NTFR 2007/884 - De levensloopregeling moet worden overgeheveld naar de inkomstenbelasting

NTFR 2007/884 - De levensloopregeling moet worden overgeheveld naar de inkomstenbelasting

mGvW
mr. G.W.B. van WestenZelfstandig gevestigd advocaat-belastingkundige te Leiden en als zodanig o.a. Of Counsel bij Deloitte, raadsheer-plv. in de Gerechtshoven te Leeuwarden en 's-Hertogenbosch en in de Centrale Raad van Beroep.
Bijgewerkt tot 18 mei 2007

Sinds eind augustus 2006 steken met een zekere regelmaat in de media berichten de kop op waarin onder meer wordt betoogd dat de levensloopregeling veel effectiever kan1 of veel eenvoudiger moet 2. Ook werd op 26 oktober bij de behandeling van de Begroting 2007 van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het CDA-kamerlid Verburg een motie ingediend, waarin de regering werd verzocht de actiepunten uit het CDA-voorstel ‘Een dozijn voor de levensloop’ zo snel mogelijk in te voeren.3 Bij brief van 20 december4 gaf de minister aan dat wat hem betreft dit een taak zou worden voor het volgende kabinet – het huidige kabinet.

Deze signalen zijn des te opmerkelijker omdat de levensloopregeling pas luttele maanden daarvoor, op 1 januari 2006, werd ingevoerd in de Wet op de Loonbelasting 1964. De signalen geven vooral aan dat degenen die de levensloopregeling kennelijk monitoren lichtelijk in paniek zijn geraakt door de wel zeer teleurstellende participatiegraad. Zeer recent – op 23 april 2007 – berichtte het CBS dat ongeveer 5,5% van de werknemers gebruik maakt van de regeling. Onder hoogopgeleiden is het percentage 8, onder laagopgeleiden 4.5

In weerwil van deze lage populariteit ‘moeten we toch aan de levensloopregeling’. Van allerlei kanten worden oplossingen aangedragen die moeten leiden tot reanimatie van de nauwelijks een jaar oude regeling. De boodschap varieert daarbij van: ‘Er moet meer reclame worden gemaakt voor de levensloopregeling’ tot ‘De Overheid moet gaan bijdragen aan de stortingen’. Tegen de achtergrond van de onwil in de markt doen dergelijke oproepen wat geforceerd aan.

In de fiscale vakliteratuur is het wat stil geworden rond de levensloopregeling, ondanks de kritiek die vooraf op de levensloopregeling werd geuit. Kennelijk maken de fiscale deskundigen zich niet meer zo druk om de regeling, wellicht omdat deze toch lijkt te versterven. Auteurs van fiscale hand- en studieboeken ontkomen er desondanks niet aan de levensloopregeling tot in detail te beschrijven om hun geesteskinderen actueel te houden.

Naar mijn mening is het toch wel jammer dat de levensloopregeling het niet lijkt te redden omdat zij op zich sympathieke doeleinden faciliteert. Zij probeert met gerichte maatregelen onder andere mantelzorg te stimuleren, sabbatsverlof, vroeger stoppen met werken en wat dies meer zij. En dat allemaal naar vrije keuze van de werknemer. Waarom loopt het dan toch niet?

Enkele genoemde terechte en niet-terechte oorzaken voor het falen en oplossingen

Over het hoe en waarom van de teleurstellende lancering van de levensloopregeling is ook in diverse publicaties gespeculeerd, waaronder die welke zijn genoemd in de voetnoten van deze bijdrage. Het voert in het kader van een opinie als deze te ver om uitputtend alle al genoemde mogelijke oorzaken voor het falen van de levensloopregeling te benoemen en te onderzoeken. Hetzelfde geldt voor alle aangedragen oplossingen tot reanimatie. Ik beperk mij daarom tot een selectie.

