NTFR 2010/2698 - Sprongcassatie; een terugblik

NTFR 2010/2698 - Sprongcassatie; een terugblik

mJL
mr. J. LamensRaadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijgewerkt tot 2 december 2010

Het onderwerp sprongcassatie behoort volgens ‘de cassatiebijbel’ tot ‘het domein van de juridische fijnproevers’.1 Een beetje pretentieus misschien, maar als bedoeld wordt dat het om een curieuze procesrechtelijke regeling gaat, die weinig aandacht trekt, dan begrijp ik de opmerking. Curieus omdat sprongcassatie inhoudt dat partijen na behandeling door de rechtbank zich direct wenden tot de Hoge Raad, dus met passeren van het gerechtshof. De regeling staat in art. 28, lid 3, AWR en is met ingang van 1 januari 2005 ingevoerd. Vanaf die datum is het gerechtshof tweede feitelijke instantie. De regeling bestaat nu vijf jaar. Hoe zit de regeling in elkaar? Wat kunnen we op dit moment over de inhoud van de regeling zeggen? Wordt er veel of weinig gebruik van gemaakt? En hoe luiden de beslissingen in die zaken?

Achtergrond

Sprongcassatie is niet een uitsluitend Nederlands fenomeen. In sommige andere Europese landen komt een dergelijke regeling ook voor. En het is ook niet een specifiek bestuursrechtelijke regeling, in het civiele recht is een soortgelijke regeling te vinden in art. 398, aanhef en onder 2, Rv.

De sprong van rechtbank naar Hoge Raad levert, als het daarbij blijft, tijdwinst op en bespaart de justitiabele een aanzienlijk bedrag aan kosten of werk.2 Maar die sprong heeft alleen zin in die gevallen waarin over de feiten geen onduidelijkheid bestaat, dus zaken waarin het slechts om een zuivere rechtsvraag gaat. Met name wanneer in den lande een groot aantal zaken wachten op het verlossende antwoord van de Hoge Raad kan sprongcassatie een helpende hand bieden.

Spraakmakende sprongcassatiezaken liggen vooral in de civiele sfeer, zoals het Dexia-, Velsen/De Waard-, het hangmat- en het harmonisatiewet-arrest.

Rechtstreeks beroep, prorogatie

Het overslaan van de rechtbank (prorogatie) was natuurlijk ook een optie geweest. In het burgerlijk procesrecht bestaat die mogelijkheid naast sprongcassatie (art. 62 Wet RO). De belastingafdelingen van de rechtbanken moesten in 2005 met veel nieuwe mensen nog helemaal ingeschoten raken op de nieuwe taak, terwijl de gerechtshoven langdurige ervaring hadden. De Hoge Raad en de Raad van State hebben geadviseerd om ook in het fiscale procesrecht beide figuren in te voeren. Maar die optie heeft het niet gered. Embregts meent dat met het openen van de mogelijkheid de rechtbank te omzeilen een verkeerd signaal wordt gegeven, alsof de rechtbank ‘niet een volwaardige rechterlijke instantie zou zijn’. Maar nu valt het hof er tussenuit, terwijl volgens Feteris, het hof ‘waarschijnlijk een kwalitatief beter rechterlijk college is’.3

Rechtstreeks beroep en sprongcassatie kunnen wel worden gecombineerd. De zaak vangt dan aan met een primair besluit waartegen aanstonds beroep wordt ingesteld en tegen de uitspraak van de rechtbank wordt beroep in cassatie ingediend. De minister vond het invoeren van prorogatie naast sprongcassatie en rechtstreeks beroep wel wat veel van het goede worden. Het zou het procesrecht maar verder compliceren.4

Mededeling in uitspraak

In de Tweede Kamer is aan de orde geweest of partijen door de rechtbank bij toezending van de uitspraak in voor hen begrijpelijk taalgebruik zullen worden geïnformeerd over de mogelijkheid van sprongcassatie en – als het gaat om het proces-verbaal van een mondelinge uitspraak – tevens over de vervanging daarvan door een schriftelijke uitspraak.5 Van Suilen6 merkt op dat in de rechtsmiddelverwijzing onder de uitspraak van de rechtbank uitdrukkelijk was vermeld dat tegen de uitspraak ook beroep in cassatie kan worden ingediend met de toevoeging dat in dat geval bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij moet worden gevoegd, waaruit blijkt dat deze daarmee instemt. Thans komt die vermelding niet meer voor. Hij vraagt zich af of het weglaten van die vermelding wel voldoende zorgvuldig tegenover partijen is.

Termijn indiening beroep in cassatie

De termijn voor het indienen van een beroep in cassatie tegen een schriftelijke uitspraak of een mondelinge uitspraak van de rechtbank is zes weken. De partij die zich wenst te verweren tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank kan kiezen voor hoger beroep tegen die mondelinge uitspraak, of voor beroep in cassatie. In het laatste geval wordt de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak vervangen. Die vervanging moet plaatsvinden binnen zes weken na de dag waarop de griffier van de Hoge Raad aan de betrokken rechtbank mededeling heeft gedaan van het ingestelde beroep in cassatie. Het beroep in cassatie wordt geacht gericht te zijn tegen de schriftelijke uitspraak (art. 28b AWR). Belanghebbende hoeft dus niet opnieuw beroep in cassatie in te dienen. Het beroep in cassatie tegen de mondelinge uitspraak zal doorgaans binnen de termijn zijn ingesteld.

Beroep in cassatie en hoger beroep

Instemmingsvereiste

Indieners

Jurisprudentie

Slot