Aflevering 48

Gepubliceerd op 2 december 2010

NTFR 2010/2698 - Sprongcassatie; een terugblik

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 geschreven door mr. J. Lamens
Het onderwerp sprongcassatie behoort volgens ‘de cassatiebijbel’ tot ‘het domein van de juridische fijnproevers’.D.J. Veegens/E. Korthals Altes, Cassatie in burgerlijke zaken, deel 7 Asser-Serie Procesrecht, Kluwer, Deventer 2005, nrs. 40, 41, 67. Een beetje pretentieus misschien, maar als bedoeld wordt dat het om een curieuze procesrechtelijke regeling gaat, die weinig aandacht trekt, dan begrijp ik de opmerking. Curieus omdat sprongcassatie inhoudt dat partijen na behandeling door de rechtbank zich direct wenden tot de Hoge Raad, dus met passeren van het gerechtshof. De regeling staat in art. 28, lid 3, AWR en is met ingang van 1 januari 2005 ingevoerd. Vanaf die datum is het gerechtshof tweede feitelijke instantie. De regeling bestaat nu vijf jaar. Hoe zit de regeling in elkaar? Wat kunnen we op dit moment over de inhoud van de regeling zeggen? Wordt er veel of weinig gebruik van gemaakt? En hoe luiden de beslissingen in die zaken?

NTFR 2010/2700 - Tweede Kamervragen over bezuinigingen Belastingdienst beantwoord

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010
De staatssecretaris beantwoordt Tweede Kamervragen over de bezuinigingen bij de Belastingdienst. In zijn antwoord gaat de staatssecretaris in op het bericht dat sprake is van gedwongen ontslagen bij de Belastingdienst als gevolg van de bezuinigingen en legt uit dat er een taakstelling is van ongeveer € 400 miljoen in 2015 (structureel). Omdat een groot deel van het budget van de Belastingdienst wordt besteed aan personeel heeft de directeur-generaal Belastingdienst gezegd dat daarom de formatie moet inkrimpen. Mobiliteit van personeel wordt dan ook gestimuleerd. Daarbij is het streven om gedwongen mobiliteit zo veel mogelijk te voorkomen. Een onafhankelijk onderzoek naar de gevolgen van de taakstelling voor de uitoefening van de taken van de Belastingdienst komt er niet. Als er meer duidelijk is over de invulling van de taakstelling zal de staatssecretaris de Tweede Kamer inlichten.

NTFR 2010/2703 - Exploitatie cruiseschip valt onder reikwijdte tonnageregime

ECLI:NL:HR:2010:BL1976, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. H. van Dam
Een vof, waarin belanghebbende een belang heeft, heeft de eigendom van het schip F (een groot zeewaardig cruiseschip met luxevoorzieningen). Op 5 juni 2005 is F in de vaart genomen. Belanghebbende heeft met betrekking tot F verzocht om toepassing van het zogenoemde tonnageregime. De Hoge Raad is met het hof van oordeel dat belanghebbende daarop recht heeft. De Hoge Raad stelt voorop dat het tonnageregime niet van toepassing is op schepen die worden geëxploiteerd voor de pleziervaart. Daarvan is hier echter geen sprake. Het doel van de cruises met F is namelijk het vervoer over zee van de passagiers naar een aantal bestemmingen teneinde hen de mogelijkheid te bieden na aankomst in de haven van de plaats van bestemming van boord te gaan om de desbetreffende bestemming te bezoeken. Dit betekent dat het schip wordt geëxploiteerd voor het vervoer van personen in de zin van de tonnageregeling. Voorts onderschrijft de Hoge Raad de oordelen van het hof dat belanghebbende als vervoerder van personen moet worden aangemerkt en dat het verzoek om toepassing van de tonnageregeling tijdig is ingediend.

NTFR 2010/2704 - Ruilarresten niet van toepassing op effectenvervanging door pensioenfonds

ECLI:NL:PHR:2010:BO1999, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende voert de pensioenregeling uit van vijf (voormalige) directeuren-(groot)aandeelhouders van een bv. Toen de laatste van die vijf met pensioen ging, werd belanghebbende van een (nog deels) pensioenopbouwend fonds een (uitsluitend) pensioenuitkerend fonds. Op aandringen van haar vermogensbeheerder is toen nagenoeg haar gehele aandelenportefeuille verkocht en vervangen door effecten binnen het door die vermogensbeheerder geadviseerde defensieve beleggingspatroon.

NTFR 2010/2705 - Pachtafstandsvergoeding tussen landbouwer en zijn vrouw niet zakelijk berekend

ECLI:NL:RBLEE:2010:BO0424, datum uitspraak 08-06-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf en pacht ten behoeve van de onderneming landbouwgrond van zijn vrouw. Een groot deel van deze grond wordt in 1998 door zijn vrouw verkocht. Belanghebbende en zijn vrouw komen overeen dat de vrouw zich zal inspannen om vervangende grond te zoeken. Als zij hierin voor 1 januari 2003 niet slaagt, zal zij aan de pachter een pachtafstandsvergoeding verschuldigd zijn van f 94.000. In geschil is of de overeengekomen vergoeding op zakelijke wijze is bepaald.