Als oorzaak wordt het meest gewezen op een veronderstelde onwil onder werkgevers. Zij zouden invoering van een levensloopregeling in hun organisatie niet voldoende propageren. Enerzijds zou dat te maken hebben met de complexiteit van de regeling die werkgevers vermeende extra administratieve lasten bezorgt. Dat is namelijk tegen de heersende trend in, waarover de regering regelmatig verkondigt dat de administratieve lastendruk juist afneemt. Ik heb daar overigens sterke twijfels over: in de praktijk na Walvis en Wfsv hoor ik werkgevers alleen maar méér mopperen over toegenomen administratieve lastendruk. Die werkgevers staan inderdaad niet te trappelen om nog meer administratieve lasten aan te gaan en die bezorgt een levensloopregeling hen beslist. Een terechte oorzaak dus, maar anders dan gesuggereerd niet omdat tussen de oren van werkgevers zit dat de administratieve lasten in het algemeen en door de levensloopregeling in het bijzonder toenemen. Dat is gewoon een feit uit de praktijk. Anderzijds ziet de werkgever zich voor logistieke lasten geplaatst als een werknemer zijn levenslooptegoed wenst op te nemen. Niet voor niets werd al heel snel na invoering van de regeling bij een grote bankinstelling tussen werkgever en werknemers afgesproken, dat de maximale opnametermijn dertien weken zou gaan bedragen.

Als – mijns inziens –onterechte oorzaak wordt naar mijn mening het meest de spaarloonregeling genoemd: deze zou de levensloopregeling te sterk beconcurreren. In een adem door wordt dan voorgesteld de spaarloonregeling maar snel de nek om te draaien. Dat zal die onwillige werknemers wel dwingen! Ik vind dit een onterechte oorzaak omdat het niet te wijten is aan het bestaan van de spaarloonregeling dat niet daarnaast de levensloopregeling op gang komt.

De wezenlijke oorzaak is dat de werknemers verplicht zijn te kiezen voor het een of het ander. En wat de boer niet kent, dat eet hij nu eenmaal niet, zeker niet als het gerecht er exotischer uitziet en vreemder geurt dan de recht voor z’n raap op te dienen en goed smakende stampot-spaarloon. Anders gezegd: je mag de spaarloonregeling – waar ongeveer 43% van de werknemers aan meedoet volgens het CBS6– niet executeren om bij werknemers de liefde voor de levensloopregeling af te dwingen.

Wat er niet goed is in veel aangedragen oplossingen: zij zijn praktijkvreemd

De grote hoeveelheid aangedragen oplossingen – zie voor enkele voorbeelden de publicaties genoemd in de voetnoten – lijken alle een gemeenschappelijk maar toch onjuist uitgangspunt te hebben. De auteurs hebben naar mijn mening niet in alle opzichten de finesses van de praktijk in de gaten. De bekende kloof tussen wetenschap en politiek enerzijds en de ‘voeten in de klei’ anderzijds dus. Ik heb twee voorbeelden daarvan: Als eerste de beoogde stimulans die van de levensloopregeling uit moet gaan naar mantelzorg. Ik moet de werkgever nog tegenkomen die niet naarstig naar een oplossing zoekt voor een werknemer die te maken krijgt met de zorg voor een ernstig ziek familielid. Daar heb je geen levensloopregeling voor nodig maar ‘goed werkgeverschap’. De praktijk redt zich naar mijn waarneming dus prima op dit gevoelige punt. De fout in het uitgangspunt is dus dat – anders dan gesuggereerd – de levensloopregeling in de huidige opzet niet tegemoetkomt aan een vermeende wens tot verruiming van individuele keuzes. Als men zich inschrijft in een levensloopregeling worden de keuzemogelijkheden juist beperkt door de sterke wettelijke regulering van de bestedingsmogelijkheden. Zet je je geld gewoon op de bank dan heb je misschien minder rendement maar je bepaalt wel zelf wanneer en wat je opneemt. Je geld zit niet in een keurslijf. In sommige publicaties wordt daarom gepleit voor uitbreiding van de bestedingsmogelijkheden, maar nog nergens kwam ik een pleidooi tegen om de bestedingsmogelijkheden gewoon helemaal vrij te laten. Maar waarom eigenlijk niet? De levenslooptermijnen zijn toch belastbaar inkomen?

