NTFR 2007/1685 - Prejudiciële vragen over rechtstreekse werking van de herzieningsregeling
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 Belanghebbende exploiteert een standbouwbedrijf en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet OB 1968. In de jaren 1993 t/m 1995 heeft belanghebbende zich bezig gehouden met het verhuren, transporteren, opbouwen en afbouwen van stands op tentoonstellingen in Duitsland en enkele niet EU-landen. Op de facturen ter zake is omzetbelasting in rekening gebracht. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de voornoemde diensten zijn aan te merken als prestaties bedoeld in art. 6, lid 2, letter c, ten eerste, Wet OB 1968, zodat de plaats van dienst is daar waar de activiteiten of werkzaamheden feitelijk plaatsvonden. Deze diensten werden daardoor niet in Nederland verricht, doch in Duitsland en in enkele niet EU-landen. Belanghebbende heeft om die reden om een vermindering van omzetbelasting verzocht. De inspecteur heeft als voorwaarde daarvoor gesteld dat de onjuiste facturering zou worden hersteld. Belanghebbende heeft in dat kader aan de inspecteur een kopie van een creditfactuur toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een teruggaaf verleend. Nadien is gebleken dat belanghebbende de creditfactuur niet heeft uitgereikt en ook geen terugbetaling ter zake heeft verricht, dan wel op andere wijze de facturering heeft hersteld. In verband daarmee heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. In beroep heeft het hof de naheffingsaanslag vernietigd. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. A-G De Wit gaat in zijn conclusie in op de grensoverschrijdende toepassing van art. 37 Wet OB 1968, met name op de vraag of art. 37 ook kan worden ingeroepen indien op grond van art. 6 Wet OB 1968 aan Nederland geen heffingsbevoegdheid toekomt. Geconcludeerd wordt dat in de onderhavige zaak de door belanghebbende ten onrechte op de factuur vermelde Nederlandse omzetbelasting verschuldigd is op basis van art. 21, lid 1, letter c, ook al zou belanghebbende, zou zij de juiste regels hebben gevolgd, geen omzetbelasting verschuldigd zijn in Nederland. Voorts wordt naar aanleiding van arrest Reemtsma van het Hof van Justitie EG (zaak C-35/05) nader ingegaan op de voorwaarden welke de lidstaten mogen stellen ten aanzien van een dergelijke herziening. A-G De Wit geeft de Hoge Raad in overweging prejudiciële vragen te stellen over de rechtstreeks werking van de herzieningsregeling.