NTFR 2006/1147 - Te laat?

NTFR 2006/1147 - Te laat?

mJvdM
mr. J. van de MerweRaadsheer in het Gerechtshof Arnhem.
Bijgewerkt tot 17 augustus 2006

Een bezwaar– of beroepschrift moet zijn ingediend binnen zes weken. In fiscale zaken vangt die termijn in de regel aan met de dagtekening van de bestreden beslissing. Een te laat ingediend bezwaar– of beroepschrift is niet–ontvankelijk, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechter moet de ontvankelijkheid van zowel het bezwaarschrift als van het beroepschrift ambtshalve onderzoeken. Over de vraag hoe ver dat ambtshalve onderzoek moet gaan, verschilt de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters.

De ABRvS vindt dat de rechter alle feiten op eigen initiatief moet vaststellen, ook als zij niet zijn betwist.

De lijn van de Hoge Raad is dat feiten worden vastgesteld op dezelfde manier als bij andere onderdelen van geschil. Dat brengt mee dat feiten die door een partij zijn gesteld, vaststaan zolang de wederpartij ze niet betwist. Op de aldus vastgestelde feiten past de rechter (ambtshalve, dus ook als partijen het niet in de rechtsstrijd betrekken) het recht toe. In HR 8 juli 2005, NTFR 2005/917 en 918, en al eerder in NTFR 2003/1896 sprak de Hoge Raad dit uitdrukkelijk uit. In het arrest van 11 november 2005 (nr. 40.911, NTFR 2005/1524) kwam een verwant probleem aan de orde. Daar had het hof (in die procedure nog enige feitelijke instantie) geoordeeld dat gelet op het poststempel er geen reden was aan te nemen dat het beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post was bezorgd. De Hoge Raad besliste dat dit oordeel – nu belanghebbende niets had gesteld over de datum van terpostbezorging – een ambtshalve uitgevoerde beoordeling is of uit de stukken reeds blijkt van tijdige terpostbezorging. Anders dan Bartel (noot in BNB 2006/217) lees ik daarin niet dat de Hoge Raad nu al (en wel in een bezetting met slechts drie raadsheren) terugkomt van zijn hiervoor vermelde arresten van 8 juli 2005. Naar mijn indruk doelt de Hoge Raad er hier op dat feiten vaststaan als zij onmiskenbaar uit het procesdossier blijken, ook als ze niet zijn gesteld. In dit geval ging het hof na of uit het dossier al bleek dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd.

Ik heb niet de indruk dat de Hoge Raad hier onderscheid maakt tussen een vereenvoudige afdoening, een verzetprocedure en een ‘gewone‘ behandeling. Hoewel strikt genomen in de verzetprocedure alleen wordt beoordeeld of een beroep terecht kennelijk niet–ontvankelijk (of kennelijk gegrond/ongegrond) is geoordeeld, vind ik het niet verstandig de beoordeling tot de kennelijkheid te beperken. Het is aan een justitiabele toch niet uit te leggen dat zijn verzet gegrond wordt verklaard, omdat het beroep niet kennelijk niet–ontvankelijk is, maar dat zijn beroep uiteindelijk toch niet–ontvankelijk is.

