NTFR 2007/1646 - Rectificatie van rechterlijke uitspraken
NTFR 2007/1646 - Rectificatie van rechterlijke uitspraken
Rechterlijke uitspraken kunnen fouten bevatten. Betreft het een kenbare verschrijving die eenvoudig kan worden hersteld, dan kan de rechter die de uitspraak heeft gedaan uit doelmatigheidsoverwegingen de uitspraak rectificeren. Een tijdrovend en geld kostend hoger beroep blijft partijen daarmee bespaard. Voor rectificatie van rechterlijke uitspraken bestaat in het belasting- c.q. bestuursprocesrecht geen wettelijke basis. Ik meen dat de mogelijkheid tot rectificatie wettelijk moet worden geregeld. Hierna zal ik ingaan op de wijze waarop in de huidige procespraktijk met vergissingen in uitspraken wordt omgesprongen. Met het oog op de rechtszekerheid en de rechtsbescherming stel ik voor in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een wettelijke regeling op te nemen die vergelijkbaar is met de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgenomen regeling.
Huidige rechtspraktijk
In 1996 is onder voorzitterschap van J.M. Polak de Awb voor het eerst geëvalueerd. Uit deze evaluatie is naar voren gekomen dat voor uitspraken die evidente misslagen bevatten het uitsprakenarsenaal met de mogelijkheid van een hersteluitspraak zou moeten worden uitgebreid. In het kabinetsstandpunt over deze evaluatie is het voornemen uitgesproken dat op termijn een wettelijke regeling voor hersteluitspraken tot stand zal worden gebracht.1 Daarbij zal, aldus dat standpunt, ernaar worden gestreefd een voor alle rechtsgebieden zo veel mogelijk uniforme regeling te realiseren. Tot op heden is nog geen wetsvoorstel ingediend om dit voornemen vorm te geven.
De rechtbanken behelpen zich momenteel met de buitenwettelijke richtlijnen zoals deze zijn neergelegd in de Landelijke procesregeling bestuursrecht.2 In art. 20 van deze procesregeling is bepaald dat een kennelijke fout in een uitspraak ambtshalve of op verzoek van een partij door de rechter kan worden gerectificeerd. In de toelichting hierbij is vermeld dat in de praktijk behoefte bestaat aan rectificatie van kennelijke fouten. Met de term ‘kennelijke fout’ is blijkens de toelichting aansluiting gezocht bij de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorkomende, met deze bepaling vergelijkbare regeling.
Sinds 1 januari 2002 is in art. 31 Rv een wettelijke mogelijkheid geboden tot verbetering van rechterlijke uitspraken.3 Daarin is bepaald dat een rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn uitspraak een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent, verbetert. De rechter gaat niet tot verbetering over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat tegen de verbetering of de weigering daarvan geen rechtsmiddel openstaat.
Kennelijke fout
Zowel in de Procesregeling bestuursrecht als in art. 31 Rv is bepaald dat uitsluitend kennelijke fouten zich lenen voor (eenvoudig) herstel. Het kan daarbij volgens art. 31 Rv gaan om rekenfouten, schrijffouten of andere kennelijke fouten. Bij deze laatste fouten kan worden gedacht aan de gevallen waarin het dictum niet aansluit op de overwegingen in de uitspraak.4 Rectificatie is niet mogelijk indien de vergissing berust op een materieel verkeerde beoordeling van een geschilpunt. Ook als de rechter gedwaald heeft omtrent de feiten is rectificatie niet mogelijk.5
Voor de uitleg van het begrip ‘kennelijk’ kan te rade worden gegaan bij de regeling van de vereenvoudigde afdoening van art. 8:54 Awb. Daarin wordt aan de rechter de mogelijkheid geboden om zonder zitting een zaak af te doen indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk (on)gegrond is. Daarvan is sprake indien de beslissing zo evident is dat zonder mondelinge behandeling uitspraak kan worden gedaan. Een beslissing is evident indien deze voor partijen zodanig onmiskenbaar is dat daarover in redelijkheid niet kan worden getwijfeld. Analoog aan deze uitleg kan van een kennelijke fout worden gesproken indien de vergissing voor partijen zeer duidelijk en onmiskenbaar is.
