NTFR 2010/2202 - REITS in het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008
NTFR 2010/2202 - REITS in het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008
In 2008 is een nieuw OESO-Modelverdrag verschenen met een vernieuwd Officieel commentaar (‘officiële commentaar’).1 In dat commentaar is voor het eerst specifiek aandacht besteed aan zogenoemde Real Estate Investment Trusts (‘REITS’). In deze bijdrage besteed ik aandacht aan de vraag op welke wijze in het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk aan deze materie invulling is gegeven. De goedkeuringwet wordt op dit moment in de Tweede Kamer behandeld.2
Hierna ga ik in onderdeel 1 eerst kort in op de behandeling van vastgoed in het OESO-Modelverdrag en in onderdeel 2 op de alternatieve behandeling van REITS in het officiële commentaar. Vervolgens bespreek ik in onderdeel 3 hoe deze materie in het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk haar weerslag heeft gekregen. Daarbij maak ik onderscheid tussen het dividendartikel (onderdeel 3.1) en het vermogenswinstartikel (onderdeel 3.2). In onderdeel 4 behandel ik kort een aantal relevante onderwerpen: inwerkingtreding, dubbele heffing en compartimentering. Ik rond af met een conclusie in onderdeel 5.
1. De OESO-behandeling van vastgoed
Ter inleiding vat ik in dit onderdeel de behandeling van vastgoed in het OESO-Modelverdrag kort samen.
De verdeling van het heffingsrecht over direct vastgoed is geregeld in art. 6, 13 en 22 OESO-Modelverdrag. Op de voet van die bepalingen komt het heffingsrecht over de inkomsten uit, vermogen vertegenwoordigd door en vermogenswinsten behaald met de vervreemding van direct vastgoed altijd onbeperkt toe aan de bronstaat, ongeacht of het beleggingsvastgoed of ondernemingsvastgoed3 betreft. In het verlengde hiervan moet de woonstaat voorkoming van dubbele belasting verlenen ingevolge art. 23 A en 23 B OESO-Modelverdrag.
Vastgoed kan ook indirect worden gehouden. Met indirect vastgoed doel ik op vastgoed dat door aandelen is vertegenwoordigd, hetgeen veelal inhoudt dat het vastgoed wordt gehouden door een kapitaalvennootschap gevestigd in de bronstaat. Aldus is bij indirect vastgoed sprake van gesecuriseerd vastgoed en wel op zo een wijze dat het lichaam dat het vastgoed houdt als fiscaal niet-transparant wordt aangemerkt.4 Voor indirect vastgoed zijn het dividendartikel en het vermogenswinstartikel (art. 10 respectievelijk art. 13 OESO-Modelverdrag) van belang. Voor indirect vastgoedinkomen in de vorm van dividenden geldt dat het bronland en het woonland de heffingsrechten delen. Het bronland mag 5 of 15% dividendbelasting heffen en daarnaast mag het woonland de dividenden eveneens in de heffing betrekken maar dient het voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Hierbij geldt het adagium ‘hoe groter het belang, hoe lager de bronstaatbelasting’. Voorts heeft de woonstaat op grond van art. 13, lid 5, OESO-Modelverdrag in beginsel het exclusieve heffingsrecht over vermogenswinsten behaald met de vervreemding van indirect vastgoed. In beginsel, want art. 13, lid 4, OESO-Modelverdrag wijst de bronstaat aan als onbeperkt heffingsbevoegd indien de waarde van de vervreemde aandelen direct of indirect voor meer dan 50% door vastgoed uit de bronstaat wordt vertegenwoordigd. Hiermee wordt de vervreemding van aandelen in een vastgoedlichaam op dezelfde wijze behandeld als het vastgoed zelf. Men zie goed dat deze gelijke behandeling van indirect vastgoed met direct vastgoed niet geldt voor dividenden. Voor de toepassing van die bepaling is niet relevant of de bezittingen van het vastgoedlichaam voor meer dan 50%, of welk percentage ook, uit bronstaatvastgoed bestaan.
