Aflevering 39

Gepubliceerd op 30 september 2010

NTFR 2010/2202 - REITS in het Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk 2008

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 geschreven door mr. dr. H. Vermeulen
In 2008 is een nieuw OESO-Modelverdrag verschenen met een vernieuwd Officieel commentaar (‘officiële commentaar’).Op 22 juli 2010 is overigens de nieuwste versie van het OESO-Modelverdrag verschenen, wederom met een vernieuwd Officieel commentaar, het OESO-Modelverdrag 2010. Hierna zal ik het OESO-Modelverdrag in beginsel steeds zonder jaartal (‘2008’ of ‘2010’) aanduiden. In dat commentaar is voor het eerst specifiek aandacht besteed aan zogenoemde Real Estate Investment Trusts (‘REITS’). In deze bijdrage besteed ik aandacht aan de vraag op welke wijze in het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk aan deze materie invulling is gegeven. De goedkeuringwet wordt op dit moment in de Tweede Kamer behandeld.Kamerstukken 32 145.

NTFR 2010/2203 - Belastingplan 2011

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 geschreven door mr. H. Lohuis, mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen en mr. J. Rolleman
Het wetsvoorstel Belastingplan 2011 vormt samen met het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 het fiscaal pakket voor 2011 en volgende jaren. In NTFR 2010/2158 gingen we al kort in op het Fiscaal pakket 2011.

NTFR 2010/2204 - Overige fiscale maatregelen 2011

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop, mr. dr. G. Groenewegen, mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen en mr. H Spaermon
Het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 vormt samen met het wetsvoorstel Belastingplan 2011 het fiscaal pakket voor 2011 en volgende jaren.

NTFR 2010/2205 - Bovenwoning vormt verplicht privévermogen

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende heeft samen met haar echtgenoot een onderneming gedreven in een woon-/winkelpand waarvan de bovenverdieping werd gebruikt als woning. In 1987 heeft de echtgenoot van belanghebbende het pand gekocht en hebben belanghebbende en haar echtgenoot het gehele pand, met inbegrip van de bovenwoning, aangemerkt als ondernemingsvermogen. Het pand is splitsbaar, maar juridisch niet gesplitst. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB 1999 het woninggedeelte overgebracht naar het privévermogen met een beroep op de foutenleer. In 2000 is de onderneming gestaakt en heeft de inspecteur de boekwinst op het gehele woon-/winkelpand voor de helft tot het inkomen van belanghebbende gerekend. In geschil is of de bovenwoning ten tijde van de aanschaf van het woonwinkelpand tot het verplichte privévermogen behoorde. Volgens de inspecteur is sprake van keuzevermogen. Volgens Hof Den Bosch heeft de bovenwoning vanaf de aankoop verplicht privévermogen gevormd. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond verklaard. Een belastingplichtige zou immers de grenzen der redelijkheid overschrijden indien een gedeelte van een juridisch niet in appartementsrechten gesplitst pand tot het ondernemingsvermogen zou worden gerekend, indien dat gedeelte zelfstandig rendabel is te maken en vaststaat dat het door de belastingplichtige uitsluitend als woning wordt gebruikt en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar is aan de onderneming.

NTFR 2010/2206 - Vorming voorziening voor toekomstige uitgaven seniorenverlofregeling niet toegestaan

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende, een bv, heeft een seniorenverlofregeling ingevoerd. In essentie komt de regeling er op neer dat werknemers een vermindering van de arbeidstijd genieten tegen inlevering van een deel van hun loon. Belanghebbende heeft in haar fiscale balans een voorziening gevormd die betrekking heeft op toekomstige uitgaven in verband met de seniorenverlofregeling. Het hof heeft dat niet toegestaan.

NTFR 2010/2207 - Prejudiciële vragen inzake houdbaarheid loonheffing van buitenlandse gezelschappen

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie, is in 2002 en 2004 met twee Britse betaaldvoetbalorganisaties (hierna: de Britse BVO's) overeengekomen een vriendschappelijke wedstrijd te spelen. De wedstrijden hebben in augustus 2002 respectievelijk augustus 2004 in Nederland plaatsgevonden. Belanghebbende heeft in verband met de wedstrijden € 133.000 respectievelijk € 50.000 betaald aan de Britse BVO’s. De Britse BVO’s hebben de gages niet doorbetaald aan hun spelers. Belanghebbende heeft geen loonbelasting ingehouden en afgedragen. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan belanghebbende. In geschil is of de wettelijke bepalingen op basis waarvan van buitenlandse gezelschappen loonbelasting wordt geheven door middel van verplichte inhouding aan de bron door degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen verenigbaar zijn met art. 56 VwEU. Het hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfel en legt de zaken daarom voor aan het Hof van Justitie EU (HvJ EU) met de volgende vragen:

