Aflevering 38

Gepubliceerd op 20 september 2007

NTFR 2007/1646 - Rectificatie van rechterlijke uitspraken

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 geschreven door prof. dr. A.J.H van Suilen
Rechterlijke uitspraken kunnen fouten bevatten. Betreft het een kenbare verschrijving die eenvoudig kan worden hersteld, dan kan de rechter die de uitspraak heeft gedaan uit doelmatigheidsoverwegingen de uitspraak rectificeren. Een tijdrovend en geld kostend hoger beroep blijft partijen daarmee bespaard. Voor rectificatie van rechterlijke uitspraken bestaat in het belasting- c.q. bestuursprocesrecht geen wettelijke basis. Ik meen dat de mogelijkheid tot rectificatie wettelijk moet worden geregeld. Hierna zal ik ingaan op de wijze waarop in de huidige procespraktijk met vergissingen in uitspraken wordt omgesprongen. Met het oog op de rechtszekerheid en de rechtsbescherming stel ik voor in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een wettelijke regeling op te nemen die vergelijkbaar is met de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgenomen regeling.

NTFR 2007/1648 - Kamervragen over de fax als bezwaarschrift

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 geschreven door mr. E. Thomas
De staatssecretaris van Financiën is in Kamervragen van mw. Dezentjé Hamming ingegaan op de status van de fax als bezwaarschrift. Een fax zal – zo bevestigt hij in de gegeven antwoorden – als pro-formabezwaarschrift worden aangemerkt. De afzender van de fax zal vervolgens binnen een te stellen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk het bezwaar te motiveren c.q. de ‘gronden van het bezwaar’ aan te vullen.

NTFR 2007/1649 - Zakelijkheid uitgaven omvangrijk wagenpark van advocatenpraktijk niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9924, datum uitspraak 23-05-2007, publicatiedatum 24-07-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van prof. dr. S.J.C. Hemels
In X bv wordt de praktijk van een advocaat uitgeoefend. Op de balans van X bv stond een luxueus wagenpark als bedrijfsmiddel te boek gesteld. Het ging uiteindelijk om een totaal van 41 auto's. Die stonden alle aan de advocaat ter beschikking. De inspecteur achtte het gebruik van twee auto's zakelijk; de overige auto's hadden volgens de inspecteur geen ondernemingsfunctie. De kosten van die 39 auto’s mocht X bv van de inspecteur niet ten laste van de winst brengen. Het hof stelt vast dat het hier gaat om uitgaven met een gemengd karakter. Het hof neemt vervolgens in aanmerking dat het door een middelgroot advocatenkantoor verwerven van een omvangrijk wagenpark in het hoogste segment als hoogst ongebruikelijk moet worden beschouwd. Onder deze omstandigheid ligt het volgens het hof op de weg van X bv om aannemelijk te maken dat die uitgaven desondanks dienstbaar kunnen zijn geweest aan het voeren van de advocatenpraktijk en op die grond als zakelijke uitgaven zouden zijn te beschouwen. Het hof acht X bv daarin niet geslaagd.

NTFR 2007/1653 - Na inbreng van onderneming in bv heeft belanghebbende geen eigen onderneming meer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB3029, datum uitspraak 30-08-2007, publicatiedatum 06-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden onder meer uit reparatie van plezierjachten en een groothandel in scheepsmotoren. Belanghebbende heeft een deel van zijn onderneming ingebracht in een bv. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur enkele navorderingsaanslagen opgelegd.

NTFR 2007/1655 - 35%-regeling niet van toepassing op ontslagvergoeding

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende heeft per 31 maart 2001 het dienstverband met A beëindigd en hem een ontslagvergoeding toegekend waarop de 30%-regeling zou worden toegepast. A had recht op de 35%-regeling. De 35%-regeling is met ingang van 1 januari 2001 opgenomen in de wettelijke 30%-regeling, art. 15a, lid 1, onderdeel k, Wet LB 1964. In geschil is of de 35%-regeling van toepassing is op de ontslagvergoeding en zo nee, of de grondslag voor de 30%-regeling bestaat uit loon uit (tegenwoordige en vroegere) dienstbetrekking of alleen uit loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De ontslagvergoeding vormt (grotendeels) loon uit vroegere dienstbetrekking.