2. REITS in het officiële commentaar op het OESO-Modelverdrag
In het officiële commentaar op het OESO-Modelverdrag zijn alternatieven voorgesteld voor de verdeling van heffingsrechten bij REITS.5 In het officiële commentaar wordt een REIT omschreven als een op een breed publiek gerichte kapitaalvennootschap, trust of andere contractuele of fiduciaire regeling die haar inkomen primair verkrijgt uit de duurzame belegging in vastgoed, die het grootste gedeelte van dat inkomen jaarlijks uitdeelt en daarover geen belasting betaalt.6 Het gaat derhalve om vastgoedbeleggingsinstellingen die zelf niet in de heffing van inkomsten- of vennootschapsbelasting worden betrokken doordat zij hun inkomen uitdelen. De heffing vindt daarentegen plaats bij de beleggers zelf. Door middel van REIT-regimes stellen overheden beleggers in staat om collectief in vastgoed te beleggen zonder dat additionele belastingheffing plaatsvindt op het niveau van de beleggingsinstelling. Daarmee wordt dus fiscale neutraliteit beoogd tussen individueel en collectief beleggen. Hoewel een REIT volgens een letterlijke vertaling slechts ziet op trusts, komt aan het begrip REIT een ruimer bereik toe. Ook vastgoedbeleggingsinstellingen die niet als trust maar als kapitaalvennootschap of andere rechtsfiguur zijn georganiseerd worden als REIT aangemerkt. Zo gaat de Nederlandse vastgoed-FBI in het buitenland al sinds jaar en dag als de Nederlandse REIT door het leven, ongeacht of zij als bv, nv of fonds voor gemene rekening is georganiseerd.
Bij REITS gaat het per definitie om indirect, gesecuriseerd vastgoed. Voor de verdeling van heffingsrechten betekent dit dat het dividendartikel (art. 10 OESO-Modelverdrag) en het vermogenswinstartikel (art. 13 OESO-Modelverdrag) relevant zijn. De leidende gedachte in het officiële commentaar is dat het een kleine belegger niet te doen is om het vastgoed maar om regulier dividendinkomen en om vermogenswinsten zoals bij elke gewone portfoliobelegging.7 Grote beleggers zouden echter wel geïnteresseerd zijn in het onderliggende vastgoed. In de alternatieve bepaling voor het dividendartikel komen grote beleggers daarom niet meer in aanmerking voor een vermindering van dividendbelasting. Een grote belegger is een belegger die een belang van ten minste 10% in de REIT houdt.8 Ergo, een nieuw adagium: hoe groter het belang, hoe hoger de bronstaatbelasting. In de alternatieve bepaling voor het vermogenswinstartikel worden kleine beleggers, dat zijn beleggers die belangen van kleiner dan 10% in de REIT houden, niet langer geconfronteerd met bronstaatbelasting over vermogenswinsten indien zij een belang in een REIT vervreemden.9 Dit geldt zelfs indien de bezittingen van de REIT voor meer dan 50% uit bronstaatvastgoed bestaan. Bij kleine beleggers worden vermogenswinsten behaald met de vervreemding van aandelen in REITS en andere portfoliobeleggingen dus gelijk behandeld. Dat wil zeggen dat de woonstaat exclusief bevoegd is op de voet van art. 13, lid 5, OESO-Modelverdrag en de bronstaat derhalve terugtreedt.
3. Het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008
Op 26 september 2008 is in Londen het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk ondertekend. Dit vervangt het huidige verdrag uit 1980. Dit nieuwe verdrag is gebaseerd op het OESO-Modelverdrag 2008.10 In het verdrag hebben REITS een bijzondere regeling gekregen. Voor zover mij bekend is dit het eerste verdrag waarbij Nederland partij is waarin een specifieke regeling van REITS is opgenomen.
