NTFR 2007/916 - Griekse accijns op motorvoertuigen: HvJ EG (Gregerios Alevizos)
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2007 met annotatie van SchippersAlevizos, officier bij de Griekse luchtmacht, is van 12 juli 1995 tot 8 augustus 1997 tewerkgesteld geweest in het hoofdkwartier van de Gezamenlijke Strijdkrachten Zuid-Europa te Napels (Italië). Bij zijn terugkeer in Griekenland heeft Alevizos bij het douanekantoor aangifte gedaan van de overbrenging van zijn voertuig. Dit kantoor heeft Alevizos een aanslag in de accijnzen en een aanslag in de bijzondere registratiebelasting opgelegd. Na betaling heeft Alevizos tegen de aanslag beroep ingesteld. Omdat het Symvoulio tis Epikrateias twijfelde over de juiste uitlegging van het begrip 'gewone verblijfplaats' in de zin van art. 6, lid 1, Richtlijn 83/183, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie EG een prejudiciële vraag gesteld. Het Hof van Justitie EG verklaart voor recht: De belastingvrijstelling van art. 1, lid 1, Richtlijn 83/183/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belastingvrijstellingen bij definitieve invoer uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren, zoals gewijzigd bij Richtlijn 89/604/EEG van de Raad van 23 november 1989, is van toepassing op accijnzen als in het hoofdgeding wanneer blijkt – hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan – dat zij normaliter worden geheven bij definitieve invoer door een particulier van een voertuig voor persoonlijk gebruik uit een andere lidstaat. Ook op een eenmalige aanvullende bijzondere registratiebelasting als in het hoofdgeding is dit art. 1, lid 1 van toepassing wanneer blijkt – hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan – dat zij verband houdt met de invoer van het voertuig als zodanig. Art. 6, lid 1, Richtlijn 83/183 moet aldus worden uitgelegd dat een lid van het personeel van een overheidsdienst, van de nationale strijdkrachten, van de politie of van de havenpolitie van een lidstaat dat ten minste 185 dagen per jaar met zijn gezinsleden in een andere lidstaat verblijft teneinde in deze lidstaat een dienstopdracht voor een bepaalde duur te vervullen, voor de duur van deze opdracht zijn gewone verblijfplaats in de zin van art. 6, lid 1, in deze andere lidstaat heeft. Indien na het onderzoek door de verwijzende rechter blijkt dat de belastingvrijstelling van art. 1, lid 1, Richtlijn 83/183 niet van toepassing is op de belastingen in het hoofdgeding, dient deze rechterlijke instantie, gelet op de vereisten van art. 39 EG, na te gaan of de nationale bepalingen betreffende deze belastingen kunnen waarborgen dat wie naar aanleiding van de overbrenging van zijn verblijfplaats een voertuig invoert in de lidstaat van herkomst, ter zake van deze belastingen niet minder gunstig wordt behandeld dan degene die permanent in deze lidstaat heeft verbleven, en, in voorkomend geval, of een dergelijk verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen die losstaan van de verblijfplaats van de betrokken personen en evenredig zijn aan de rechtmatige doelstellingen van het nationale recht.