NTFR 2007/1896 - Stop fiscaal ontmoedigen aflossen hypotheekschuld

NTFR 2007/1896 - Stop fiscaal ontmoedigen aflossen hypotheekschuld

pdPE
prof. dr. P.H.J. EssersProf.dr. P.H.J. Essers is hoogleraar belastingrecht Tilburg University en lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (voorzitter commissie Financiën).
Bijgewerkt tot 25 oktober 2007

Ofschoon er gelukkig geen aanleiding is om te veronderstellen dat de recente hypotheekcrisis in de Verenigde Staten zich op korte of middellange termijn ook in Nederland zal voordoen,1 moeten de Amerikaanse ervaringen ook voor Nederland een waarschuwing zijn. Ook in ons land is namelijk sprake van een risicoconcentratie bij vooral jonge huishoudens. Te hoge hypotheekschulden in handen van kwetsbare huishoudens kunnen zeer nadelige gevolgen hebben voor de nationale en internationale economieën. Dat moeten niet alleen banken zich aantrekken bij het vormgeven en naleven van een zorgvuldige hypotheekverstrekking, maar dient ook een zorg voor de overheid te zijn. Een belangrijke factor daarbij is het feit dat het Nederlandse fiscale stelsel het (tussentijds) aflossen van de eigenwoningschuld niet of nauwelijks stimuleert. Sterker nog: het bestaande fiscale stelsel bevat sterke impulsen om zolang mogelijk te wachten met aflossen. Niet voor niks is in het segment van de hypotheken gehouden door huishoudens het percentage annuïteitenhypotheken tussen 1996 en 2006 afgenomen van 32,9 naar 6,7; dit, terwijl het aandeel van de aflossingsvrije hypotheken is gestegen van 11,1% in 1996 naar 50,5% in 2006.2 Aangezien als gevolg van de fors toegenomen vraag naar woningen en het nog steeds stagnerende woningaanbod niet te verwachten valt dat er op korte of middellange termijn een eind komt aan de stijging van de huizenprijzen in Nederland, zal ook de omvang van de hypotheekschuld in de komende jaren waarschijnlijk alleen maar toenemen.3 Hoezeer de toename van het eigenwoningbezit moet worden toegejuicht, als dit gepaard gaat met een alsmaar stijgende hypotheekschuld, maakt dat de Nederlandse economie kwetsbaar indien als gevolg van een mogelijke recessie huishoudens te maken krijgen met inkomens- en renteschokken. Vandaar mijn pleidooi om het fiscale stelsel zodanig in te richten dat aflossen niet langer meer fiscaal wordt ontmoedigd maar veel meer wordt gestimuleerd. Daarmee wordt ook een bijdrage geleverd aan de oplossing van de problematiek van de financiering van de komende vergrijzingsgolf. Ouderen die geen hypotheekschulden meer hebben, houden immers meer over om van hun oude dag te genieten.

Negatieve fiscale prikkels om af te lossen

Teneinde maximaal te kunnen profiteren van de hypotheekrenteaftrek is het niet alleen aantrekkelijk een zo hoog mogelijke eigenwoningschuld te hebben, maar ook om deze zo lang mogelijk te houden. Dit verklaart ongetwijfeld het hoge percentage aflossingsvrije hypotheken in Nederland. Hieraan wordt sedert de invoering van de Wet IB 2001 slechts in zeer beperkte mate tegenwicht geboden door de regeling van art. 3.120, lid 2, Wet IB 2001, die de termijn waarin de hypotheekrente kan worden afgetrokken maximeert op dertig jaar. Als gevolg van overgangsrecht is deze termijn van dertig jaar pas gaan lopen op 1 januari 2001. Op die datum bestaande leningen kunnen derhalve nog tot 1 januari 2031 blijven bestaan. Dan is de vergrijzingsgolf al weer grotendeels voorbij. Voor tussentijdse verhogingen van de leningen gaat bovendien weer een nieuwe termijn van dertig jaar lopen.

Behalve de fiscale renteaftrek, vloeit een andere negatieve fiscale prikkel om af te lossen voort uit de bijleenregeling van art. 3.119a Wet IB 2001, die met ingang van 1 januari 2004 is ingevoerd. Tussentijdse aflossingen van de eigenwoningschuld verminderen namelijk de mogelijkheid om fiscaal gefacilieerd bij te lenen voor de aanschaf van een nieuwe (duurdere) woning.