NTFR 2007/1658 - Bij brutering rekening houden met vaststellingsovereenkomst tussen werkgever en inspecteur

ECLI:NL:HR:2007:BA6408, datum uitspraak 14-09-2007, publicatiedatum 14-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende exploiteert een sauna. Vanwege het betalen van zwarte lonen heeft het UWV correctienota’s aan belanghebbende opgelegd. De Belastingdienst heeft aan belanghebbende allerlei naheffingsaanslagen opgelegd van in totaal ruim f 6 mln. Op basis van een compromis met de Belastingdienst behoefde evenwel slechts een bedrag van f 260.000 te worden betaald. De CRvB heeft geoordeeld dat sprake was van zwarte loonbetalingen en dat het UWV terecht heeft gebruteerd. Belanghebbende betoogt in cassatie dat de CRvB bij de berekening van het gebruteerde loon rekening had moeten houden met de verlaging bij compromis van het te betalen bedrag aan loonbelasting. Het betoog faalt. Volgens de Hoge Raad dient brutering te geschieden op basis van de wettelijk verschuldigde loonheffing. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met een tussen werkgever en de inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin een onzekerheid omtrent de feitelijke grondslagen die bepalen wat tussen hen als wettelijk verschuldigd heeft te gelden, werd beëindigd. Uit de stukken van het geding blijkt echter niet dat het onderhavige compromis een vaststellingsovereenkomst inhield als hiervoor bedoeld. De CRvB heeft derhalve terecht geen rekening gehouden met het compromis, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2007/1659 - Voor toepassing Fooienbesluit behoeft cao niet algemeen verbindend te zijn verklaard

ECLI:NL:HR:2007:AU6910, datum uitspraak 14-09-2007, publicatiedatum 14-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende exploiteert een horecagelegenheid. Aan belanghebbende is een correctienota opgelegd, waarbij werknemerspremies zijn nageheven. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs tot aan de Centrale Raad geprocedeerd. Ook in cassatie krijgt zij nul op het rekest. Anders dan belanghebbende betoogt, behoren de door een werknemer van derden ontvangen fooien volgens de Hoge Raad tot het loon uit dienstbetrekking. Voor de toepassing van het Fooienbesluit 1989 is, anders dan belanghebbende stelt, niet vereist dat de toepasselijke cao algemeen verbindend is verklaard, dan wel anderszins doorwerkt in de arbeidsovereenkomsten van werknemers in de horeca. De Hoge Raad verenigt zich in dit verband met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad. Ook onjuist is volgens de cassatierechter de visie van belanghebbende dat genoemd Fooienbesluit alleen ziet op bedienend personeel.

NTFR 2007/1661 - Vervallen inhoudingsplicht voor directeuren-grootaandeelhouder

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
De Belastingdienst heeft vragen beantwoord over het vervallen van de inhoudingsplicht van vennootschappen die alleen één of meer directeuren-grootaandeelhouders (dga) in dienst hebben. De Belastingdienst heeft de vennootschappen die mogelijk aan de voorwaarden voldoen een brief gezonden met een formulier 'Beëindiging inhoudingsplicht'. Dat heeft geleid tot vragen die de Belastingdienst nu heeft beantwoord. De Belastingdienst meldt onder meer dat de dga na vervallen van de inhoudingsplicht geen gebruik kan maken van de zogenoemde opting-inregeling. Ook antwoordt men dat de inhoudingsplicht niet vervalt als de vennootschap ook de echtgenoot van de dga in dienst heeft en die echtgenoot niet statutair bestuurder is.

NTFR 2007/1663 - Brief over aftrekbaarheid advocaatkosten bij arbeidsconflict naar de Tweede Kamer

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
De staatssecretaris van Financiën stuurt op verzoek van de vaste commissie voor Financiën zijn reactie op een brief over de aftrekbaarheid van advocaatkosten bij een arbeidsconflict. De schrijver van die brief is van mening dat er op dit punt sprake is van ondeugdelijke wetgeving. Die kosten kunnen namelijk door een werkgever wel belastingvrij worden vergoed, maar zijn niet aftrekbaar binnen de inkomstenbelasting.