NTFR 2010/2208 - Aftrekbaarheid kosten golflidmaatschap

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 geschreven door dr. D. Molenaar
De minister van Financiën vindt het niet nodig om de aftrekbaarheid van de kosten van een golflidmaatschap te beperken. Dit antwoordt hij op vragen van Tweede Kamerlid Bashir (SP). Hij is niet in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van Rechtbank Arnhem van 23 februari 2010, NTFR 2010/1749, omdat die had geoordeeld dat de kosten niet aftrekbaar waren. Weliswaar vond de rechtbank dat de onderneemster in kwestie voldoende zakelijke motieven had voor het golflidmaatschap, maar ook dat het representatiekosten waren, die onder de aftrekbeperking van art. 3.15 Wet IB 2001 vallen. Voor de onderneemster gold de vaste, hoge drempel, omdat zij had nagelaten om in haar aangifte een verzoek te doen o.g.v. art. 3.15, lid 5 Wet IB 2001, waardoor slechts een deel van deze kosten niet aftrekbaar zou zijn geweest.

NTFR 2010/2209 - Voordeel speelrecht golfclub ligt niet in dienstbetrekkingsfeer maar in aandeelhouderssfeer

ECLI:NL:GHARN:2010:BN5135, datum uitspraak 20-07-2010, publicatiedatum 27-08-2010
Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, een bv, verricht managementactiviteiten. Zij stelt daartoe haar directeur/enig aandeelhouder ter beschikking aan haar dochtervennootschap. Belanghebbende heeft een speelrecht voor twee personen gekocht bij een golfclub. De directeur/enig aandeelhouder en zijn partner maken gebruik van het speelrecht. Volgens de inspecteur vormt het speelrecht loon in natura. Daarom heeft hij belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. Het hof vernietigt die naheffingsaanslag. Volgens het hof vindt het voordeel namelijk niet zijn grond in de dienstbetrekking van de directeur/enig aandeelhouder met belanghebbende maar in het aandeelhouderschap. Van loon is dan geen sprake.

NTFR 2010/2210 - Art. 20a Wet VPB 1969 staat verliesverrekening in de weg

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4725, datum uitspraak 21-07-2010, publicatiedatum 23-08-2010
Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende hield zich bezig met het deelnemen in, financieren van en directie voeren over ondernemingen in de automobielbranche. Een aantal dochtermaatschappijen van belanghebbende zijn in 1999 en 2001 failliet verklaard. De aandeelhouder van belanghebbende heeft in 2004 25% van de aandelen in belanghebbende verkocht aan M nv. Zij komen tevens in een aanvullende overeenkomst overeen dat M de overige aandelen in belanghebbende tegen een bepaalde prijs zal kopen en dat de aandelenoverdracht niet eerder zal plaatsvinden dan nadat het in de boekhouding van belanghebbende geconstateerde en aanwezige compensabel verlies is verdwenen. M heeft de koopsom van deze toekomstige aandelenoverdracht in 2004 betaald. De aandelenoverdracht heeft in 2009 plaatsgevonden. In geschil is of belanghebbende haar belastbare winst over 2004 kan verrekenen met nog openstaande verliezen uit 1997 en 1999. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het uiteindelijke belang in belanghebbende, zoals bedoeld in art. 20a, lid 1, Wet VPB 1969, in 2004 in belangrijke mate is gewijzigd ten opzichte van het begin van het jaar 1997. Zowel het economische belang in als de zeggenschap over belanghebbende is op grond van de aanvullende overeenkomst naar de nieuwe aandeelhouder M nv overgegaan. De omstandigheid dat 75% van de aandelen in belanghebbende nog niet aan M nv waren overgedragen, doet daar niet aan af. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de gezamenlijke omvang van haar werkzaamheden, waaronder de werkzaamheden van de met haar gevoegde dochtermaatschappijen, direct voorafgaande aan de wijziging van het aandelenbelang slechts is afgenomen tot 30% of meer van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden begin 1997. Art. 20a Wet VPB 1969 staat dan ook de door belanghebbende voorgestane verliesverrekening in de weg.

