NTFR 2010/1793 - Over vermogensaftrek, goede corporate governance en eenvoud
NTFR 2010/1793 - Over vermogensaftrek, goede corporate governance en eenvoud
De voorstellen om naar Belgisch voorbeeld1 een vermogensaftrek in te voeren houden de gemoederen bezig en hebben het zelfs bijna zo ver geschopt als de plannen voor wijziging van de Transfer Pricing-regelgeving in de Verenigde Staten begin jaren negentig van de vorige eeuw: beide plannen maakten onderdeel uit van de verkiezingsprogramma’s. Deed Bill Clinton in zijn verkiezingsspotjes op de tv een oproep om toch vooral op hem te stemmen om ervoor te zorgen dat in het buitenland gevestigde multinationals eindelijk in de Verenigde Staten hun ‘fair share’ aan heffing zouden gaan betalen, bij de vermogensaftrek is – althans in België– de drijfveer juist mede het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat.2
Er is in dit tijdschrift de nodige aandacht geweest voor zowel de theoretische achtergronden als de technische details van de voorstellen voor een vermogensaftrek. Ook zijn diverse voor- en nadelen in kaart gebracht. In NTFR 2010/1423 deden Van Strien en Nouwen een oproep om de voorstellen van de Commissie-Van Weeghel voor de vermogensaftrek (of een variant hierop) serieus te overwegen en daarbij te komen tot een zorgvuldige afweging van belangen. In hun conclusie geven Van Strien en Nouwen een aantal voorbeelden van nog te beantwoorden vragen van fiscaaltechnische aard. Bouwman heeft in zijn Opinie in NTFR 2010/1543 er op gewezen dat bij een nadere uitwerking van de plannen van de Commissie de internationale inpasbaarheid niet uit het oog moet worden verloren. Tevens plaatst hij een aantal fiscaaltechnische kanttekeningen bij de stelling van de Commissie dat de vermogensaftrek zou bijdragen aan meer solidariteit van het belastingsysteem en zou bijdragen aan meer eenvoud en doet hij voorstellen voor bijstelling van fiscaaltechnische aard. En Kavelaars betoogt in NTFR 2010/1568 dat het zinvol zou zijn om potentiële buitenlandse investeerders een oordeel te vragen over de voorgestelde vermogensaftrek.
De Mooij en Devereux hebben in hun CPB Discussion Paper nr. 1283, dat mede als input heeft gediend voor de voorstellen van de Commissie-Van Weeghel, als voordelen van de ‘Allowance for Corporate Equity’ genoemd:
neutraliteit tussen eigen en vreemd vermogen waardoor ‘thin capitalization’-regels overbodig worden;
neutraliteit met betrekking tot marginale investeringsbeslissingen, waardoor alleen de overwinst wordt belast;
de vermogensaftrek vormt een compensatie voor verschillen tussen economische afschrijving en afschrijving voor fiscale doeleinden. Wordt vervroegd afgeschreven dan vermindert de boekwaarde relatief snel. De vermogensaftrek vermindert navenant snel; en
een verhoging van 0,6% van het Bruto Nationaal Product mits de vermogensaftrek wordt gefinancierd door hogere lumpsumheffingen van huishoudens.
Als nadelen noemen deze auteurs:
de invloed op de hoogte van de vennootschapsbelasting; en
potentieel gevaar voor internationale winstverschuivingen als de vennootschapsbelastingtarieven worden verhoogd ter compensatie van de daling van de belastingopbrengst door de vermogensaftrek. Dit effect kan volgens de auteurs deels worden voorkomen door een vermogensaftrek op Europees niveau in te voeren. Als aan die voorwaarde wordt voldaan is de vermogensaftrek naar hun mening een serieus alternatief.