NTFR 2007/1665 - Betaaldvoetbalorganisatie is subjectief belastingplichtig

ECLI:NL:PHR:2008:BB3485, datum uitspraak 17-10-2008, publicatiedatum 17-10-2008
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende is een vereniging die in de hoogste divisie betaald voetbal speelt. Naast toegangsgelden verwerft zij inkomsten uit shirtreclame, sponsoring, opbrengst van de business club, televisiegeld en 'verkoop' van spelers aan andere clubs. Belanghebbende heeft in 1994/1995 verlies geleden en in 1995/1996 en 1996/1997 een groot c.q. zeer groot overschot behaald. De fiscus heeft naar aanleiding van een onderzoeksrapport geconcludeerd dat de betaaldvoetbalorganisaties per boekjaar 1994/1995 belastingplichtig zijn ex art. 2(1)(d) Wet VPB 1969. Belanghebbende bestrijdt subjectief belastingplichtig te zijn.

NTFR 2007/1667 - Prejudiciële vragen over grensoverschrijdende fiscale eenheid

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende heeft verzocht om een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting voor haar en haar in België gevestigde dochtermaatschappij. De inspecteur heeft de fiscale eenheid geweigerd op de wettelijke grond dat de dochtermaatschappij niet in Nederland is gevestigd. Rechtbank Arnhem (NTFR 2006/1125) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld, oordelende dat de vestigingseis in art. 15 Wet VPB niet in strijd is met de vrijheid van vestiging ex art. 43 EG-Verdrag. De rechtbank komt tot dit oordeel onder verwijzing naar het arrest Marks & Spencer II, HvJ EG, met name naar de daarin aanvaarde rechtvaardigingsgronden die de rechtbank ook met betrekking tot grensoverschrijdende verliesverrekening binnen een fiscale eenheid van toepassing acht. Belanghebbende heeft sprongcassatie ingesteld. A-G Wattel merkt in zijn conclusie op dat het arrest Marks & Spencer II op twee manieren kan worden uitgelegd, met voor het thans te berechten geval verschillende uitkomsten. Gelet daarop wordt voorgesteld prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van art. 43 EG-Verdrag in het licht van het arrest Marks & Spencer II.

NTFR 2007/1668 - Art. 10 SW 1956 mist toepassing nu erflater niet het genot van een vruchtgebruik heeft gehad

ECLI:NL:PHR:2008:BB3392, datum uitspraak 06-06-2008, publicatiedatum 06-06-2008
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende is één van de drie kinderen van de erflater. Bij koopcontract opgemaakt op 1 november 1996 verkocht de erflater de woning aan belanghebbende voor f 150.000. In het contract is bepaald dat de koopsom zal worden betaald bij de ondertekening van de notariële akte van overdracht, die zal worden gepasseerd uiterlijk zes maanden na het overlijden van de verkoper, en dat het verkochte feitelijk ter beschikking zal worden gesteld bij de notariële eigendomsoverdracht. De erflater overleed op 16 juni 1998. Bij notariële akte verleden op 30 oktober 1998 leverden de erfgenamen de woning aan belanghebbende voor f 150.000. De woning is in de nalatenschap opgenomen voor dit bedrag. De inspecteur heeft de waarde van de woning in vrij opleverbare staat op 16 juni 1998 geschat op f 850.000. Hij heeft een bedrag van f 700.000 aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht door belanghebbende op grond van art. 10 SW 1956. In geschil is of dit terecht is. Het hof oordeelde dat art. 10 SW 1956 niet van toepassing is omdat de erflater in verband met de verkoop van zijn woning tot zijn overlijden niet het genot heeft gehad van een vruchtgebruik als bedoeld in art. 10 SW 1956. De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. A-G Van Ballegooijen concludeert dat er geen sprake is van een erfrechtelijke verkrijging, zodat slechts successierecht worden geheven over de waarde van de woning als een fictiebepaling van toepassing is. Art. 10 SW 1956 is noch naar de letter, noch naar doel en strekking van toepassing. Erflater heeft namelijk niet het genot van een vruchtgebruik gehad in verband met het sluiten van de koopovereenkomst. Bovendien is geen eigendomsrecht omgezet in een vruchtgebruik en vindt er geen waardeaangroei van bloot eigendom naar vol eigendom plaats. De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