NTFR 2010/2211 - Minister komt toezeggingen bij parlementaire behandeling na

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 geschreven door mr. A.M. Vrenegoor, mr. F.A.M. Schoenmaker, mr. M. de L. Monteiro en mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de SW 1956 (31 930) heeft de minister toegezegd een aantal onderwerpen nader te onderzoeken en de Kamer over de uitkomst te informeren. De minister komt deze toezegging na met een brief van 14 september jl. In een bijlage bij deze brief wordt onder meer ingegaan op verkorting van de wachttijd voor niet-gehuwde partners bij overlijden, de mogelijkheid van gratis registratie in plaats van een notarieel samenlevingscontract, de mogelijkheid van een gratis attest van erfrecht in plaats van een notariële verklaring van erfrecht, defiscalisering in box 3 van vorderingen krachtens erfrecht en huwelijksvermogensrecht en de BOR als boedelfaciliteit. Gezien de nog beperkte ervaring van de anbi-sector met de nieuwe regels zal het voorziene evaluerende overleg tussen Belastingdienst en die sector in het najaar van 2010 plaatsvinden. De door sbbi's ervaren knelpunten zullen eveneens worden geïnventariseerd en geëvalueerd. Een wijzigingsbesluit bij het Bvdb 2001 zal op afzienbare termijn worden voorgelegd aan de Raad van State en de Staten-Generaal.

NTFR 2010/2212 - Goedkeuring kavelruil wekt gerechtvaardigd vertrouwen dat landinrichtingsvrijstelling geldt

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende is voor een vierde deel firmant in een vof. De firmanten van de vof zijn ieder voor een vierde deel aandeelhouder in F bv. Deze vennootschap heeft haar rechten op levering van diverse percelen landbouwgrond overgedragen aan de vof. In juli 1999 heeft de vof een overeenkomst van vrijwillige kavelruil gesloten met de verkopers van de landbouwgronden. Twee verkopers hebben daarbij bedongen dat zij nog ten minste zes jaar respectievelijk 73 maanden de gronden in gebruik mogen houden. De kavelruil is op 18 augustus 1999 goedgekeurd door de Dienst Landelijk Gebied (DLG). Bij de uitvoering van de kavelruil op 9 september 1999 is een beroep gedaan op de landinrichtingsvrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel l, Wet BRV. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd en aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd.

NTFR 2010/2213 - Vrijwillige ruilverkaveling valt na instemming minister van Landbouw onder vrijstelling

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende exploiteert een agrarisch bedrijf. Overeenkomstig een ruilverkavelingsovereenkomst is aan belanghebbende een boerderij met ligboxstallen en land toebedeeld. Kort voor de overdracht is door de Dienst Landelijk Gebied, namens de minister van Landbouw, ingestemd met de ruilovereenkomst, nu het gaat om een bedrijfsoverdracht. Daarbij is aangegeven dat de notariële kosten van de overdracht, voor wat betreft de gebouwen, niet door het Rijk worden vergoed. In geschil is of de transactie is vrijgesteld voor de overdrachtsbelasting. Volgens de inspecteur kan de (vrijwillige) ruilverkavelingsovereenkomst slechts op grond van begunstigend beleid voor vrijstelling in aanmerking komen. Daarvan kan in casu, aldus de inspecteur, geen sprake zijn nu de notariële kosten niet gesubsidieerd worden.

NTFR 2010/2215 - Oplegging twee verzuimboetes over hetzelfde tijdvak vormt geen dubbele bestraffing

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. R. den Ouden
Omdat belanghebbende de in haar OB-aangifte over het eerste kwartaal van 2004 berekende OB van € 399.160 niet heeft voldaan, heeft de inspecteur nageheven met een verzuimboete van € 1.134. Vervolgens bleek dat belanghebbende over het eerste kwartaal 2004 te weinig OB had aangegeven en betaald. Daarom heeft de inspecteur nog een naheffingsaanslag opgelegd met wederom een verzuimboete van – ditmaal –€ 4.537. De rechtbank oordeelde dat te dezen twee verzuimboetes mogen worden opgelegd, maar dat in totaal niet meer dan het in art. 67c AWR genoemde maximum van € 4.537 mag worden opgelegd. Daarom verminderde de rechtbank de tweede boete tot € 3.403. Hof Arnhem (NTFR 2007/1078) oordeelde dat het ‘ne bis in idem’-beginsel is geschonden en vernietigde de tweede verzuimboete. Deze beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van herhaalde beboeting wegens hetzelfde feit het aankomt op de omschrijving van de beboetbare gedraging waarvoor de eerste boete is opgelegd. Hier is de eerste verzuimboete opgelegd wegens het niet betalen van de OB die volgens de aangifte voldaan diende te worden. De tweede verzuimboete is opgelegd in verband met het feit dat belanghebbende te weinig belasting heeft aangegeven en betaald. Dat is een andere gedraging van belanghebbende dan die ten grondslag lag aan de eerste verzuimboete. Wel is de Hoge Raad met de rechtbank van oordeel dat in totaal maximaal het wettelijke maximum van art. 67c AWR – te weten € 4.537 – kan worden opgelegd. De beslissing van de rechtbank is dus juist, maar ambtshalve vermindert de Hoge Raad de tweede verzuimboete tot € 3.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