De Hoge Raad heeft een vergelijkbaar criterium aangelegd indien bij de vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke een vergissing wordt hersteld. Een dergelijk herstel is mogelijk in de gevallen waarin het onmiddellijk duidelijk is dat de rechter iets anders heeft bedoeld dan hij heeft uitgesproken.6 Is daarvan geen sprake, dan heeft de rechter niet de vrijheid de uitspraak op dat punt aan een heroverweging te onderwerpen.
In zijn civiele arrest van 13 februari 2004, NJ 2004/459, heeft de Hoge Raad de reikwijdte van art. 31 Rv aanzienlijk opgerekt. In dat arrest heeft de Hoge Raad namelijk een eerder arrest hersteld, omdat de tekst ervan afweek van de tekst zoals deze in de raadkamer was vastgesteld. Van een voor partijen zeer duidelijke en onmiskenbare fout kan in dat geval geenszins worden gesproken. Partijen kunnen immers niet weten wat er in de raadkamer van de Hoge Raad is besproken.
Ook de belastingkamer van de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 maart 2005, NTFR 2005/345, een eerder arrest hersteld zonder dat van een kennelijke fout kan worden gesproken. In het gerectificeerde arrest heeft de Hoge Raad namelijk een onjuiste tariefstoepassing in het eerdere arrest – een aanmerkelijkbelangtarief van 25% in plaats van 20% – hersteld. Een dergelijk fout – waarbij het recht onjuist is toegepast – leent zich volgens mij niet voor herstel door rectificatie.7 De omstandigheid dat de Hoge Raad in hoogste instantie rechtspreekt en een fout in een arrest dus niet door het instellen van hoger beroep kan worden hersteld, en het feit dat de rectificatie ten voordele van de belastingplichtige is, vormen wellicht een verklaring voor deze rectificatie zonder dat sprake is van een kennelijke fout.
Procedure
De rechter die de foutieve uitspraak heeft gedaan kan deze uitspraak rectificeren. Een uitspraak kan dus niet worden gecorrigeerd door een griffiersbrief.8 De rechter kan ambtshalve besluiten tot rectificatie, maar partijen kunnen hierom ook verzoeken. Voor een ambtshalve rectificatie – die zowel ten voordele als ten nadele van de betrokkene kan zijn – is geen instemming van partijen vereist.9 De wijze waarop partijen een rectificatieverzoek kunnen doen, is vormvrij. Het verzoek kan bijvoorbeeld worden gedaan bij brief, fax, e-mail of telefoon. Uit de parlementaire toelichting op art. 31 Rv volgt dat indien een rechter bij een verzoek constateert dat inderdaad sprake is van een kennelijke fout, hij verplicht is het verzoek in te willigen.10
Aan de mogelijkheid tot rectificatie is geen termijn verbonden. Is een uitspraak onherroepelijk geworden, dan is rectificatie ook mogelijk. Om die reden is in art. 31 Rv bepaald dat ‘te allen tijde’ rectificatie kan plaatshebben. Is de zaak inmiddels aanhangig bij een hogere rechter, dan zal rectificatie in haar algemeenheid minder wenselijk zijn omdat de verbetering dan ook in hoger beroep kan worden aangebracht.
In art. 31 Rv is bepaald dat de rechter niet tot rectificatie overgaat dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich over de verzochte of ambtshalve door hem voorgenomen rectificatie uit te laten. Ook de hoogste bestuursrechters zijn gewoon dit te doen.11 Bij de rechtbanken gebeurt dit vrijwel niet. De wijze waarop de partijen daartoe in de gelegenheid worden gesteld, staat ter vrije beoordeling van de rechter. De zaak behoeft niet op zitting te worden gebracht om de partijen te horen. Een geschikte wijze is partijen de mogelijkheid bieden schriftelijk te reageren op de voorgenomen rectificatie. In de Procesregeling bestuursrecht is omtrent het beginsel van hoor en wederhoor niets geregeld. Onder meer hierom zou ik ervoor willen pleiten om in het bestuursprocesrecht een wettelijke regeling op te nemen die vergelijkbaar is met die van art. 31 Rv waarin een dergelijke waarborg wel is opgenomen.12 Een wettelijke regeling bevat de voorwaarden waaronder rectificatie kan plaatsvinden en bevat meer waarborgen dan de huidige (informele) praktijk.