NTFR 2007/1669 - Beroep terecht ongegrond wegens gebrek aan belang

ECLI:NL:HR:2007:BB3442, datum uitspraak 14-09-2007, publicatiedatum 14-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Na verwijzing door de Hoge Raad (NTFR 2004/1386) heeft het verwijzingshof het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard wegens gebrek aan belang. Het verwijzingshof heeft weliswaar het standpunt van belanghebbende over de dotatie aan de egalisatiereserve gevolgd, maar dat standpunt brengt mee, zoals belanghebbende zelf bij het hof had aangegeven, dat het belastbaar bedrag op een hoger bedrag zou moeten worden vastgesteld dan naar welk bedrag de aanslag was opgelegd. Tegen de uitspraak van het verwijzingshof (NTFR 2005/682) is cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verwijzingshof terecht de conclusie heeft getrokken dat belanghebbende geen belang had bij haar beroep.

NTFR 2007/1670 - Oordeel dat verzwegen omzet berust op redelijke schatting is onbegrijpelijk

ECLI:NL:HR:2007:BB3445, datum uitspraak 14-09-2007, publicatiedatum 14-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft de vereiste aangiften omzetbelasting niet gedaan. De inspecteur heeft ter zake van de verzwegen omzet een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, alsmede boetes opgelegd. Voor de omzetcorrectie heeft de inspecteur zich aanvankelijk gebaseerd op bedragen die door belanghebbende zijn verstrekt. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur, bij wijze van interne compensatie, nog enige met name genoemde correcties toegevoegd. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2005/1007) betekent dit dat de inspecteur de aanslag niet willekeurig heeft vastgesteld. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat aan een aanslag met name genoemde correcties ten grondslag zijn gelegd, brengt niet mee dat die correcties op een redelijke schatting berusten. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat wat de cassatieprocedure betreft de redelijke termijn van art. 6 EVRM is overschreden.

NTFR 2007/1671 - Alleen meegedeelde verzuimen tellen mee voor verzuimreeks

ECLI:NL:HR:2006:AX7468, datum uitspraak 09-06-2006, publicatiedatum 14-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Dit betreft een arrest van 9 juni 2006 dat door de Hoge Raad op 14 september 2007 is vrijgegeven. In deze zaak heeft belanghebbende zijn aangifte voor de inkomstenbelasting 1999 niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn gedaan. Voor dit verzuim is een boete opgelegd. In geschil is of daarbij sprake is van een vierde verzuim. De Hoge Raad heeft onder verwijzing naar zijn arrest van 4 februari 2005, NTFR 2005/266, geoordeeld dat voor de verzuimenreeks slechts die verzuimen meetellen waarbij is meegedeeld dat bij een volgend verzuim een boete zal worden opgelegd dan wel ter zake waarvan een boete is opgelegd. Nu het hof dit niet in acht heeft genomen, wordt de hofuitspraak vernietigd. Verder heeft de Hoge Raad nog geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden.

NTFR 2007/1672 - Beroep inzake verliesverrekening heeft tevens betrekking op verliesvaststelling

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft inzake een nihilaanslag en een beschikking verliesvaststelling over het jaar 1997 beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij tijdig beroep ingesteld inzake de beschikking tot verrekening van dit verlies met het inkomen van 1996. De inspecteur heeft in een brief aan belanghebbende aangegeven dat hij zijn bezwaren met betrekking tot de hoogte van het verlies zou moeten inbrengen in het beroep inzake de verliesverrekening. Door deze brief heeft belanghebbende zijn beroep inzake de nihilaanslag en de beschikking tot vaststelling van het verlies, ingetrokken. Hof Amsterdam heeft vervolgens het beroep inzake de verliesverrekening ongegrond verklaard omdat het verlies over 1997, door de intrekking van het beroep dienaangaande, onherroepelijk vaststaat. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Volgens de Hoge Raad heeft het beroep inzake de verliesverrekening ook betrekking op de beschikking tot verliesvaststelling. Omdat het hof de grieven van belanghebbende tegen de hoogte van het verlies niet heeft behandeld, wordt de zaak verwezen.