Positieve fiscale prikkels om af te lossen

Een positieve fiscale prikkel om de eigenwoningschuld af te lossen, bevat art. 3.123a Wet IB 2001, dat per 1 januari 2005 is ingevoerd om invulling te geven aan de zogenoemde Wet-Hillen. Op grond van deze regeling behoeft de belastingplichtige die geen hypotheekrenteaftrek meer heeft ook geen belasting meer te betalen over het eigenwoningforfait. De belastingplichtige kan een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld toepassen indien en voor zover het saldo van eigenwoningforfait en betaalde rente positief is. De aftrek is dan gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de betaalde rente met betrekking tot de eigenwoningschuld. De regeling werkt derhalve niet indien meer hypotheekrente wordt betaald dan de hoogte van het eigenwoningforfait. Doorgaans profiteren vooral ouderen die geen of een lage hypotheekschuld hebben van deze regeling.4

Een andere positieve fiscale prikkel om de eigenwoningschuld af te lossen, is de vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning van art. 3.118 Wet IB 2001. Deze heeft bijgedragen aan de aantrekkelijkheid van de spaarhypotheek.5 Het effect daarvan is echter wel dat veel hypotheekschulden pas aan het einde van de looptijd worden afgelost.

Fictief aflossingsschema

Tot dusverre is deze problematiek voornamelijk in het kader van de discussie over de toekomst van de hypotheekrenteaftrek aan de orde geweest. Een van de voorgestelde varianten om de hypotheekrenteaftrek te beperken, gaat uit van een normering van de aflossing van de eigenwoningschuld, uitmondend in een fictief aflossingsschema voor eigenwoningschulden.6 Alleen de rente over het deel van de oorspronkelijke schuld dat binnen het aflossingsschema past, is in die variant aftrekbaar in box 1. Het deel van de schuld waarvan de rente niet meer aftrekbaar is, verhuist naar box 3. De fictieve aflossingsschema’s kunnen zijn gebaseerd op een lineair verloop dan wel op een annuïteitenschema.

Beter: loskoppelen van de discussie over de hypotheekrenteaftrek

Ik pleit er niet voor om deze weg op te gaan. Met een dergelijke regeling introduceren we namelijk de zoveelste fictie in ons belastingstelsel: de fictie dat de belastingplichtige aflost terwijl dat in werkelijkheid helemaal niet het geval behoeft te zijn. Daarmee wordt verder afstand genomen van het uitgangspunt dat de inkomstenbelastingheffing zo veel mogelijk aansluiting moet zoeken bij de realiteit. Een nog belangrijker argument om niet deze weg op te gaan, is dat vanwege de vrees voor de repercussies op de woningmarkt en de financiële positie van burgers die langjarige verplichtingen zijn aangegaan, de discussie over de hypotheekrenteaftrek naar mijn mening dermate is verzand dat ik vrees dat het koppelen van het probleem van de toenemende aflossingsvrije hypotheken aan deze discussie op niets zal uitmonden. Het kabinet Balkenende-IV heeft zelfs in het coalitieakkoord afgesproken dat in ieder geval in deze kabinetsperiode de aftrek niet ter discussie zal worden gesteld.7 Zelfs het verrichten van onderzoek naar varianten voor de hypotheekrenteaftrek voor de periode daarna wordt uitgesloten. Maar niet alleen politiek, ook wetenschappelijk is weinig eer meer te behalen aan deze discussie. Alle argumenten pro en contra zijn inmiddels uitgebreid gewisseld. Dat geldt zowel voor de vraag of de eigen woning wel of niet een bron van inkomen is als voor de discussie wat de meest geschikte box is voor de eigen woning (box 1, box 3 of helemaal geen box). Daar komt bij, dat veel van de kritiek op de vormgeving van de huidige hypotheekrenteaftrek ziet op de voordelen die deze aftrek zou bieden aan mensen met hoge inkomens. Zij hebben vanwege de hoge marginale tarieven uiteraard het meeste baat bij een aflossingsvrije hypotheek. Naar deze categorie hoge inkomensgenieters gaat mijn zorg echter in het kader van deze opinie niet in de eerste plaats uit; zij redden zich immers in de regel wel, ook als zij niet of weinig aflossen. Ik vraag nu net aandacht voor de grote groep eigenwoningbezitters die niet in de hoogste marginale tarieven vallen, en er eveneens voor kiezen om zo lang mogelijk te wachten met aflossing van hun hypotheekschuld.