De Commissie-Van Weeghel noemt als voordelen voor het door hen voorgestelde systeem van vermogensaftrek met vermogensbijtelling:
een forse stimulans voor de investeringen en het BNP, mits de vermogensaftrek wordt gefinancierd door een verhoging van de btw4;
nationale concerns met een positief eigen vermogen gaan er in beginsel op vooruit;
internationale concernfinanciering vanuit Nederland met eigen vermogen wordt aantrekkelijker;
de grondslag voor de vennootschapsbelasting wordt robuuster doordat de vermogensaftrek of -bijtelling fiscale prikkels geeft ten gunste van financiering met eigen vermogen; en
eenvoudiger uitvoering doordat bestaande renteaftrekbeperkingen kunnen worden afgeschaft en teruggevallen kan worden op de algemene antimisbruikdoctrine (fraus legis).
Naar het oordeel van de Commissie heeft de vermogensaftrek de volgende nadelen:
ondernemingen met een negatief eigen vermogen in Nederland gaan er op achteruit. Dat effect is wel gewenst als het gaat om door bijvoorbeeld private equity vanuit het buitenland overgenomen ondernemingen, maar niet bij binnenlandse overnames en bij ondernemingen die een aantal jaren (fiscaal) verlies hebben geleden. De Commissie stelt voor laatstgenoemde groep te compenseren door het eigen vermogen voor de toepassing van de vermogensaftrek of -bijtelling te verhogen met compensabele verliezen;
Nederlandse ondernemingen met relatief weinig eigen vermogen, maar wel buitenlandse deelnemingen, dan wel waarvan de buitenlandse activiteiten veel groter zijn dan Nederlandse gaan er op achteruit. Ook in Nederland gevestigde tussenhoudsters van buitenlandse internationaal opererende ondernemingen met een laag eigen vermogen gaan er op achteruit; en
het is de vraag in hoeverre Nederlandse internationaal opererende ondernemingen de financieringsstructuur van hun dochters kunnen en willen wijzigen.
In deze Opinie willen wij de lijst van aandachtspunten waar rekening mee moet worden gehouden bij de afweging verder uitbreiden met twee aspecten, te weten corporate governance en eenvoud.
Corporate governance
Veronderstel een vennootschap met een professioneel management en aandeelhouders die niet bij de dagelijkse activiteiten zijn betrokken. Deze scheiding van leiding en eigendom is zeer realistisch bij grote en beursgenoteerde ondernemingen. Achtereenvolgende commissies voor corporate governance – van Peters, via Tabaksblat naar Frijns – hebben zich al gebogen over optimale governance-structuren voor deze ondernemingen. Deze onderneming zal haar vermogensstructuur zodanig kiezen dat de fiscale voordelen van financiering met vreemd vermogen optimaal worden gebruikt, maar beperkt worden door de kans op en kosten van financiële problemen (faillissementskosten). Hierdoor ontstaat een optimale hoeveelheid vreemd en eigen vermogen. Zonder fiscale stimulering van vreemd vermogen ontstaat dezelfde optimale financiering voor iedere onderneming, te weten volledige financiering met eigen vermogen, omdat hierbij de faillissementskosten nul zijn.
Echter, een interessant effect van financiering met vreemd vermogen is gelegen in de positieve uitwerking als governance-instrument. Grossman en Hart5 bewijzen dat financiering met vreemd vermogen een disciplinerende werking heeft op managers. Dit argument is door Jensen6 verder uitgewerkt en is sindsdien in diverse empirische studies getoetst. De achterliggende gedachte is dat scheiding van leiding en eigendom leidt tot agent-principaal problemen, waarbij professionele managers de neiging hebben te kiezen voor investeringen die wel hun persoonlijke welvaart vergroten, maar niet de waarde van de onderneming. Een klassiek voorbeeld is de wens van managers om ondernemingen te laten groeien, vanwege de positieve effecten op hun status en beloning, terwijl aandeelhouders alleen waardevolle groei waarderen. Het positieve effect van vreemd vermogen is gelegen in de vaste betaling van de rente en de terugbetaling aan het einde van de looptijd. Managers die investeren in projecten die onvoldoende renderen zullen niet in staat zijn de renteverplichtingen te voldoen en uiteindelijk failliet gaan. De druk van verplichte betalingen – in vergelijking met discretionaire dividenden en permanent eigen vermogen – werkt als een ‘bonding’, waarbij de mogelijke gevolgen van vreemd vermogen disciplinerend werken. Het gelijkschakelen van de fiscale effecten van eigen en vreemd vermogen zal dus door de faillissementskosten van vreemd vermogen leiden tot een verminderd gebruik van schuldfinanciering. Hierdoor zal de governance-structuur van Nederlandse ondernemingen verzwakken.