NTFR 2007/1673 - Tegen tussenbeslissing van hof staat geen beroep in cassatie open

ECLI:NL:HR:2007:BB3489, datum uitspraak 14-09-2007, publicatiedatum 14-09-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007 met annotatie van mr. E. Thomas
De fiscus heeft in het kader van onderzoek naar buitenlandse bankrekeningen een ‘Draaiboek Rekeningenproject' geschreven en er zijn interne nieuwsbrieven verschenen. Die stukken zijn deels niet openbaar gemaakt. Belanghebbende heeft om overlegging van de niet-openbare passages van het draaiboek en de nieuwsbrieven gevraagd. De inspecteur heeft ‘gewichtige redenen' ex art. 8:29 Awb aangevoerd om die stukken niet aan de belanghebbende te overleggen. Hof Amsterdam acht het beroep van de inspecteur op het bepaalde in art. 8:29 Awb gedeeltelijk gerechtvaardigd. Belanghebbende heeft tegen deze beslissing van het hof cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de wet tegen tussenbeslissingen geen beroep in cassatie openstelt. Daaraan doet niet af dat de beslissing is gedaan in de vorm van een uitspraak.

NTFR 2007/1674 - Inspecteur verzaakt onderzoeksplicht zodat niet kan worden nagevorderd

ECLI:NL:PHR:2007:BB3465, datum uitspraak 07-12-2007, publicatiedatum 07-12-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
In zijn door een adviseur verzorgde aangiften IB 1999, 2000 en 2001 is ervan uitgegaan dat belanghebbende – vanaf medio 1999 – niet langer loon uit dienstbetrekking genoot, maar winst uit onderneming. Bij de aangifte 2001 waren de jaarstukken van de onderneming van belanghebbende gevoegd. De primitieve aanslagen zijn conform de aangiften, zonder inhoudelijke beoordeling, vastgesteld. Eind 2002 vond een boekenonderzoek plaats bij belanghebbende, op grond waarvan de inspecteur tot de conclusie is gekomen dat de activiteiten van belanghebbende niet kunnen worden aangemerkt als een onderneming. Daarom heeft de inspecteur de belastbare inkomens over de jaren 1999, 2000 en 2001 gecorrigeerd door middel van het opleggen van navorderingsaanslagen.

NTFR 2007/1675 - Onjuiste rechtsopvatting van 'op de zaak betrekking hebbende stukken'

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbenden hebben aandelen A en B omgewisseld in aandelen C in het kader van een openbaar bod van een 'special purpose' vennootschap van enige banken. De belanghebbenden stellen dat de tussen die banken en de fiscus gesloten vaststellingsovereenkomst ertoe leidt dat te hunnen laste (contra legem) dividendbelasting is ingehouden. Het hof heeft de vraag welke stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van art. 8:42 Awb, laten afhangen van zijn uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Is volgens die uitleg geen sprake van een de belanghebbenden regarderende belastingheffing dan kan van de inspecteur niet worden verwacht dat deze aan de belanghebbenden stukken ter inzage verstrekt betreffende (de totstandkoming en geschiedenis van) een vaststellingsovereenkomst tussen derden. A-G Wattel overweegt in zijn conclusie dat de vraag welke stukken 'op de zaak betrekking hebben', niet afhankelijk is van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst, nu de stukken juist opgevraagd worden om de vaststellingsovereenkomst te kunnen interpreteren. Het hof is daarom uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de conclusie.

NTFR 2007/1677 - Rechtbank vernietigt navorderingsaanslag omdat belastbaar feit ontbreekt

ECLI:NL:RBHAA:2007:BB1041, datum uitspraak 18-06-2007, publicatiedatum 09-08-2007
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
De inspecteur heeft aan X een navorderingsaanslag IB/PVV 1999 opgelegd voor een in dat jaar genoten dividenduitkering. De rechtbank beslist dat de dividenduitkering in een eerder jaar heeft plaatsgevonden en dat het niet aannemelijk is dat er sprake is van een belastbaar feit dat navordering over 1999 rechtvaardigt.

