NTFR 2008/467 - De aantrekkingskracht van kerstversiering

NTFR 2008/467 - De aantrekkingskracht van kerstversiering

pdSH
prof. dr. S.J.C. HemelsProf.dr. S.J.C. Hemels is hoogleraar belastingrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, tevens werkzaam bij Allen & Overy LLP in Amsterdam.
Bijgewerkt tot 13 maart 2008

Fiscale aanbevelingen in het rapport van de Commissie Cultuurprofijt

In de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw voelde menig fiscalist zich enigszins overvallen door de ‘fiscale kerstboom’ die toenmalig staatssecretaris Vermeend optuigde. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat het voorbereidende werk niet via de gebruikelijke fiscale discussiekanalen was verlopen. Zo was de cultuursector al jaren bezig met een lobby voor verlaagde btw-tarieven, een filmregeling en cultureel beleggen. Inmiddels is een deel van de kerstboom weer afgetuigd. Het is echter de vraag of dat permanent is. Waar veel fiscalisten niet zo erg geloven in de kracht van het fiscale stelsel als subsidie-instrument voor kunst en cultuur, is de cultuursector zijn geloof daarin nooit verloren. Hierbij speelt uiteraard een rol dat belastingsubsidies het budget voor directe subsidies voor kunst en cultuur niet verlagen, waardoor het in de perceptie van de culturele wereld gratis geld lijkt. Het algemeen belang wordt met de beste bedoelingen voor het cultureel belang soms uit het oog verloren.

Op dit moment hangt de culturele sector een structurele bezuiniging op de rijkssubsidies van € 10 miljoen per jaar boven het hoofd. Het verbaast dan ook niet dat de roep om aanvullende belastingsubsidies voor kunst en cultuur de laatste tijd weer luider klonk. ‘Geeft kunstwereld fiscale voordelen’ zo luidde de kop van een artikel dat NRC Handelsblad op 6 november 2007 publiceerde over een tienpuntenplan van de directeur van de Rotterdamse Kunsthal, Wim Pijbes. Alleen als de overheid de kunstwereld tegemoet zou komen met onder meer fiscale voordelen zou deze in staat zijn zelf initiatieven te ontplooien en een verzakelijking te realiseren. Deze oproep was geadresseerd aan de Commissie Cultuurprofijt. Minister Plasterk van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) had deze Commissie namelijk gevraagd om met aanbevelingen te komen waarmee het maatschappelijk draagvlak voor cultuur vergroot en de financiering van cultuur versterkt kan worden.

Op 31 januari 2008 heeft deze Commissie haar rapport Meer draagvlak voor cultuur gepresenteerd.1 De Commissie is niet meegegaan in de gedachte dat verzakelijking primair met fiscale maatregelen tot stand moet worden gebracht. De aanbevelingen zien vooral op (mentaliteits)veranderingen die de cultuurinstellingen en het Ministerie van OCW zelf moeten bewerkstelligen. In de executive summary en het persbericht dat de Commissie heeft uitgegeven wordt dan ook niet over de fiscaliteit gesproken. Bij de fiscalist die alleen in de krant over het rapport heeft gelezen, kan daarom de gedachte zijn ontstaan dat de Commissie de kerstballen op zolder heeft gelaten.

Die veronderstelling is echter onjuist. De Commissie doet in hoofdstuk 6 van haar rapport onder de titel ‘Maatschappelijk draagvlak’ wel degelijk voorstellen op fiscaal terrein. Deze voorstellen hebben tot op heden de fiscale vakliteratuur niet bereikt, maar zullen mogelijk wel een warme ontvangst vinden bij de Tweede Kamer. In deze Opinie zal ik de fiscale voorstellen van de Commissie bespreken en aan een fiscale beoordeling onderwerpen. De lezer van dit blad is dan in ieder geval op de hoogte van de kerstversiering die de Commissie in haar rapport heeft aanbevolen.2

