NTFR 2010/1 - Fiscaal-juridisch onderzoek: time to change!

NTFR 2010/1 - Fiscaal-juridisch onderzoek: time to change!

pdAL
prof. dr. A.O. LubbersProf.dr. A.O. Lubbers is hoogleraar belastingrecht Universiteit Leiden en mede-eigenaar van Lubbers & Boer B.V.
Bijgewerkt tot 7 januari 2010

Het komende half jaar zullen aan universiteiten verbonden fiscaal-juristen worden geconfronteerd met de bevindingen van een landelijke onderzoeksvisitatiecommissie.1 Ik ben benieuwd welke cijfers deze visitatiecommissie aan de onderzoeksprestaties van de fiscale onderzoeksgroepen geven. De uitslag van zo’n visitatieronde is belangrijk. Ongetwijfeld komt er een moment waarop faculteiten goed lopende onderzoeksgroepen gaan belonen met extra ‘fte’s’. Het geld daarvoor zal vermoedelijk worden weggehaald bij minder goed presterende onderzoeksgroepen.2 Bij sommige universiteiten gebeurt dat al. Hoewel de uitkomsten van de visitatieronde nog niet bekend zijn, durf ik wel te voorspellen dat fiscalisten in het algemeen niet tot de winnaars zullen behoren. Succesvolle onderzoeksgroepen leveren meer promoties af, publiceren vaker in internationale tijdschriften en weten meer tweedegeldstroommiddelen3 aan te trekken. Het is de kunst ervoor te zorgen de komende jaren niet meer terrein te verliezen op succesvolle onderzoeksgroepen binnen de juridische faculteiten. Daartoe doe ik – hoewel ik meteen erken dat ik de wijsheid niet in pacht heb – een aantal aanbevelingen.4 Die aanbevelingen komen erop neer dat fiscale onderzoekers bij de keuze van hun onderzoeksthema’s, bij het schrijven van publicaties, bij het begeleiden van proefschriften en rondom de aanvraag en toekenning van tweedegeldstroommiddelen hun gedrag (iets) zouden moeten wijzigen.

Onderzoeksprogramma’s

In de eerste plaats zouden fiscaal-juristen mijns inziens meer moeten proberen onderzoeksprogramma’s te bouwen rondom thematiek die ‘gewone’ juristen aanspreekt. Het is naar mijn mening van groot belang dat deze juristen begrijpen met welke onderzoeksthema’s wij ons bezighouden. Dat vergemakkelijkt samenwerking binnen de faculteit (met als resultaat bijvoorbeeld gezamenlijke symposia of publicaties) en zal leiden tot een betere verankering van fiscale onderzoeksgroepen binnen de faculteiten. Bovendien kunnen visitatiecommissies – waarin lang niet altijd een fiscalist zit – onze onderzoeksprestaties beter op waarde schatten.

Mijns inziens moeten wij de komende jaren in ons onderzoek wat meer afstand nemen van het positieve belastingrecht. Hoewel wij als fiscalisten stellig een voorlichtende taak hebben, doen wij naar mijn mening verstandig eraan om onderzoeksthema’s te kiezen die ons niet in de verleiding brengen het positieve belastingrecht – hoe ingewikkeld het vaak ook zal zijn om uit te zoeken hoe een regeling moet worden toegepast – te beschrijven. Ik realiseer mij dat de keuze voor minder positiefrechtelijke thematiek, als wij niet voorzichtig te werk gaan, tot nieuwe problemen kan leiden. Aan de universiteit verbonden deeltijdonderzoekers, die ook een baan in de fiscale praktijk hebben, zullen de gewijzigde onderzoeksthematiek wellicht minder aantrekkelijk vinden en zullen op termijn misschien voor het onderzoeksprogramma verloren gaan. Dat is een vervelend neveneffect, want we moeten juist ervoor zorgen dat onze onderzoeksgroepen niet te klein van omvang worden. Het door een landelijke onderzoeksvisitatiecommissie gehanteerde onderzoeksprotocol stelt eisen op het punt van de minimale omvang van een onderzoeksgroep. Anders gezegd: we moeten niet te klein worden anders worden wij niet meer als onderzoeksprogramma beoordeeld.

Bij de keuze van een onderzoeksthema moeten wij ons realiseren dat wij niet alles meer kunnen blijven doen. Als de keuze wordt gemaakt voor een breed onderzoeksthema dat als een soort paraplu dient voor de onderzoekshobby’s van alle onderzoekers, krijgen wij dit onherroepelijk van de visitatiecommissie op ons bordje. Het nadeel van een scherpe keuze voor een beperkter thema is dat diverse onderzoekers hun vaste onderwerpen moeten verlaten. Bovendien is het belangrijk – als eenmaal voor een onderzoeksthema is gekozen – dat de onderzoekers ook daadwerkelijk via publicaties bijdragen aan de beantwoording van de centrale onderzoeksvragen en niet hun vaste onderwerpen blijven onderzoeken. Eerlijk gezegd denk ik dat wij ons nog te vaak schuldig maken aan het blijven berijden van onze stokpaardjes terwijl wij weten dat het onderzoeksprogramma schreeuwt om de behandeling van andere onderzoeksvragen. Een en ander vergt derhalve aanpassing en discipline van onderzoekers. We verliezen als individuele onderzoekers wellicht een deel van onze vrijheid maar krijgen daar mijns inziens mooie dingen voor terug: het gezamenlijk werken aan de beantwoording van onderzoeksvragen is bijna altijd inspirerend, boeiend en leerzaam!