NTFR 2007/1681 - EC stelt onderzoek in naar Pools tonnageregime voor internationaal zeevervoer

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
De Commissie heeft besloten een formeel onderzoek in te stellen naar bepaalde aspecten van een door de Poolse overheid genomen maatregel waarbij entiteiten die in Polen belastingplichtige zijn en werkzaam zijn in het internationale zeevervoer, de belastinggrondslag voor de winst kunnen wijzigen. Onder de voorgelegde maatregel kunnen bedrijven die aan bepaalde criteria voldoen, opteren voor een tonnagebelasting gebaseerd op de netto tonnage van hun vloot, in plaats van de gebruikelijke vennootschapsbelasting geheven over de winst uit hun maritieme activiteiten. De voorgelegde regeling was opgezet om 10 jaar (vanaf 2007) te lopen. De regeling zoals voorgelegd door de Polen verschilt in veel opzichten van eerder soortgelijke steun die reeds door de Commissie is goedgekeurd. De Commissie stelt een onderzoek in om te beoordelen welke invloed deze verschillen hebben op de verenigbaarheid van de regeling met EG-recht.

NTFR 2007/1682 - EC akkoord met Italiaanse 'cuneo fiscale', een regeling voor belastingvermindering

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
De Commissie heeft onder de staatssteunregels van het EG-verdrag de zogenoemde ‘cuneo fiscale’, een Italiaanse belastingmaatregel, goedgekeurd. De regeling biedt verminderingen van de regionale belasting op allerlei economische activiteiten (IRAP). De Commissie is tot de conclusie gekomen dat na enkele aanpassingen die door de Italiaanse autoriteiten worden overgenomen, ‘cuneo fiscale’ een algemene maatregel is geworden die geen staatssteun bevat.

NTFR 2007/1685 - Prejudiciële vragen over rechtstreekse werking van de herzieningsregeling

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende exploiteert een standbouwbedrijf en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet OB 1968. In de jaren 1993 t/m 1995 heeft belanghebbende zich bezig gehouden met het verhuren, transporteren, opbouwen en afbouwen van stands op tentoonstellingen in Duitsland en enkele niet EU-landen. Op de facturen ter zake is omzetbelasting in rekening gebracht. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de voornoemde diensten zijn aan te merken als prestaties bedoeld in art. 6, lid 2, letter c, ten eerste, Wet OB 1968, zodat de plaats van dienst is daar waar de activiteiten of werkzaamheden feitelijk plaatsvonden. Deze diensten werden daardoor niet in Nederland verricht, doch in Duitsland en in enkele niet EU-landen. Belanghebbende heeft om die reden om een vermindering van omzetbelasting verzocht. De inspecteur heeft als voorwaarde daarvoor gesteld dat de onjuiste facturering zou worden hersteld. Belanghebbende heeft in dat kader aan de inspecteur een kopie van een creditfactuur toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een teruggaaf verleend. Nadien is gebleken dat belanghebbende de creditfactuur niet heeft uitgereikt en ook geen terugbetaling ter zake heeft verricht, dan wel op andere wijze de facturering heeft hersteld. In verband daarmee heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. In beroep heeft het hof de naheffingsaanslag vernietigd. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. A-G De Wit gaat in zijn conclusie in op de grensoverschrijdende toepassing van art. 37 Wet OB 1968, met name op de vraag of art. 37 ook kan worden ingeroepen indien op grond van art. 6 Wet OB 1968 aan Nederland geen heffingsbevoegdheid toekomt. Geconcludeerd wordt dat in de onderhavige zaak de door belanghebbende ten onrechte op de factuur vermelde Nederlandse omzetbelasting verschuldigd is op basis van art. 21, lid 1, letter c, ook al zou belanghebbende, zou zij de juiste regels hebben gevolgd, geen omzetbelasting verschuldigd zijn in Nederland. Voorts wordt naar aanleiding van arrest Reemtsma van het Hof van Justitie EG (zaak C-35/05) nader ingegaan op de voorwaarden welke de lidstaten mogen stellen ten aanzien van een dergelijke herziening. A-G De Wit geeft de Hoge Raad in overweging prejudiciële vragen te stellen over de rechtstreeks werking van de herzieningsregeling.