Als tweede voorbeeld: de aandragers van goedbedoelde oplossingen lijken niet echt te beseffen hoe het werkt in de financiële praktijk van een gezin met een modaal inkomen of nog lager. Dat is toch de situatie waarin de meeste werknemers verkeren. Wie zich inschrijft voor een levensloopregeling geeft op voorhand een deel van het netto te besteden inkomen prijs, zonder zeker te weten of die ruimte er wel is. Het woord ‘yuppenregeling’ viel al voor de invoering van de levensloopregeling en ondanks de slechte start lijkt nog steeds niet iedereen te beseffen, dat de levensloopregeling in haar huidige opzet misschien inderdaad een ‘yuppenregeling’ is. Hoewel de participatiegraad zoals hiervoor vermeld gemiddeld maar 5,5% is valt bijvoorbeeld op, dat onder hoogopgeleiden de deelname twee keer zo hoog is als onder laagopgeleiden.

Wat dan wel?

Het zal de lezer tussen de vorige regels door niet zijn ontgaan dat ik het toch wel jammer zou vinden als nu al de stekker uit de levensloopregeling zou worden getrokken. ‘De’ politiek lijkt dat overigens in ieder geval niet van plan te zijn, getuige de afspraken in het regeerakkoord om de CDA-voorstellen ‘Een dozijn voor de levensloop’ in welwillende overweging te nemen.

Ik geloof niet in die aanpak: De CDA-voorstellen leveren naar mijn gevoel alleen maar meer cosmetica op, die wellicht de belangstelling even hernieuwen maar nog altijd geen ware liefde voor een levensloopregeling zullen afdwingen. Integendeel: een overdaad aan cosmetica zou bij nadere beschouwing juist sterker kunnen afschrikken.

Naar mijn mening moet de levensloopregeling niet meer wettelijk worden verankerd in de Wet op de Loonbelasting 1964. Anders gezegd: de werkgever moet er helemaal of tenminste grotendeels tussenuit.

Op 13 december 2006 heb ik tijdens een openbare gedachtewisseling met enkele grote bedrijven, politici, fiscale wetenschappers, VNO/NCW, FNV en andere spelers op dit terrein, ervoor gepleit de levensloopregeling uit de loonbelasting te lichten en deze helemaal over te hevelen naar de Wet op Inkomstenbelasting 2001.7 Wat mij daarbij als vertrekpunt voor ogen staat is het succes van de vroegere lijfrentekoopsompolis. Deze waren elk jaareinde enorm populair. De verklaring is dat mensen dan kunnen overzien wat zij kunnen missen van hun gespaarde geld. En dat levert hen dan nog een aftrekpost op ook terwijl anders de vermogensrendementsheffing uit box 3 dreigt. Dat zou pas fiscale doping zijn!

Banken en verzekeraars kunnen individualisering van de levensloopregeling administratief makkelijk aan, zoals mij vanuit die hoeken is verteld. Eigenlijk verschilt voor banken en verzekeraars het beheer van de levenslooprekeningen ook niet echt van de thans in de wet staande systematiek. Wat impliciet op deze manier ook wordt opgelost is de discussie over de vraag of over de levensloopstortingen dan wel over de levensloopuitkeringen een bijdrage uit hoofde van de Zorgverzekeringswet verschuldigd is. Dat is dan geen onderwerp van discussie meer omdat de storting zich buiten de loonsfeer afspeelt evenals de toekomstige opnames. In het samenspel van de Wet LB en de Wfsv kan voorts nog een uitzondering op het uniforme loonbegrip worden geschrapt. Het gaat om de voor de praktijk onhandige bepalingen die erop neerkomen dat levensloopbijdrage wel aftrekbaar is voor de loonbelasting maar niet voor de premieheffing.8 Deze kunnen vervallen. Om toch een koppeling met arbeidsvoorwaardenbeleid te houden zouden werkgevers een rol kunnen spelen in de vorm van collectieve contracten, waarbij zekere kortingen of betere rendementen voor hun personeel worden bedongen. Bij een verandering van werkgever heeft een werkgever echter niet allerlei rompslomp, zoals gepaard gaat met de switch van de levensloopdeelnemer, noch hoeft hij bijvoorbeeld te toetsen of de nieuwe werknemer geen te hoge levenslooprekening inbrengt.