Hierna zal ik beschrijven hoe de behandeling van REITS in het nieuwe commentaar op het OESO-Modelverdrag in het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk is vormgeven. Aangezien het bij REITS gaat om indirecte belegging in vastgoed gaat het om dividenden en vermogenswinsten. Derhalve zijn relevant art. 10 en 13 Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008, die ik hierna afzonderlijk bespreek in onderdelen 3.1 en 3.2. Ik merk vooraf nog op dat niet ook in andere bepalingen van het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 aandacht is besteed aan REITS. Zo kan de vraag rijzen of een REIT zelf verdragsgerechtigd is.11 Deze vraag lost zich vooral op in de vraag of de REIT een persoon en een inwoner is van het verdrag.12 Denkbaar is dat daarvoor een specifieke regeling wordt getroffen in het inwonerartikel, zoals in casu in art. 4, lid 2, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 is gedaan voor pensioenfondsen en charitatieve instellingen, of in art. 10, lid 1, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Dit is niet gebeurd. Gelet op par. 67.5 van het commentaar op art. 10 OESO-Modelverdrag mag wellicht worden aangenomen dat zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk van mening is dat de REITS van beide landen voor verdragsdoeleinden als inwoner worden aangemerkt. Voor de FBI is dat conform het bestaande standpunt van de wetgever.13 Oók de UK REIT is subjectief onderworpen.14
3.1. Het dividendartikel van het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008
In de relatie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk neemt het dividendartikel een enigszins bijzondere plaats in. Anders dan Nederland heft het Verenigd Koninkrijk in beginsel geen dividendbelasting. Dit is slechts anders bij de Engelse REIT. Deze zogenoemde UK REIT dient wel dividendbelasting in te houden.15 Vertaald naar het onderwerp van deze bijdrage ziet het dividendartikel dus op de vraag of en zo ja, in hoeverre Nederland dan wel het Verenigd Koninkrijk gerechtigd is om dividendbelasting te heffen indien een REIT van het ene verdragsland dividenden uitkeert aan een inwoner van het andere verdragsland. Het huidige verdrag kent twee tarieven: het gewone tarief van 25% en een verlaagd tarief van 5% voor belangen van ten minste 15%.16 Aldus geldt het hiervoor reeds gememoreerde adagium: hoe groter het belang, hoe lager de bronstaatbelasting. Het nieuwe dividendartikel vormt hiermee evenwel een trendbreuk. Het eerste lid blijft onveranderd. Op grond daarvan komt aan de woonstaat een heffingsrecht toe. Echter, op grond van het tweede lid mag de bronstaat eveneens belasting heffen en wel naar drie tarieven: 0, 10 en 15%.
3.1.1. Tarief is 10%
Ingevolge art. 10, lid 2, onderdeel b, sub (i), Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 is het gewone tarief 10%. Ten opzichte van het huidige verdrag valt op dat het gewone tarief 5% lager is dan het oude tarief. Deze verlaging heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het Nederlandse tarief met de Wet werken aan winst is verlaagd van 25 naar 15%.17
3.1.2. Tarief is 15%
Een verhoogd tarief van 15% geldt voor bepaalde belangen in REITS, aldus art. 10, lid 2, onderdeel b, sub (i), Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Een REIT wordt in deze bepaling omschreven als een ‘investeringsvehikel dat het merendeel van zijn inkomen jaarlijks uitdeelt en welk inkomen is vrijgesteld van belasting’. In de context van het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 gaat het dan uiteraard om de Engelse REIT en de Nederlandse FBI als bedoeld in art. 28 Wet VPB 1969. De FBI mag immers ook in vastgoed beleggen en zij is het zgn. 0-percenttarief deelachting indien zij haar inkomen binnen acht maanden na afloop van het boekjaar uitdeelt. De definitie van een REIT in de onderhavige verdragsbepaling, art. 10, lid 2, onderdeel b, sub (ii), Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008, wijkt af van die in par. 67.1 van het commentaar op art. 10 OESO-Modelverdrag. Daarin wordt – zoals in onderdeel 2 reeds uiteengezet – een REIT omschreven als een op een breed publiek gerichte kapitaalvennootschap, trust of andere contractuele of fiduciaire regeling die haar inkomen primair verkrijgt uit de duurzame belegging in vastgoed, die het grootste gedeelte dat inkomen jaarlijks uitdeelt en daarover geen belasting betaalt. Er zijn (ten minste) vier verschillen te onderkennen, die ik hierna afzonderlijk behandel.