Cultureel beleggen

Sinds 1 januari 2004 bevat de Wet IB 2001 een box 3-vrijstelling en een heffingskorting voor cultureel beleggen.3 Uit bijlage 1 bij het rapport blijkt dat er de eerste anderhalf jaar geen cultuurfondsen waren waarin kon worden belegd. Uiteindelijk zijn in de zomer van 2006 dertien cultuurverklaringen voor drie verschillende cultuurfondsen afgegeven: Triodos Cultuurfonds, Kunsthal Rotterdam/ING Private Banking en het Vastgoed Cultuurfonds. Het fonds van de Kunsthal is echter nog niet van de grond gekomen, omdat de kosten voor het opzetten van het fonds (vergunningen, handling, verantwoordingskosten en dergelijke) te hoog zijn in relatie tot het fondsvermogen. Dat is jammer, omdat juist dit direct aan een culturele instelling verbonden fonds een uitstekend instrument zou zijn om particulieren meer bij de instelling te betrekken. Dit leek ook de insteek van de Kunsthal te zijn. Voordeel van deze benadering is dat de beleggers op termijn door hun betrokkenheid bij de instelling donateurs kunnen worden en mogelijk geheel of gedeeltelijk willen afzien van de terugbetaling van hun belegging. Bij de andere fondsen heeft de belegger geen directe band met de culturele instellingen en ligt het accent meer op het fiscale voordeel van de beleggers.

De Commissie signaleert terecht dat de hoge uitvoerings- en beheerskosten van cultureel beleggen belemmerend werken voor cultuurproducenten die zelf een cultureel beleggingsfonds willen oprichten. Met name de verplichte gang naar de AFM blijkt een grote hindernis. De Commissie doet de naar mijn mening goede aanbeveling om hiervoor een serviceorganisatie op te richten, bijvoorbeeld bij een bank of een bestaand fonds. Hier kunnen cultuurproducenten zich bij aansluiten, waarna zij zelf beleggers werven. De directe band tussen beleggers en instellingen wordt daardoor gewaarborgd, terwijl alle administratieve verplichtingen door het als overkoepelende fonds functionerende serviceorganisatie worden nagekomen.

Dit voorstel doet denken aan de in Japan sinds 1990 met succes functionerende Kigyo Mecenat Kyogikai (KMK), ofwel Association for Corporate Support of the Arts.4 In Japan is het ontzettend moeilijk om de status te krijgen van een instelling waar particulieren en bedrijven fiscaal aftrekbare giften aan kunnen geven. Voor experimentele en kleine particuliere initiatieven is de financiële en administratieve drempel voor het verwerven van deze status te hoog. Managers van een groot aantal bedrijven hebben daarom de handen ineen geslagen en gezamenlijk de KMK opgericht, een instelling die wel aan alle eisen voldoet. Culturele instellingen, maar ook kunstenaars kunnen zich bij de KMK melden met een project. Zij moeten hier zelf donateurs voor vinden. De donateurs kunnen hun giften aftrekbaar aan de KMK schenken, die de giften vervolgens doorsluist naar het desbetreffende project. Door samen te werken hebben de bedrijven bereikt dat ze nu wel aftrekbare giften aan een grote diversiteit van kunst en cultuur kunnen doneren. Het overkoepelende fonds dat de Commissie voorstaat zou een vergelijkbare functie kunnen vervullen voor het cultureel beleggen in Nederland. Hierbij is het de vraag of de overheid het initiatief zou moeten nemen voor het oprichten van dit fonds, of dat dit, evenals in Japan, aan de markt kan worden overgelaten.

De Commissie geeft ook twee andere adviezen over cultureel beleggen. Zo beveelt de Commissie aan om de regeling ook open te stellen voor andere vormen van cultuur dan musea en podiumkunsten, zodat ook een filmtheater hiervan gebruik kan maken. Daar vind ik uit fiscaal oogpunt niet zo veel van, zij het dat het mij stoort dat de Commissie hier geen budgettaire onderbouwing aan geeft.

Echt afwijzend ben ik ten aanzien van de aanbeveling om cultureel beleggen ook via de vennootschapsbelasting voor bedrijven te faciliteren. Behalve dat ook voor deze aanbeveling een budgettaire onderbouwing ontbreekt, geeft de Commissie niet aan hoe dit in de vennootschapsbelasting, die immers geen box 3-heffing of heffingskortingen kent, zou moeten worden ingepast. Een soort deelnemingsvrijstelling voor culturele beleggingen zou wellicht een mogelijkheid zijn, al is het de vraag of het de bedoeling is dat verliezen op de belegging niet aftrekbaar zijn. Een dergelijke regeling zou de vennootschapsbelasting bovendien verder compliceren met een op een kleine groep gerichte detailregeling. Bovendien lijken de huidige mogelijkheden om kunst en cultuur fiscaal aftrekbaar te sponsoren voldoende.