Mogelijkheden om vroegtijdig aflossen fiscaal te stimuleren

Zolang politiek wordt vastgehouden aan de fiscale mogelijkheden voor hypotheekrenteaftrek, lijkt het mij veel zinvoller na te denken over methoden om de beoogde instrumentele functie van deze aftrek – de bevordering van het eigenwoningbezit – te verbeteren.8 De in de huidige regeling ingebouwde prikkels om een zo hoog mogelijk eigenwoningschuld te handhaven, staan naar mijn mening op gespannen voet met die functie. Een te hoge schuldpositie kan immers op termijn het bezit van een eigen woning bedreigen.9 In plaats van maatregelen te bedenken die er weliswaar toe leiden dat aflossen wordt bevorderd, maar tegelijkertijd worden ervaren als van bovenaf opgelegde maatregelen om de hypotheekrenteaftrek aan banden te leggen, zie ik meer heil in een discussie over de introductie van fiscale stimuli om eigenwoningbezitters aan te zetten om tot eerder aflossen over te gaan. De Wet-Hillen is daar een goed voorbeeld van. Mogelijk dat deze wet zou kunnen worden uitgebreid voor die gevallen waarin belastingplichtigen opteren voor een lineair of op een annuïteitenstelsel gebaseerd aflossingsschema. Kiezen voor vroegtijdig aflossen zou dan ook bij hogere hypotheekschulden kunnen leiden tot een lager eigenwoningforfait. Een andere mogelijkheid zou wellicht de introductie van een nieuwe heffingskorting kunnen zijn voor eigenwoningbezitters die gaan aflossen. Het effect van een te verlenen heffingskorting is voor alle eigenwoningbezitters gelijk. Het nadelige fiscale effect van de als gevolg van de aflossing resulterende lagere hypotheekrenteaftrek zal echter het minst nadelig zijn voor de lagere inkomens.10 Een voor de hand liggende maatregel is ook het corrigeren van de bijleenregeling in die zin dat aflossen niet meer leidt tot een vermindering van het fiscaal gefacilieerd bij te lenen bedrag. Het zou in dit verband een goede zaak zijn om ook eens te kijken naar de ervaringen op dit terrein in andere landen, zoals België en Spanje.

De budgettaire gevolgen van dergelijke maatregelen moeten worden bezien in samenhang met de besparingen die deze de schatkist opleveren als gevolg van de geringere hypotheekrentebetalingen – en dus geringere hypotheekrenteaftrekken – die voortvloeien uit de door burgers vrijwillig genomen beslissing om af te lossen. Zolang de hypotheekrenteaftrek aftrekbaar is tegen het hoogste marginale tarief, zullen dit soort maatregelen nooit helemaal opwegen tegen de fiscale voordelen van niet aflossen, maar daar staat tegenover dat deze opties burgers wel zullen aanzetten om na te denken over de voordelen van aflossen en hun als gevolg daarvan verbeterde vermogenspositie. Naar mijn mening is het vooral ook een mentaliteitskwestie. Kredietverstrekkende banken dienen hun verantwoordelijkheid te nemen en toekomstige kopers nadrukkelijker te wijzen op de risico’s die kunnen zijn verbonden aan aflossingsvrije hypotheken. De overheid dient daaraan een bijdrage te leveren in de vorm van het geven van voorlichting en toezicht houden op de kredietverstrekkers en door het aflossen van hypotheekschulden daar waar dat mogelijk is fiscaal zo min mogelijk te ontmoedigen en zo veel mogelijk te stimuleren.

Conclusie

Laten we lering trekken uit de Amerikaanse hypotheekcrisis. Stimulering van het eigenwoningbezit in Nederland is een goede zaak. Daarbij hoort echter ook een gezonde eigenvermogenspositie van eigenwoningbezitters. De op dit moment in onze inkomstenbelasting ingebouwde prikkels om zo lang mogelijk te wachten met het aflossen van de hypotheekschuld zouden moeten worden omgebogen door de introductie van een aantal maatregelen die aflossen stimuleren. Parallel daaraan zou een mentaliteitsverandering op gang moeten worden gebracht. Daarmee worden niet alleen problemen afgewend zoals we die in de Verenigde Staten thans zien, maar wordt tevens een bijdrage geleverd aan de oplossing van de problematiek van de financiering van de komende vergrijzingsgolf.