In de afgelopen jaren is deze disciplinerende werking van vreemd vermogen regelmatig in maatschappelijke discussies naar voren gekomen bij ondernemingen waarin extreem veel vreemd vermogen wordt gebruikt. Private equity-financiers kiezen er in specifieke gevallen voor om ondernemingen op te kopen en te herfinancieren met relatief veel schulden, waarbij de fiscale en disciplinerende voordelen maximaal worden benut . Enerzijds benadrukt deze financieringsstructuur nog eens de disciplinerende werking, maar anderzijds is ook duidelijk geworden dat excessieve financiering met vreemd vermogen de continuïteit van ondernemingen in gevaar kan brengen. Indien de fiscale maatregel een reactie is op de discussies over private equity, is het nuttiger de energie te steken in nadenken over een maximering van de fiscale aftrekbaarheid van rentekosten dan over vermogensaftrek.7
Corporate governance omvat ook de relatie met werknemers. Dat deze groep ook in Nederland totaal geen begrip zal kunnen opbrengen voor een aftrekpost gerelateerd aan eigen vermogen is niet onwaarschijnlijk. De Belgische socialistische vakbond ABVV heeft tijdens het op 4 juni gehouden Statutair Congres als een tien-puntenmemorandum voor de volgende Belgische regering geformuleerd, waar het afschaffen van de notionele interestaftrek als punt 7 wordt genoemd.8 Algemeen secretaris Demelenne stelde dat het ABVV ‘de oorlog aan de notionele interestaftrek verklaart’.9
Eenvoud
De Belgische vermogensaftrek10 toont aan dat de Commissie-Van Weeghel ten onrechte veronderstelt dat de regelgeving door invoering van een vermogensaftrek/bijtelling eenvoudiger zal worden.
Art. 205ter en 205octies Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), kennen een groot aantal antimisbruikbepalingen. Circulaire AOIF No. 14/2008 heeft tot doel een toelichting te geven voor de belastingambtenaren op de diverse anti-ontgaansbepalingen betreffende de notionele interestaftrek en de aandacht van deze ambtenaren te vestigen op de toepassing ervan In deze Circulaire worden de volgende specifieke antimisbruikmaatregelen genoemd (zie art. 205ter WIB 92):
vermindering van het risicokapitaal met de fiscale nettowaarde van bepaalde aandelen;
vermindering van het risicokapitaal met de nettoboekwaarde van materiële vaste activa in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen;
vermindering van het risicokapitaal met de boekwaarde van bestanddelen die als belegging worden aangehouden en door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen;
vermindering van het risicokapitaal met de boekwaarde van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen waarvan natuurlijke personen die in een vennootschap een opdracht of functies uitoefenen als vermeld in art. 32, lid 1, WIB 92, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben.
De bovengenoemde regeling kan tot interpretatieproblemen leiden en daarmee aanleiding geven tot een stroom aan jurisprudentie. In het bijzonder is het een vraag wat dient te worden verstaan onder het ‘op onredelijke wijze overtreffen van beroepsbehoeften’. De Circulaire noemt hier antiek en luxe auto’s als voorbeelden. Echter, deze begrippen vergen een nadere duiding: wanneer is bijvoorbeeld sprake van een ‘luxe’ auto? Waar ligt de grens? Tevens kan de term ‘belegging’ in de zin van deze regeling aanleiding geven tot interpretatieverschillen. Het is niet ondenkbaar dat de Nederlandse wetgever net als de Belgische wetgever de noodzaak zal onderkennen om – anders dan de Commissie-Van Weeghel zich voorstelt – misbruik niet in te dammen met een beroep op fraus legis, maar vergelijkbare antimisbruikmaatregelen zal willen opnemen.11 Eenvoudiger zal het er ons inziens niet op worden.