Eerder in deze bijdrage pleitte ik al voor het loslaten van opnamebeperkingen. Laat de levensloopdeelnemers maar gewoon belast opnemen wanneer zij willen. Maar regel wel een goed wettelijk recht op onbetaald verlof voor iedere werknemer bijvoorbeeld door een maximale termijn aan te geven wanneer er geen sprake meer is van ‘goed werknemerschap’. De werknemer kan vervolgens zelf besluiten of hij tijdens dat verlof

wenst te leven uit zijn levenslooppotje.

Ik besef dat het lijkt alsof ik pleit voor ongebreideld inkomensuitstel. Maar de overheveling van de levensloopregeling naar de inkomstenbelasting bewerkstelligt handhaving van bijvoorbeeld de stortingsmaxima, zoals die nu zijn opgenomen in de loonbelasting. Daaraan verandert dus niets.

In het zicht van het afsluiten van deze opinie leek het mij wel aardig mijn voorstel globaal te toetsen aan de CDA-voorstellen: ‘Een dozijn voor de levensloop’.9 Ik zal elk van die voorstellen voorzien van een + ,dan wel een – ,of een ? en soms een korte opmerking.

  1. Makkelijker sparen en makkelijker opnemen: +;

  2. Ouderschapsverlof uitbreiden: ?

De door het CDA in dit kader bepleite uitbreiding van de overheidsbijdrage van 3 naar 4,5 maanden heeft eigenlijk niets met de levensloopregeling te maken;

  • Scholingsverlof als bestedingsmogelijkheid: +;

  • Bredere inzet levensloop, ook voor tijdelijk werk en demotie: +;

  • Gerichte werkgeversbijdrage: –

NB: men zou kunnen overwegen, als de keuzeplicht wordt gehandhaafd, dat de werkgever zijn spaarloonbijdrage rechtstreeks overmaakt naar een levenslooprekening;

  • Kredietfaciliteit (meer verlof opnemen dan opgebouwd, later inlopen): ? Lijkt mij ook onverstandig, gezien de gemiddelde schuldenlast van jonge gezinnen;

  • Levensloop voor zelfstandigen: +;

  • Vrij solliciteren (iemand met een hoog tegoed mag niet worden afgewezen om die reden): + Mits er een goede wettelijke regeling komt voor onbetaald verlof ;

  • Verbod op benadeling deelnemers: +;

  • Levensloop in combinatie met mantelzorgforfait: +;

  • Overdraagbare levensloop (rekening naar nabestaanden): +;

  • Mogelijkheden regeling uitdragen: +

Laat dat maar aan de banken en verzekeraars over, die weten wel hoe te adverteren.

Wetsvoorstel Banksparen

Waar ik met deze bijdrage impliciet ook voor pleit is intrekking van het Wetsvoorstel Banksparen.10 Naast een levensloopregeling die geheel wordt ondergebracht in de inkomstenbelasting volgens de hier geschetste contouren voegt het wetsvoorstel Banksparen naar mijn gevoel helemaal niets meer toe. Aldus besparen wij ons een nog verdergaande complicering van de belastingwetgeving.

De achtergrond van het wetsvoorstel Banksparen, het stimuleren van de concurrentie van banken en verzekeraars wordt via een levensloopregeling die geheel is ondergebracht in de Wet IB 2001 ook gestimuleerd.

Betrouwbare overheid

Tenslotte dan: Wat ook merkbaar is voor wie in de praktijk zijn oor te luisteren legt: tegenover de overheid is een enorm wantrouwen gegroeid: hoe lang of hoe kort zal deze faciliteit nu weer standhouden? Een bekende fiscale wetenschapper wenste mij onlangs sterkte in de ‘loonbelastingmodder’. Hoewel ik die kwalificatie niet onderschrijf begrijp ik het wel: de loonbelasting c.a. is bij uitstek geschikt om politiek instrumentalisme mee te bedrijven, wat zich in ieder jaarlijks Belastingplan uit in een groot aantal grote en ondergeschikte aanpassingen.

Beloof dus als overheid in het wetsvoorstel dat de overheveling van de levensloopregeling van de loonbelasting naar de inkomstenbelasting gaat regelen, dat althans op dit front de eerstvolgende twintig jaar geen fundamentele veranderingen zullen plaatsvinden.