Verlaging kansspelbelasting

Een andere budgettair niet-onderbouwde greep in de algemene middelen doet de Commissie in haar advies om de kansspelbelasting voor kansspelen met een cultureel of maatschappelijk doel te verlagen en deze middelen aan te wenden voor het bedrag dat deze loterijen verplicht aan voornoemde doelen moet uitkeren. Dit voorstel heeft naar mijn mening een erg hoog kerstbalgehalte en doet vrezen voor een tunnelvisie op de algemene middelen en de besteding daarvan.

Aanpassing vennootschapsbelastingregime voor stichtingen en verenigingen

Volgens de Commissie is er in de visie van de fiscus al snel het geval van het drijven van een onderneming en daarmee van vennootschapsbelastingplicht voor stichtingen en verenigingen. Zij stelt ‘In dergelijke gevallen zien we de overheid met de ene hand geven (subsidies) en met de andere hand terugnemen (vennootschapsbelasting).5 De Commissie lijkt zich er niet van bewust dat dit helemaal geen uitzonderlijke situatie is: bijstandsgerechtigden en AOW-genieters hebben hier bijvoorbeeld ook mee te maken. Voor de Commissie is dit echter aanleiding om drie oplossingen te suggereren:

  1. aanpassing van het vrijstellingsregime;

  2. een subjectieve vrijstelling voor culturele instellingen;

  3. een integrale belastingplicht voor culturele stichtingen en verenigingen in samenhang met een uitgebreid vrijstellingenregime.

Deze aanbevelingen doen denken aan de aanbevelingen die in breder perspectief zijn gedaan door onder meer de Commissie Stichtingen van de Vereniging voor Belastingwetenschap6, Zwemmer in zijn afscheidsrede7 en de Commissie algemeen nut beogende instellingen van voornoemde vereniging.8 Ook de oplossingen in de Notitie Belastingplicht overheidsbedrijven van 25 september 2007 lijken op deze aanbevelingen.9

De uitwerking die de Commissie lijkt voor te staan is echter een geheel andere. Waar voornoemde adviezen primair tot doel hebben om tot een rechtvaardiger belastingheffing te komen en concurrentievervalsing te voorkomen, lijken de voorstellen van de Commissie juist concurrentievervalsing tot gevolg te kunnen hebben. Zo wordt gesuggereerd om aangewezen culturele instellingen voor al hun activiteiten (daaronder begrepen commerciële activiteiten, zoals een museumwinkel) subjectief vrij te stellen van vennootschapsbelasting. Dat is naar mijn mening een weg die we niet op zouden moeten gaan. Nog afgezien van de negatieve economische effecten die een dergelijke vrijstelling zou kunnen hebben op concurrenten van culturele instellingen, zal het niet eenvoudig zijn om het begrip ‘culturele instelling’ af te bakenen. Ook wekt deze aanbeveling verbazing in een advies over de verzakelijking van de culturele sector. De stichtingen- en verenigingenproblematiek moet naar mijn mening integraal worden aangepakt. Een opleuking voor culturele instellingen is naar mijn mening geen constructieve oplossing.

Bovendien miskent de Commissie dat zelfs als de veronderstelling correct zou zijn dat culturele instellingen snel belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting (een veronderstelling waar ik mijn twijfels bij heb), de Wet VPB 1969 al een groot aantal faciliteiten bevat die deze belastingplicht mitigeren. Art. 6 Wet VPB 1969 geeft een vrijstelling voor instellingen met kleine overschotten. Als deze vrijstelling onvoldoende is, maakt art. 9, lid 1, onderdeel i het mogelijk om de fictieve kosten van vrijwilligers af te trekken. De commerciële tak van een kunstinstelling kan bovendien met behulp van art. 9, lid 1, onderdeel h, Wet VPB 1969 zijn gehele winst tot nihil reduceren door de verplichting aan te gaan de winst volledig uit te keren aan een culturele instelling. Deze winstuitkering is als aan de voorwaarden van art. 9, lid 1, onderdeel h is voldaan, aftrekbaar. Musea die hun boekhandel en café hebben afgezonderd in een bv, kunnen door middel van deze faciliteit ervoor zorgen dat de winst van de bv niet wordt belast en volledig ten goede komt aan het museum. Art. 12 Wet VPB 1969 maakt het culturele instellingen vervolgens mogelijk om te reserveren voor toekomstige kosten, bijvoorbeeld een blockbuster-tentoonstelling. Deze faciliteit helpt tevens voorkomen dat meerjarige subsidies in het jaar van ontvangst worden belast. Geen van deze reeds bestaande faciliteiten wordt echter door de Commissie genoemd. Op dit punt is het advies van de Commissie naar mijn mening dan ook niet goed doordacht.

