snel het stempel van een belastingparadijs opgedrukt zal krijgen– een aura dat in het buitenland toch al enigszins rondom Nederland hangt – en dat betekent doorgaans weinig goeds voor de onderhandelingspositie bij de totstandkoming van belastingverdragen. Voorts rijst de vraag hoe men de deelnemingsvrijstelling moet toepassen als het inlenende lichaam en het uitlenende lichaam niet in een rechtstreekse aandeelhoudersrelatie tot elkaar staan, zoals bijvoorbeeld bij zustervennootschappen of grootmoeder/kleindochtervennootschappen het geval is. Thans geldt in dit soort relaties niet de deelnemingsvrijstelling en het gaat wat ver om die nu wel te geven voor de rente. Dus ik vrees dat ook deze variant weinig realiteitsgehalte heeft.

Het lijkt er derhalve op dat de enige haalbare variant aan de opbrengstkant is om niets te doen en alles bij het oude te laten. Dus dividenduitkeringen belastingvrij onder de deelnemingsvrijstelling en rentebaten op de normale wijze belast. In binnenlandse verhoudingen worden dividenduitkeringen dan dubbel vrijgesteld – namelijk een vermogensaftrek bij de dividenduitkerende vennootschap en geen belastingheffing bij de dividendontvangende vennootschap – en renten deels dubbel belast, namelijk ter grootte van het verschil tussen de daadwerkelijke rentebate en de vermogensaftrek. Dubbele belastingheffing over renten is momenteel overigens ook reeds het gevolg van art. 10d Wet VPB 1969, dus zo bijzonder is dit niet. Laat men aan de opbrengstkant alles bij het oude, dan ontstaat er zelfs een tegenwicht voor de huidige dwangmatigheid van bedrijven om hun groepsvennootschappen bovenmatig met vreemd vermogen te financieren. 7 Tegenover de onmogelijkheid om op deelnemingen ten laste van de fiscale winst een vermogensverlies in aanmerking te nemen (wat op vreemd vermogen wel kan) staat immers het voordeel dat dividenduitkeringen als het ware dubbel zijn vrijgesteld (wat voor rente niet geldt). Een bedrijf zal beide aspecten tegen elkaar afwegen. Kijk ik internationaal, dan constateer ik dat voor internationale bedrijven met Nederland als ‘homestate‘ en buitenlandse (klein)dochtervennootschappen er in mijn systeem niets verandert, want deze bedrijven profiteren niet van de vermogensaftrek; die zou immers in het buitenland moeten worden gegeven. Voor internationale bedrijven met Nederland als ‘sourcestate‘ met Nederlandse (klein)dochtervennootschappen ontstaat een voordeel, want deze bedrijven profiteren van de vermogensaftrek. 8

‘What‘s in it‘ voor Nederland?