3.1.2.1. Breed publiek
Het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 bevat niet de eis dat een REIT zich tot een breed publiek moet richten. Dit betekent dat een REIT die geheel wordt gehouden door een vrijgesteld lichaam, zoals een pensioenfonds, ook onder de definitie valt. Dit lijkt me juist, al zal hierna in onderdeel 3.1.3 nog blijken dat pensioensfondsen een beroep kunnen doen op het 0-percenttarief.
3.1.2.2. Duurzame belegging in middellijk of onmiddellijk vastgoed
In het OESO-commentaar gaat het om duurzame belegging in vastgoed. Het duurzaamheidselement ontbreekt in het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Dit zal evenwel niet tot problemen leiden omdat de beleggingeis van het FBI-regime reeds waarborgt dat een FBI belegt. Voor het vastgoedbegrip wordt verwezen naar onroerende zaken in de zin van art. 6 Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Indien art. 6 en 10 Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 in onderlinge samenhang worden beschouwd, ziet dit begrip naar mijn mening louter op bronstaatvastgoed, dat wil zeggen vastgoed dat in de staat van vestiging van de REIT is gelegen. Door een REIT gehouden vastgoed dat buiten de bronstaat is gelegen is mijns inziens derhalve geen vastgoed in de zin van art. 10, lid 2, onderdeel b, sub (ii), Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Niettemin heeft de NOB gevraagd dit te bevestigen.18 Bovendien maakt de onderhavige verdragsbepaling duidelijk dat het niet alleen gaat om direct door de REIT gehouden bronstaatvastgoed maar ook om indirect door de REIT gehouden bronstaatvastgoed, door te spreken van middellijk en onmiddellijk vastgoed.
3.1.2.3. Inkomsten of voordelen
De definitie van een REIT in het commentaar op het OESO-Modelverdrag noemt slechts inkomen uit vastgoed. In het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 gaat het om dividenden die worden betaald uit ‘inkomsten of voordelen’. In de eerste plaats zal dan worden gedoeld op direct rendement in de vorm van huur en indirect rendement in de vorm van vermogenswinsten op direct vastgoed. In de tweede plaats zal het ook gaan om dividenden en vermogenswinsten op vastgoedaandelen. De verdragsdefinitie kent immers een middellijk en onmiddellijk vastgoedbezit.
In dit verband kan worden opgemerkt dat een FBI doorgaans een zogenoemde herbeleggingsreserve als bedoeld in art. 4 van het Besluit beleggingsinstellingen (‘BBI’) zal vormen. Dit betekent dat een FBI het indirecte rendement (vermogenswinsten- en verliezen) aan deze reserve doteert en daarmee de uit te delen winst vermindert.19 Bijzonder is dat deze reserve in de sfeer van de heffing van dividendbelasting als fiscaal gestort kapitaal wordt aangemerkt.20 Als gevolg daarvan behoeft op een uitkering ten laste van deze reserve geen dividendbelasting te worden ingehouden.21 Er zijn echter ook FBI’s die geen herbeleggingsreserve hebben gevormd. Alsdan zal een dividenduitkering die wordt geput uit vermogenswinsten wel tot heffing van dividendbelasting aanleiding geven.