Aanpassen loonbelasting

De Commissie adviseert om verstrekkingen aan relaties van culturele instellingen vrij te stellen van loon- en inkomstenbelasting. Dit advies betreft het loon- en inkomstenbegrip. Dit begrip kan niet slechts worden aangepast voor verstrekkingen van culturele instellingen. Dit zou dan bijvoorbeeld ook voor sport moeten gebeuren, waar het financiële belang vele malen groter is. Ik kan me bijna niet voorstellen dat de Commissie niet heeft onderkend dat de reikwijdte van een dergelijk voorstel veel verder gaat dan alleen cultuur.

Aanpassen btw

De Commissie stelt ook een knelpunt voor financiële instellingen aan de orde, namelijk dat zij de btw over sponsorbijdragen niet kunnen verrekenen. De Commissie adviseert om het giftelement van sponsoring van culturele instellingen aan te merken als niet belastbaar met btw. Dat is echter op dit moment al mogelijk (en niet alleen voor culturele instellingen). Voorwaarde is dan uiteraard wel dat heel duidelijk en op reële basis een onderscheid wordt gemaakt tussen het sponsorelement waar een prestatie tegenover staat en het giftelement. Dat laatste is echter vaak niet het geval. Dit is dus primair een actiepunt voor culturele instellingen en hun sponsoren zelf.

Aanpassen giftenaftrek

De Commissie pleit ervoor om de drempel van 1% en het maximum van 10% van het verzamelinkomen in de giftenaftrek te laten vervallen. Dit zou impulsdonaties aantrekkelijker maken. De Commissie laat echter onvermeld dat periodieke giften reeds volledig aftrekbaar kunnen worden gedaan. Een substantiële impulsdonatie is eenvoudig in de vorm van een periodieke gift te gieten. De museumwereld heeft al ervaring met het particulieren makkelijk maken om een dergelijke gift te doen, bijvoorbeeld door al het papier- en regelwerk ter zake van de notariële akte uit handen te nemen.

Ook pleit de Commissie voor het behoud van ‘Gedeeld Geven’. Dit advies zal vermoedelijk niet worden overgenomen, gezien de antwoorden die de staatssecretaris van Financiën daags voor de presentatie van het advies op Kamervragen over ‘Gedeeld Geven’ heeft gegeven.10 De staatssecretaris gaf hierin aan open te staan voor ieder initiatief waardoor er meer geld beschikbaar komt voor charitatieve doelen, maar dat het concept van ‘Gedeeld Geven’ een aantal belangrijke bezwaren oproept. Door een onjuiste interpretatie van de toepassing van de waarderingsregels voor genotsrechten in de Wet IB 2001 zou een belastingplichtige recht krijgen op een aftrek wegens periodieke giften voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat daadwerkelijk ten goede komt aan de algemeen nut beogende instelling. De staatssecretaris gaf aan niet voornemens te zijn een dergelijke vermenigvuldigingsfactor te introduceren in de giftenregeling. Hij benadrukte echter dat hij geen bezwaar heeft tegen een opzet waarbij het bedrag dat als gift in aanmerking wordt genomen gelijk is aan het bedrag dat daadwerkelijk ten goede komt aan het algemeen nut.

Conclusie

In haar rapport benadrukt de Commissie Cultuurprofijt dat instellingen gebruik moeten maken van de fiscale mogelijkheden die culturele instellingen nu reeds ter beschikking staan. De Commissie bepleit een verbetering van de communicatie over deze faciliteiten. Deze insteek is zeer te prijzen. Ook het pleidooi voor een overkoepelend fonds voor culturele beleggingen ondersteun ik van harte. Ik heb echter moeite met de budgettair niet onderbouwde en soms wat naïef aandoende fiscale voorstellen die de Commissie doet. De Commissie lijkt er ten onrechte vanuit te gaan dat dergelijke maatregelen geen geld kosten. De € 15 miljoen die de minister ter beschikking heeft gesteld voor nieuw beleid wordt er namelijk in de voorstellen niet aan besteed. De fiscaal nauwelijks onderbouwde voorstellen van de Commissie compliceren de belastingwetten bovendien. Naar mijn mening moet de minister van OCW zich daarom concentreren op het mooi maken van het cultuurbeleid met de niet-fiscale middelen die de Commissie heeft aangereikt en moet hij de fiscale versierselen rustig op zolder laten liggen. Het is immers nog lang geen kerst!