Op grond van de Procesregeling bestuursrecht wordt op een verzoek tot rectificatie binnen twee weken na ontvangst van het verzoek beslist. Partijen krijgen van de rechtbank een gerectificeerde uitspraak toegezonden. Aan het hoofd van die uitspraak wordt dan het woord ‘rectificatie’ vermeld. In de begeleidende brief wordt aangegeven welke passages van de uitspraak zijn gewijzigd. Blijkens de toelichting bij de Procesregeling bestuursrecht kunnen zonodig de verstrekte grossen van de uitspraak worden teruggevraagd. In de praktijk wordt aan partijen veelal verzocht de foutieve uitspraak zelf te vernietigen. De Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep herstellen de fouten door middel van een nieuw arrest respectievelijk nieuwe uitspraak, waarin uitsluitend de verbetering is vermeld. Aan deze rectificatie-uitspraak wordt dan de oorspronkelijke uitspraak met rectificaties gehecht.13
Rechtsmiddelen
Een rectificatie van een uitspraak heeft niet tot gevolg dat de oorspronkelijke uitspraak ophoudt te bestaan en door een nieuwe uitspraak wordt vervangen.14 De oorspronkelijke uitspraak moet worden gelezen met inachtneming van de rectificatie. Met de rectificatie is geen nieuwe uitspraak gedaan. Er begint derhalve geen nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep te lopen op de dag waarop de gerectificeerde uitspraak is verzonden.15 Volgens de parlementaire toelichting op art. 31 Rv is een nieuwe termijn niet nodig, omdat beide partijen met de mogelijkheid van rectificatie reeds rekening hebben moeten houden. Rectificatie vindt immers alleen plaats bij fouten die voor beide partijen onmiskenbaar zijn.
Is tegen de oorspronkelijke uitspraak inmiddels hoger beroep ingesteld, dan kan het beroep mede geacht worden te zijn gericht tegen de gerectificeerde uitspraak. Is in de gerectificeerde uitspraak geheel tegemoet gekomen aan het beroep, dan zal het hoger beroep bij gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Zoals gezegd is rectificatie ook mogelijk als geen rechtsmiddel tegen de oorspronkelijke uitspraak meer openstaat. Nu geen rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de gerectificeerde uitspraak, bestaat in beginsel geen rechtsbescherming tegen een onrechtmatige rectificatie. Bij dit laatste kan worden gedacht aan het geval waarbij geen sprake is van een kennelijke fout of aan het geval waarin de rechter na het verstrijken van de beroepstermijn weigert een evidente fout te herstellen.
De (civiele kamer van de) Hoge Raad heeft op het rechtsmiddelenverbod een uitzondering aanvaard indien (i) de rechter ten onrechte een (verzoek tot) verbetering niet heeft toegepast, of (ii) de rechter buiten het toepassingsgebied van de herstelregeling is getreden door te rectificeren buiten het geval van de kennelijke fout.16 Bij dit laatste kan worden gedacht aan het geval waarin de rechter zich niet heeft beperkt tot een eenvoudige verbetering van de uitspraak, maar de uitspraak aan een heroverweging heeft onderworpen.17 Het bestuursprocesrecht kent ook de mogelijkheid van doorbreking van een rechtsmiddelenverbod – bijvoorbeeld ten aanzien van uitspraken in voorlopige voorziening – indien sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen.18 Deze formule biedt de appelcolleges in het bestuursrecht – waaronder de gerechtshoven in belastingzaken – mijns inziens ook de mogelijkheid tot doorbreking van de rechtsmiddelenuitsluiting in een rectificatieprocedure.
Gelet op de vrij talrijke jurisprudentie inzake gerectificeerde uitspraken, bestaat er in de praktijk blijkbaar behoefte aan de mogelijkheid tot hoger beroep van een rectificatie. Nu een dergelijke voorziening ontbreekt, schiet de rechtsbescherming op dit punt tekort. Dat de appelcolleges onder bepaalde omstandigheden het rechtsmiddelenverbod kunnen doorbreken, doet daaraan niet af. Uit het oogpunt van de rechtsbescherming acht ik het dan ook wenselijk dat het instellen van een rechtsmiddel tegen een gerectificeerde uitspraak, voor zover het de rectificatie betreft, wordt toegelaten.