3.1.2.4. Kwantitatief criterium ontbreekt
Het belangrijkste verschil is dat de verdragsbepaling geen kwantitatief criterium bevat. Er staat namelijk niet dat het merendeel van de REIT uit bronstaatvastgoed moet bestaan. Er is slechts bepaald dat de REIT het merendeel van zijn vrijgestelde vastgoedinkomen uitdeelt. Het maakt volgens een letterlijke lezing van de verdragstekst dus niet uit voor welk percentage de bezittingen van de FBI door Nederlands vastgoed worden vertegenwoordigd. Daarentegen bevat de REIT-definitie in het OESO-commentaar wel een kwantitatief criterium. Daar wordt immers gesproken over een lichaam dat haar inkomen primair verkrijgt uit de duurzame belegging in vastgoed. Hoewel ook hier geen harde grens is gesteld, duidt primair in mijn ogen in elk geval op grotendeels, zo niet op hoofdzakelijk. Mijn zorg zit hierin dat de Nederlandse FBI in die zin een bijzondere plaats inneemt dat nergens is vereist dat zij haar vermogen geheel of nagenoeg geheel in vastgoed moet beleggen. Alleszins denkbaar is dat een FBI maar slechts een klein gedeelte van haar vermogen in Nederlands vastgoed belegt, dan wel louter in effecten belegt waaronder vastgoedaandelen. Ook de beleggers in deze FBI lijken te worden geconfronteerd met art. 10, lid 2, onderdeel b, sub (ii), Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008, terwijl mij niet geheel duidelijk is welk percentage dan moet worden gehanteerd. Geldt het 15 percenttarief dan voor al het inkomen of alleen voor zover het inkomen aan bronstaatvastgoed kan worden gerelateerd? Het is de vraag of de eerste benadering strookt met de gedachte die in het commentaar op het OESO-Modelverdrag is verwoord. Het gaat er immers om een heffingsrecht over inkomen uit in een lichaam waarvan de bezittingen voor een bepaald percentage uit bronstaatvastgoed bestaan, aan die bronstaat toe te wijzen. Ik geef daarom in overweging om – in onderling overleg – een kwantitatief criterium in te voeren, bijvoorbeeld door de eis te stellen dat de bezittingen grotendeels bestaan uit onroerende zaken in de zin van art. 6. Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Ook zou aansluiting kunnen worden gezocht bij het kwantitatieve criterium van meer dan 75% dat wordt gehanteerd in het vermogenswinstartikel van Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008, waarover onderdeel 3.2.1 hierna. Daarnaast dient duidelijkheid te worden verschaft over welke benadering geldt indien maar een deel van het vermogen van een REIT uit bronstaatvastgoed bestaat: geheel (op basis van de tekst) of voor zover (op basis van de ratio). De ‘voor zover-benadering’ zou tot een (merkwaardig) mengpercentage moeten leiden.
3.1.3. Tarief is 0%
Van Nederlandse dividendbelasting wordt afgezien als een Engelse aandeelhouder ten minste 10% van de stemmen kan uitoefenen, maar dat geldt niet voor een REIT. De uitzondering van REIT-dividenden volgt uit de zinsnede ‘tenzij de dividenden worden betaald door een investeringsvehikel zoals bedoeld in onderdeel a, (ii)’ in art. 10, lid 2, onderdeel b, van het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008.
Er behoeft tot slot evenmin dividendbelasting te worden ingehouden indien dividend wordt betaald aan een Engels pensioenfonds of aan een algemeen nut beogende instelling.22 Dit geldt zelfs indien zo een lichaam meer dan 50% van de aandelen in een Nederlandse REIT houdt. Nederland treedt geheel terug wat de dividenden betreft. Engelse pensioenfondsen behoeven dus niet langer de ten laste van hen ingehouden dividendbelasting terug te vragen op de voet van art. 10 Wet DB 1965.23
3.2. Het vermogenswinstartikel van het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008
Het vermogenswinstartikel bevat ten eerste de hoofdregel dat de bronstaat een onbeperkt heffingsrecht heeft over direct vastgoed (art. 13, lid 1, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008). Een bepaling voor indirect vastgoed zoals vervat in art. 13, lid 4, OESO-Modelverdrag ontbreekt in het huidige Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk. Genoemde OESO-Modelverdragsbepaling wijst zoals gezegd de heffing over vermogenswinsten gerealiseerd met de vervreemding van indirect vastgoed aan de bronstaat toe, mits de waarde van de aandelen voor meer dan 50% door bronstaatvastgoed wordt vertegenwoordigd. In art. 13, lid 4, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 wordt een dergelijke regeling thans wel opgenomen. Daarin is in het bijzonder aandacht besteed aan REITS. Deze bepaling kent namelijk een onbeperkt heffingsrecht toe aan de bronstaat over vermogenswinsten gerealiseerd met de vervreemding van niet ter beurze genoteerde aandelen waarvan de waarde voor meer dan 75% middellijk of onmiddellijk door bronstaatvastgoed wordt vertegenwoordigd. Waar de bronstaat thans geen heffingsrecht heeft over een vermogenswinst ter zake van de vervreemding van de aandelen in een Nederlands of Engels vastgoedlichaam, wordt een dergelijke heffing ingevoerd zodra het nieuwe verdrag in werking treedt. Ook hier zijn verschillen te onderkennen met de alternatieve behandeling van REITS in het officiële commentaar, die ik hierna afzonderlijk toelicht.
