NTFR 2007/1 - Charles-Tijmens (btw) hoorde niet in het Belastingplan 2007

NTFR 2007/1 - Charles-Tijmens (btw) hoorde niet in het Belastingplan 2007

mdWN
mr. drs. W.A.P NieuwenhuizenMr.drs. W.A.P. Nieuwenhuizen is werkzaam als zelfstandig belastingadviseur bij btw-adviseur.nl, raadsheer plv. Hof Arnhem en universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, tevens redactielid NTFR.
Bijgewerkt tot 4 januari 2007

De afgelopen maanden heb ik mij erover verbaasd hoe een principiële btw-wetswijziging stiekem door het parlement wordt geloodst zonder dat het parlement dit in de gaten heeft. Daarbij doel ik nog niet eens op de beschamende vertoning bij de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 25 oktober 2006, die duurde van 21.00 uur tot 21.45 uur, het tijdstip waarop het Schiphol-debat moest volgen (zie ook de Column van Van Schendel in WFR 2006/6696). Een behandeling waarin de Kamerleden zich weliswaar beklagen over de toegemeten tijd, en erop wijzen dat de tijdsdruk een fatsoenlijke wetsbehandeling niet in de weg mag staan (opmerking van mevrouw Dezentjé Hamming), maar die desondanks zo summier is dat er net zo goed geen behandeling had hoeven plaats te vinden. Wat de btw betreft wordt er nog even geneuzeld over de medische beroepenvrijstelling, de personeelsdetacheringen bij mbo- en hbo-instellingen en de energieafrekening. Natuurlijk onderwerpen die mij als btw-er wel interesseren, maar wél onderwerpen waar het allemaal niet om ging. En waar het wél om ging, werd in de schriftelijke stukken – afgezien van de ‘Charles-Tijmens reparatie’– niet of nauwelijks behandeld, dit omdat het zogenoemd ‘technische wijzigingen’ zouden betreffen.

In mijn commentaar bij het wetsvoorstel van 19 september schreef ik nog dat naar mijn mening de wijzigingen ten aanzien van het aftrekrecht veel meer aandacht verdienen, omdat de reikwijdte ervan veel verder strekt dan de memorie van toelichting ons wil doen geloven. Ik riep toen nog ten aanzien van art. 15, lid 2 (nieuw): ‘In de memorie van toelichting wordt eerst gesteld dat ‘’een inhoudelijke wijziging’’ hier niet mee beoogd is. Er volgt een tussenzinnetje over het volgen van de Zesde Richtlijn, en vervolgens wordt gezegd dat niet ‘’steeds’’ een inhoudelijke wijziging is beoogd. Een goede lezer zou nu alert moeten worden.’ Ik vraag mij nu – ruim drie maanden later – af of iemand wel alert is geweest bij deze wetswijziging en zich niet in slaap heeft laten sussen door de door de minister naar voren gebrachte wens om de aftrek bij de handel in verdovende middelen aan te willen pakken. Er was, zo uitte ik toen en zo denk ik nog steeds, veel meer aan de hand. De komende weken zullen we dat zien wanneer de minister met zijn nadere regels komt. Het blijft dan niet beperkt tot de coffeeshop, de IJ-veren, Zeehondencrèche, radio- en televisieomroepstichtingen, aandelentransacties en nog veel meer voorbeelden uit de jurisprudentie. Dit terwijl er geen serieuze discussie over gevoerd is en de gevolgen nog steeds niet te overzien zijn.