NTFR 2007/1686 - Herziening is niet aan de orde indien op factuur vermelde 'omzetbelasting' niet is verschuldigd

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende, een publiekrechtelijk lichaam, heeft facturen verzonden met vermelding van omzetbelasting. De facturen hebben onder andere betrekking op twee saneringsprojecten. De omzetbelasting is niet op aangifte voldaan. De inspecteur heeft de omzetbelasting op grond van art. 37 Wet OB 1968 nageheven. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. A-G De Wit komt tot de conclusie dat belanghebbende ter zake van de twee saneringsprojecten als ondernemer heeft gehandeld voor de omzetbelasting. Indien de Hoge Raad dit oordeel overneemt dient de zaak te worden verwezen om de aftrekbare voorbelasting vast te stellen. Mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat belanghebbende niet als ondernemer heeft gehandeld dan blijkt volgens de advocaat-generaal uit de zaak Karageorgou van het Hof van Jusitie EG, dat op grond van de wet en de Zesde Richtlijn geen omzetbelasting kan worden nageheven. Herziening van ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting is in het onderhavige geval niet aan de orde, nu belanghebbende het als ‘omzetbelasting’ op de factuur vermelde bedrag immers niet is verschuldigd op grond van art. 37 Wet OB 1968.

NTFR 2007/1687 - Buiten de EU gevestigd reisbureau heeft recht op teruggaaf van Nederlandse omzetbelasting (1)

ECLI:NL:PHR:2009:BB3450, datum uitspraak 15-05-2009, publicatiedatum 15-05-2009
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende is een buiten de EU gevestigd reisbureau dat all-inclusive reizen naar Nederland aanbiedt. Zij heeft geen vaste inrichting in Nederland. Belanghebbende treedt op eigen naam en voor eigen rekening op jegens haar klanten en is ter zake ondernemer. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van aan haar in rekening gebrachte Nederlandse omzetbelasting. Hof Den Bosch heeft die vraag ontkennend beantwoord.

NTFR 2007/1688 - Buiten de EU gevestigd reisbureau heeft recht op teruggaaf van Nederlandse omzetbelasting (2)

ECLI:NL:PHR:2009:BB3463, datum uitspraak 15-05-2009, publicatiedatum 15-05-2009
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende is een buiten de EU gevestigd reisbureau dat all-inclusive reizen naar Nederland aanbiedt. Zij heeft geen vaste inrichting in Nederland. Belanghebbende treedt op eigen naam en voor eigen rekening op jegens haar klanten en is ter zake OB-ondernemer. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van aan haar in rekening gebrachte Nederlandse omzetbelasting. In verband hiermee komt tevens de vraag op of belanghebbende één dan wel meerdere prestaties jegens derden heeft verricht en waar deze prestatie(s) heeft/hebben plaatsgevonden. A-G De Wit concludeert dat belanghebbende één dienst heeft verricht jegens haar klanten. De klanten willen namelijk één dienst afnemen bestaande uit een volledig verzorgde reis. Volgens de advocaat-generaal kan de prestatie van belanghebbende niet worden gerangschikt onder art. 9, lid 2, Zesde Richtlijn en in het bijzonder sub c hiervan. De prestatie van belanghebbende wordt aldus op grond van art. 9, lid 1, Zesde Richtlijn geacht in het land van vestiging (buiten de EU) te hebben plaatsgevonden. De advocaat-generaal is van mening dat belanghebbende recht op teruggaaf heeft van de aan haar in rekening gebrachte Nederlandse omzetbelasting. Van een asymmetrisch c.q. selectief beroep op de Zesde Richtlijn is volgens de advocaat-generaal geen sprake. Belanghebbende doet namelijk voor zowel de voldoening als de aftrek van omzetbelasting een beroep op de Wet OB 1968. A-G De Wit geeft de Hoge Raad in overweging om het beroep gegrond te verklaren.

NTFR 2007/1689 - Buiten de EU gevestigd reisbureau heeft recht op teruggaaf van Nederlandse omzetbelasting (3)

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2007
Belanghebbende is een buiten de EU gevestigd reisbureau dat all-inclusive reizen naar Nederland aanbiedt. Zij heeft geen vaste inrichting in Nederland. Belanghebbende treedt op eigen naam en voor eigen rekening op jegens haar klanten en is ter zake ondernemer. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van aan haar in rekening gebrachte Nederlandse omzetbelasting. Hof Den Bosch heeft die vraag ontkennend beantwoord.