3.2.1. Afwijkend kwantitatief criterium
Ten opzichte van art. 13, lid 4, OESO-Modelverdrag valt ten eerste op dat er een ander kwantitatief criterium geldt. Pas bij een hoger percentage dan 75 wordt ook de bronstaat onbeperkt heffingsbevoegd in plaats van bij meer dan 50%. Bestaan de bezittingen middellijk of onmiddellijk voor 75% of minder uit bronstaatvastgoed, dan blijft de woonstaat – gelijk nu het geval is onder het huidige verdrag – exclusief bevoegd.24 Uit de parlementaire behandeling komt naar voren dat 13, lid 4, OESO-Modelverdrag niet tot het verdragsbeleid behoort en ‘slechts in enkele gevallen én zo mogelijk onder stringentere voorwaarden dan de in het OESO-model opgenomen bepaling, door Nederland in een verdrag geaccepteerd’ wordt.25 Aldus kan worden vastgesteld dat Nederland een hoger percentage heeft geëist.
3.2.2. Beursgenoteerde REIT
Voorts springt in het oog dat aan de bronstaat geen heffingsrecht is toebedeeld indien de aandelen aan een erkende effectenbeurs worden verhandeld. Deze uitzondering komt niet voor in de alternatieve behandeling van REITS in het officiële commentaar op het OESO-Modelverdrag.
3.2.3. Belang minder dan 50%
De woonstaat blijft verder exclusief heffingsbevoegd indien het belang vóór de eerste vervreemding kleiner is dan 50%, aldus art. 13, lid 4, onderdeel a, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008. Ten opzichte van de alternatieve bepaling voor REITS in het vermogenswinstartikel in het officiële commentaar op het OESO-Modelverdrag valt op dat ook hier een andere kwantitatieve grens is gesteld. In die alternatieve bepaling wordt zoals gezegd bij belangen tot 10% een onbeperkt heffingsrecht aan de bronstaat toegekend. In het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 is dus een belang van meer dan 50% vereist. Ook dit lijkt aan te sluiten bij het hiervoor uiteengezette Nederlandse verdragsbeleid op grond waarvan terughoudendheid op dit punt wordt betracht.
3.2.4. Interne reorganisatie
Voorts komt aan de bronstaat geen heffingsrecht toe in het geval van een interne reorganisatie. Voor de voordelen die voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie, -fusie, -splitsing of soortgelijke transactie geldt een uitzondering. Deze uitzondering komt niet voor in de alternatieve behandeling van REITS in het OESO-commentaar. Het komt mij voor dat deze regeling is gebaseerd op de Fusierichtlijn.26
3.2.5. Pensioenfondsen
Ten slotte is de woonstaat exclusief bevoegd over vermogenswinsten die door in die woonstaat gevestigde pensioenfondsen worden behaald met indirect buitenlands vastgoed. Het komt mij voor dat hiermee de positie van pensioenfondsen onderling nog verder wordt erkend. Een pensioenfonds is niet alleen een persoon en een inwoner onder het verdrag. Ook zien de bronstaten af van heffing en betrekken slechts de woonstaten het pensioenfonds (al dan niet) in heffing. Nederland treedt dus niet alleen terug wat de dividenden betreft, zie onderdeel 3.1.3 hiervoor, maar ook voor de vermogenswinsten. Dit sluit aan bij het Besluit inzake de subjectieve vrijstellingen.27
4. Inwerkingtreding, dubbele heffing en compartimentering
In dit onderdeel bespreek ik kort een aantal onderwerpen die van belang zijn indien het nieuwe verdrag ook door Nederland wordt geratificeerd.