Wetenschappelijke publicaties

Een vervelend neveneffect van een strenge onderzoekscultuur is dat het niet meer loont onderzoekstijd te stoppen in het schrijven van reguliere studieboeken. Een eerste druk van een studieboek kan onder omstandigheden meetellen als wetenschappelijke publicatie, maar volgende drukken worden in beginsel gekwalificeerd als vakpublicatie. Vanuit onderwijsperspectief is dat te betreuren; studenten en docenten zijn immers gebaat bij goede en actuele studieboeken. Aan de andere kant constateer ik dat talrijke goede en actuele studieboeken worden geschreven door niet aan universiteiten verbonden fiscalisten. Wellicht ligt hier ook een taak voor aan de universiteit verbonden docenten die geen onderzoeksaanstelling hebben, maar die toch willen publiceren.

Daar waar fiscale wetenschappers artikelen schrijven die ook geschreven worden door praktijkfiscalisten die niet zijn verbonden aan universiteiten, wordt mijns inziens belastinggeld verspild. Fiscale wetenschappers moeten zich in hun publicaties proberen te onderscheiden van praktijkfiscalisten. Dat lukt – eerlijk gezegd – nog niet altijd.

Bij de meeste faculteiten geldt de eis dat een onderzoeker af en toe een internationale publicatie moet voortbrengen. Over het nut van deze eis kan verschillend worden gedacht, maar internationaal publiceren kan een onderzoeker in elk geval ertoe aanzetten iets meer afstand te nemen van het positieve nationale belastingrecht.

Proefschriften

We moeten proberen het aantal gerealiseerde promoties per hoogleraar belastingrecht te vergroten. Het zal steeds meer gebeuren dat onderzoeksgelden binnen de faculteit worden verdeeld door mede te kijken naar het aantal verdedigde proefschriften. Alleen al om ‘bij te blijven’ en geen terrein te verliezen op succesvolle onderzoeksgroepen moeten we zorgen dat wij het aantal fiscale promoties opvoeren. Hoe zouden we dat kunnen doen?

In de eerste plaats door de vrijheid bij de keuze van een onderwerp wat te beperken voor de kandidaat. Ik denk dat hoogleraren vaker een onderwerp aan hun promovendi moeten ‘opleggen’; dit onderwerp moet dan naadloos aansluiten op het onderzoeksprogramma. Dit heeft als voordeel dat de promovendus/promovenda gebruik kan maken van binnen de onderzoeksgroep bestaande kennis en inzichten en misschien zelfs kan voortbouwen op eerder gedaan onderzoek. In vele gevallen zal de hoogleraar de kandidaat al een redelijk afgebakende probleemstelling kunnen voorleggen en zelfs kunnen aangeven via welke hoofdstukken die probleemstelling waarschijnlijk kan worden opgelost. Dit levert een flinke tijdwinst op, want juist die eerste fase van onderwerpkeuze, probleemstelling en hoofdstukken-opzet kost meestal veel tijd. Uiteraard zou er ook ruimte moeten zijn voor kandidaten die met eigen onderwerpen komen, maar ik denk dat wij op dit punt efficiencywinst kunnen boeken in het voordeel van universiteit en promovendus/promovenda.

In de tweede plaats moeten wij erop toezien dat een proefschrift geen (levens)werk van 500 of 600 pagina’s wordt. Een proefschrift zou 150-200 pagina’s moeten bestrijken. Hoewel kan worden betoogd dat het meer tijd kost om een dunner proefschrift te schrijven dan een dikker proefschrift, denk ik dat minder pagina’s minder tijd vergt. Dit kan als voordeel hebben dat praktijkfiscalisten eerder een proefschrift schrijven; van deze buitenpromovendi zullen wij het grotendeels moeten hebben. Werkgevers zijn eerder bereid hun medewerkers als buitenpromovendi voor 2 of 3 jaar aan een proefschrift te laten werken dan 6 jaar.

In de derde plaats moeten wij proberen – en daar moeten wij met z’n allen aan werken – het meer geaccepteerd te krijgen dat op een aantal samenhangende gebundelde artikelen van uitstekende kwaliteit wordt gepromoveerd. Ik denk dat deze werkwijze als psychologisch voordeel heeft dat de promovendus/promovenda zich veel meer kan richten op het afronden van kleinere brokken, tussentijds vaker een publicatie-kick krijgt en het project overzichtelijker is. Dit vraagt wel dat hoogleraren anders tegen proefschriften aankijken en dat leden van een promotiecommissie openstaan voor het promoveren op artikelen. Nu wordt het, voor zover ik dat kan beoordelen, toch wat vreemd gevonden te promoveren op artikelen.

Tweedegeldstroomonderzoek

Bij mijn weten is er nog nooit een NWO-onderzoekssubsidie toegekend aan onderzoek op het terrein van het belastingrecht. Dit komt vermoedelijk deels doordat fiscalisten tot nu toe relatief weinig pogingen hebben gedaan om dit – in de universitaire wereld prestigieuze – onderzoeksgeld te bemachtigen. Wij moeten proberen vaker goede onderzoeksplannen in te dienen met een overtuigende onderzoeksaanpak/methodiek. En ik denk dat wij ons vakgebied een dienst bewijzen als wij – zittend in een NWO-beoordelingscommissie – proberen de plannen van collega’s uit andere steden te verdedigen in plaats van te bekritiseren.

Tot slot