Het is duidelijk dat voor het ministerie de arresten van de Hoge Raad inzake de aftrek bij een aandelentransactie (HR 14 maart 2003, nr. 38.253 (NTFR 2003/526), en 9 juli 2004, nr. 38.026 (NTFR 2004/1068) een doorn in het oog zijn. Niet alleen getuigt het besluit van 3 augustus 2004, CPP2004/1709M (NTFR 2004/1205) hiervan, ook deze wetswijziging. Het zal immers ‘niet langer mogelijk [zijn] om de voorbelasting af te trekken ter zake van handelingen die weliswaar ‘‘in het kader van de onderneming'' (de huidige formulering van art. 15, lid 1) worden verricht, maar die buiten het toepassingsbereik van de btw plaatsvinden en dus geen recht op vooraftrek zouden mogen geven.’ (MvT) Na eerst – zij het weinig succesvol – zijn inspecteurs opdracht te hebben gegeven om door te procederen, vermoedelijk in de hoop dat er ergens prejudiciële vragen gesteld zouden worden, pakt de minister de wetswijziging aan om dit nog eens te proberen. Daarmee trekt hij ook de IJ-verenproblematiek mee in de problematiek én – op indirecte wijze – ook de subsidieproblematiek. De IJ-veren (het gratis vervoer over het IJ door het GVB in Amsterdam) leidden immers niet tot belastbaarheid, maar wel tot aftrekrecht (omdat het binnen het totale – btw-belaste – bedrijf van de GVB plaatsvond). Een problematiek die wij veelvuldig terug zien in ‘subsidie Nederland’. Het is echter de vraag of deze strijd hiermee gestreden is. De zojuist aangehaalde jurisprudentie kent zijn basis in jurisprudentie van het Hof van Justitie EG en dus de Zesde Richtlijn, waaraan de Nederlandse wetgever zich juist heeft te gehoorzamen. Althans, wanneer de Hoge Raad het bij het rechte eind heeft. De strijd zal dus weerkeren.

En dan het BUA. Waarom is het BUA nog steeds niet afgeschaft en volledig vervangen door een keurige regeling van fictieve leveringen en diensten? In zijn opinie (NTFR 2006/1591) merkt Van Kesteren terecht op dat art. 16a niet in helderheid uitblinkt. De fictieve levering zou – althans wanneer we de nota naar aanleiding van het verslag in de Eerste Kamer moeten geloven – niet in werking treden en het BUA zou gewoon zijn werking blijven doen. Daarmee zou alleen het BUA toegepast hoeven te worden. ‘Hieraan zij overigens nog toegevoegd dat de nieuwe heffingssystematiek in zoverre uiteraard wel aan de orde zal komen indien mocht blijken dat onderdelen van het Bua nietig zijn. Daarover hebben verschillende belastingplichtigen het oordeel van de rechter gevraagd.’ aldus de minister in zijn nota naar aanleiding van het verslag in de Eerste Kamer (NTFR 2006/1728). Wat dit alles voor de praktijk moet betekenen is nog onduidelijk. Als het BUA in strijd met de richtlijn blijkt te zijn, en daar begint het wel op te lijken na de arresten Royscot Leasing (C-305/97), Hotel Scandic Gåsabäck AB (C-412/03) en recent nog Uudenkaupungin kaupunki (C-184/04)1, rijst toch echt de vraag of de wetgever met zijn ‘vangnet’ idee wel weg komt. Art. 3 gaat immers over een geheel andere problematiek dan art. 16 en 16a, zodat het terugvallen op art. 3 best nog wel eens op formele punten kan stranden.

Voor mij is en blijft het onbegrijpelijk dat dit wetsvoorstel in het Belastingplan 2007 moest worden opgenomen. Als het enkel om de reparatie Charles-Tijmens te doen was geweest, had het Belastingplan 2006 eerder voor de hand gelegen. In plaats daarvan wacht men meer dan een jaar en komt men met een wetswijziging die veel principiëler is dan enkel een reparatie en een ‘meer richtlijn conform’ maken. Door het op te nemen in een Belastingplan, met veel meer wetswijzigingen op andere belastingterreinen, heeft de minister de Kamer en de praktijk een zorgvuldige wetgevend proces ontnomen. Er is niet tot nauwelijks gediscussieerd en wat resteert kent nog een groot aantal onduidelijkheden. En – zo sluit ik niet uit – wellicht ook nog een aantal gaten waar nog niet over nagedacht is. Wat zei mevrouw Dezentjé Hamming ook al weer in de Kamer? ‘U heeft gelijk, maar ik vind dat deze tijdsdruk een fatsoenlijke wetsbehandeling niet in de weg mag staan.’ Het had de minister gesierd indien hij deze wetswijzigingen in een afzonderlijk wetsvoorstel had ondergebracht en daar de Kamer en de praktijk rustig de tijd voor had gegeven. En dan bedoel ik niet een half uur spreektijd in plaats van tien minuten, maar een parlementaire behandeling die gerust een jaar mag duren, in plaats van drie maanden.

Deze btw-wetswijziging hoorde dus niet thuis in het Belastingplan 2007.