4.1. Inwerkingtreding
In het Verenigd Koninkrijk is het verdrag al geratificeerd. In Nederland dient het verdrag nog te worden goedgekeurd. Hoewel vooral het ontbreken van een zogenoemde tiebreaker tot commentaar aanleiding geeft28, is het de verwachting dat het verdrag met ingang van 2011 in werking zal treden.
Gelet hierop is het relevant om te onderzoeken of Nederland het onder het nieuwe verdrag toegekende heffingsrecht over vermogenswinsten kan effectueren. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn. Zowel een in het Verenigd Koninkrijk wonende natuurlijke persoon als een aldaar gevestigd lichaam wordt met Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk Nederlandse vennootschapsbelasting geconfronteerd indien deze een aanmerkelijk belang heeft.29 Wel is van belang dat dit heffingsrecht pas bij een belang van meer dan 50%, te rekenen vanaf de eerste vervreemding, kan worden geëffectueerd. Alsdan zal Nederland én de dividenden én de vermogensvermeerderingen (c.q. -verminderingen) belasten.30 Kunnen de aandelen aan een buitenlandse onderneming worden toegerekend, dan ziet Nederland van heffing af aldus de nationale aanmerkelijkbelangbepaling.31
De vraag is overigens gesteld of deze aanmerkelijkbelangheffing van niet-inwoners in overeenstemming is met het EU-recht dan wel de nondiscriminatiebepaling in het verdrag.32 De minister van Financiën heeft deze vraag kort gezegd afgedaan met de stelling dat dit discussiepunt hem genoegzaam bekend is en hij het gelet op de demissionaire status van het kabinet aan zijn opvolger laat om over het bestaansrecht van de aanmerkelijkbelangheffing verder na te denken.33
4.2. Dubbele heffing
De NOB heeft er in haar commentaar op gewezen dat de hiervoor genoemde effectuering tot economisch dubbele heffing leidt over dezelfde boekwinst op in Nederland gelegen vastgoed.34 Niet alleen wordt vennootschapsbelasting geheven van het buitenlandse lichaam dat de boekwinst op de aandelen realiseert, maar ook wordt vennootschapsbelasting geheven van het lichaam dat het Nederlandse vastgoed houdt en vervreemdt. De NOB wijst er op dat de koper van de aandelen deze laatste heffing in de koopsom zal verdisconteren door het opnemen van een belastinglatentie, waardoor de verkopende buitenlandse aandeelhouder in economische zin tweemaal vennootschapsbelasting is verschuldigd. De Orde is van mening dat deze uitwerking niet de bedoeling kan zijn van een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing. De minister van Financiën heeft als reactie te kennen gegeven dat partijen dan een beroep moeten doen op de onderling overlegbepaling.35
In de sfeer van de vennootschapsbelasting zal de Moeder-dochterichttlijn mijns inziens overigens geen soelaas kunnen bieden, omdat REITS lichamen zijn die buiten haar bereik vallen.36
4.3. Compartimentering
Gelet op het voorgaande is de vraag van belang of het nieuwe verdrag onmiddellijke werking heeft. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat onmiddellijke werking hoofdregel is en compartimentering in de verdragssfeer slechts bij uitzondering aan de orde is.37 De uitzondering betrof overigens een geval waarin de vraag aan de orde was of het oude Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 1948, dat door het huidige verdrag van 1980 was vervangen, eerbiedigende werking had. In de Nota naar aanleiding van het verslag heeft de minister van Financiën thans aangegeven dat de inwerkingtreding van het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008 geen reden is om een step-up te geven.38 Compartimentering is dus niet aan de orde. Nederland wenst over de reeds opgebouwde stille reserve te heffen en verwijst voor gevallen van dubbele heffing wederom naar de onderling overlegbepaling.