NTFR 2010/2216 - Schatting KB-Lux saldo bij weigeraar

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Naar aanleiding van uit België verkregen microfiches met gegevens van rekeningen bij de KB-Lux heeft de inspecteur belanghebbende om informatie over zijn bankrekeningen in het buitenland verzocht. Belanghebbende ontkende over een bankrekening bij de KB-Lux te beschikken. Nadat belanghebbende weigerde informatie te verstrekken heeft de inspecteur navorderingsaanslagen VB opgelegd waarbij hij een schatting heeft gemaakt van de door belanghebbende verschuldigde belasting. In deze conclusie wordt nader ingegaan op de vraag of de door de inspecteur gemaakte schatting binnen de grenzen van een redelijke schatting ligt.

NTFR 2010/2221 - Geen vooraftrek voor geldtransactiekantoor

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende exploiteert een geldtransactiekantoor. Zij neemt het op zich om bedragen die zij in Nederland daartoe ontvangt, uit te laten keren aan personen buiten de Europese Gemeenschap (hierna: Gemeenschap – tegenwoordig Unie). Daartoe schakelt zij in het land waar de uitkering moet plaatsvinden een lokale financiële instelling in. Vaststaat dat de prestaties van belanghebbende (vrijgestelde) ‘financiële’ prestaties zijn. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van art. 15, lid 2, Wet OB 1968 recht heeft op aftrek van de aan de transacties toe te rekenen voorbelasting. De inspecteur is van mening dat de afnemers van belanghebbende niet buiten de Gemeenschap zijn gevestigd en dat de prestaties niet zien op handelingen die rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd, waardoor er geen recht op aftrek bestaat.

NTFR 2010/2223 - Landbouwvrijstelling niet van toepassing op verhuur melkquotum

ECLI:NL:RBARN:2010:BM9486, datum uitspraak 29-06-2010, publicatiedatum 29-06-2010
Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende exploiteert een agrarische onderneming. Zijn prestaties als melkveehouder vallen onder de landbouwregeling van art. 27, lid 1, Wet OB 1968. Belanghebbende heeft in 2007 (een deel van) zijn melkquotum verhuurd. De contracten tussen belanghebbende en de huurders zijn afgesloten in 2007, dus nadat het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2006, nr. CPP2005/3096M, NTFR 2006/942 is gepubliceerd. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting ter zake van de verhuur van melkquotum opgelegd.

NTFR 2010/2224 - Verlaagd tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen

Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
In dit besluit keurt de minister goed dat het verlaagde omzetbelastingtarief met ingang van 1 oktober 2010 van toepassing is op renovatie en herstel van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten. In het besluit staat wat in dit verband wordt verstaan onder renovatie- en herstelwerkzaamheden. Het verlaagde tarief is bijvoorbeeld niet van toepassing op het vervangen van zonwering. Voor de toepassing van het verlaagde tarief is het niet noodzakelijk dat de opdrachtgever een particulier is: ook als bijvoorbeeld woningbouwcorporaties opdracht geven tot het verrichten van renovatie- en herstelwerkzaamheden in of aan woningen, geldt het verlaagde tarief.

NTFR 2010/2229 - Aansprakelijkstelling middellijk bestuurder verschrompelt in appel tot € 36

ECLI:NL:GHARN:2010:BN7074, datum uitspraak 24-08-2010, publicatiedatum 15-09-2010
Aflevering 39, gepubliceerd op 30-09-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is als middellijk bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van een inmiddels failliete vennootschap over de tijdvakken september 2005 tot en met juni 2006. Het bedrag van de aansprakelijkstelling beloopt – na bezwaar –€ 42.482. De rechtbank heeft de aansprakelijkstelling verminderd tot een bedrag van € 37.684. In appel blijft hiervan nog maar € 36 over. Nu in december 2005 reeds beslag was gelegd bij de vennootschap, wordt de ontvanger namelijk geacht op de hoogte te zijn geweest van de betalingsonmacht bij de vennootschap. Dit betekent dat de aansprakelijkstelling vanaf het tijdvak november 2005 niet in stand kan blijven. Verder dienen nog opbrengsten van een gehouden veiling in aanmerking te worden genomen alsmede de verrekening van twee belastingteruggaven. In dat geval resteert nog maar een bedrag van € 36. Met betrekking tot dit bedrag oordeelt het hof dat geen sprake is geweest van een tijdige melding van de betalingsonmacht door de vennootschap, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet aan hem te wijten is geweest en dat belanghebbende derhalve aansprakelijk is.