Een beroepschrift dat binnen de termijn ter post is bezorgd, is tijdig ingediend als het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Terpostbezorging is het in de brievenbus gooien van de juist geadresseerde en voldoende gefrankeerde envelop (BNB 1996/268). Het is niet altijd eenvoudig de datum van terpostbezorging vast te stellen. Het poststempel kan – als het leesbaar is – een aanwijzing vormen, maar soms ligt de datum van het poststempel later dan de datum van terpostbezorging. Degene die stelt dat een brief eerder ter post is bezorgd dan de dagtekning van het poststempel, wordt – bij betwisting – belast met het bewijs daarvan (CRvB 30 mei 2006, nr. 05/5599 WWB), zij het dat de Hoge Raad een belanghebbende nog wel eens het voordeel van de twijfel lijkt te geven. In het arrest van 17 juni 2005, nr. 40.737, NTFR 2005/819, oordeelde de Hoge Raad dat de omstandigheid dat het poststempel de dagtekening van maandag 27 mei droeg, niet uitsluit dat het poststuk de daaraan voorafgaande vrijdag ter post is bezorgd. Mijns inziens besliste de Hoge Raad daarmee nog niet dat moest worden aangenomen dat het desbetreffende beroepschrift op die vrijdag ter post was bezorgd (en dus tijdig was), maar slechts dat de motivering van het hof onvoldoende was voor dat oordeel. De ABRvS is wat strenger. Zij legt de bewijslast van het tijdstip van terpostbezorging uitdrukkelijker bij de indiener en accepteert in de praktijk eigenlijk alleen het poststempel als bewijsmiddel. De strengheid van de Afdeling hangt kennelijk samen met de bescherming van de belangen van derden, die daar in veel zaken een rol spelen, maar de Afdeling past dezelfde criteria ook toe in zaken waar derdenbelangen geen rol spelen.

Een te laat ingediend (bezwaar– of) beroepschrift is ontvankelijk, wanneer de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat is het geval als de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden (HR 11 juni 2004, nr. 39.009, NTFR 2004/1080). Daarvan kan sprake zijn als hij door een overmachtsituatie, zoals ziekte, niet tijdig een beroepschrift kan indienen. Ook kan dit zich voordoen als de belanghebbende als gevolg van omstandigheden die niet voor zijn rekening komen pas na afloop van de termijn op de hoogte raakt van het besluit waartegen hij bezwaar of beroep wil instellen (HR 7 oktober 2005, nr. 39.120, NTFR 2005/1327). Ten derde kan de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn als de belanghebbende door het bestuursorgaan op het verkeerde been is gezet, bijvoorbeeld door vermelding van een onjuiste bezwaar– of beroepstermijn (ABRvS 12 juli 2006, nr. 200510123/1; iets strenger is CRvB 27/4/6, nr. 05/893 WUBO). Ook onjuiste mededelingen van het bestuursorgaan over de bezwaartermijn (mits gedaan voor afloop van die termijn: HR 22 november 2000, nr. 35.601, NTFR 2000/1742 en ABRvS 15 februari 2006, nr. 200504511/1) kunnen de termijnoverschrijding verschoonbaar maken (HR 2 november 2001, nr. 36.157, NTFR 2001/1519, anders: ABRvS 7 juni 2006, nr. 200507261/1). In deze categorie valt ook de zaak van iemand die inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting verhaal kwam halen bij Parkeerbeheer en daar kreeg te horen dat het voldoende was als hij de naheffingsaanslag zou achterlaten (HR 21 april 2006, nr. 41.509, NTFR 2006/587).

Soms komen pas na afloop van de termijn redenen op om bezwaar of beroep in te stellen. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om naderhand gewezen jurisprudentie (HR 9 november 2005, nr. 42.133), voortschrijdend inzicht (ABRvS 12 april 2006, nr. 200506295/1) of om met terugwerkende kracht gewijzigde wetten. In het laatste geval kan de zaak wel worden voorgelegd aan de civiele rechter, want wetswijziging doorbreekt de formele rechtskracht van de beschikking (HR 28 april 2006, nr. 40.956, NTFR 2006/634). Het kan ook gaan om naderhand gebleken feiten. Als dit zich voordoet in een zaak die al aan het oordeel van de rechter onderworpen is geweest, bestaat de mogelijkheid van herziening van de rechterlijke uitspraak (art. 8:88 Awb). Is de zaak niet aan de rechter voorgelegd, dan bestaat geen herzieningsmogelijkheid en de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar (HR 11 juni 2004, nr. 39.009, NTFR 2004/1080).

In deze opinie heb ik verschillende ontwikkelingen geschetst rond de termijn voor de indiening van bezwaar– en beroepschriften. Hoewel het wettelijke kader hetzelfde is, oordelen de verschillende hoogste rechters op dit terrein soms nog wel verschillend. Mijn indruk is echter dat de verschillen afnemen.