NTFR 2010/2706 - Paarden- en schapenhouderij in opbouwfase aangemerkt als bron van inkomen

ECLI:NL:RBLEE:2010:BO0508, datum uitspraak 07-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende heeft sinds 2005 een paarden- en schapenhouderij. Belanghebbende stelt dat deze activiteiten als een bron van inkomen zijn aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende slaagt in het op hem rustende bewijs, en dan met name van de vraag of het door hem bedoelde voordeel ook redelijkerwijs viel te verwachten. De rechtbank acht hierbij mede van belang de onderbouwde verwijzing van belanghebbende op zijn bedrijfsmatige manier van werken, waarbij de verschillende activiteiten en aspecten van de onderneming samenvallen, zoals het fokken en trainen van paarden, het beheer en beweiden van diverse kleinere percelen grond, de mestvergoeding en de toeslagrechten, alsook de exploitatie van een paardentram. De rechtbank acht de uitleg van belanghebbende voor het vooralsnog uitblijven van dat voordeel in 2005 en 2006, zijnde dat sprake is van een opbouwfase, een voldoende verklaring voor het in 2005 geleden verlies. De rechtbank volgt partijen in hun aanname dat indien sprake is van een bron van inkomen, de inkomsten als winst uit onderneming moet worden aangemerkt.

NTFR 2010/2707 - Premiebetalingen bij vrijwillige deelname pensioenregeling na beëindiging dienstbetrekking vormen geen negatief loon

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Per 1 augustus 2000 is belanghebbende ontslagen door zijn werkgever A. Hij was op grond van zijn dienstbetrekking bij A deelnemer in een pensioenfonds. Belanghebbende heeft aanspraken opgebouwd op een ouderdoms- en een nabestaandenpensioen. Op grond van het pensioenreglement had belanghebbende het recht de deelneming aan het pensioenfonds na de beëindiging van de dienstbetrekking bij A voort te zetten. Belanghebbende heeft hiervan gebruikgemaakt. Hij heeft tot mei 2004 premie betaald aan het pensioenfonds. In 2003 heeft belanghebbende € 7.141 aan premie betaald. De inspecteur heeft hiervan € 4.727 – de premiebetalingen tot augustus 2003 – op grond van een beleidsregel als negatief loon in aanmerking genomen. Voor de resterende premie van € 2.414 (hierna: de premie) is geen aftrek toegestaan door de inspecteur. Hof Den Bosch (NTFR 2010/85) oordeelde echter dat ook de premie negatief loon vormt. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel onjuist. Het gaat hier namelijk om een geval waarin a. een voormalig werknemer na het einde van zijn dienstbetrekking op vrijwillige basis de deelname aan de pensioenverzekering van zijn voormalige werkgever voortzet, en b. de aanspraak op uitkeringen die hij daarmee verkrijgt geen aanspraak is op een pensioen als bedoeld in art. 18 Wet LB 1964, in verband waarmee de uitkeringen niet zijn aan te merken als loon in de zin van die wet. In een dergelijk geval houdt de premie die de voormalige werknemer voor zijn voortgezette deelname aan de pensioenverzekering betaalt onvoldoende verband met zijn voormalige dienstbetrekking om als negatief loon te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad verwijst de zaak voor onderzoek naar de vraag in hoeverre aftrek van de premie als uitgave voor inkomensvoorzieningen mogelijk is op de voet van art. 3.124 Wet IB 2001. Daarbij geeft de Hoge Raad richtlijnen mee aan de verwijzingsrechter.

NTFR 2010/2708 - Civielrechtelijke regresregels gelden ook voor de terbeschikkingstellingsregeling

ECLI:NL:HR:2011:BO0389, datum uitspraak 08-07-2011, publicatiedatum 08-07-2011
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. W.J.H. Antonisse Adv. LLM
Belanghebbende is dga van A Beheer bv. Deze bv bezit 70% van de aandelen in de werkmaatschappij B bv. De overige 30% van de aandelen wordt gehouden door C Beheer bv, waarvan D dga is. In september 2001 heeft de Rabobank in de vorm van een rekening-courant een krediet verstrekt van € 453.780 aan A Beheer bv, C Beheer bv, B bv, D en X, die alle hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het gehele bedrag is echter feitelijk ter beschikking gesteld aan B bv en aldaar aangewend voor de bedrijfsuitoefening. Eind 2001 is B bv in staat van faillissement gesteld. Belanghebbende heeft in 2002 op grond van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid een bedrag van € 7.212 voldaan aan de bank. Hij heeft dit gehele bedrag als verlies uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. De inspecteur heeft een bedrag van € 1.442 in aanmerking genomen.

NTFR 2010/2711 - Verplichte vrijval herinvesteringsreserve wegens wijziging economische functie pand

ECLI:NL:GHARN:2010:BO3390, datum uitspraak 12-10-2010, publicatiedatum 10-11-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Een tot een fiscale eenheid behorende maatschappij heeft in 2002 een binnen de fiscale eenheid verhuurd pand vervreemd. De boekwinst is opgenomen in een herinvesteringsreserve. De maatschappij bezat namelijk een stuk grond waarop zij een kantoorpand wilde gaan bouwen met het oog op verhuur binnen de fiscale eenheid. Met goedvinden van de inspecteur is de herinvesteringstermijn verlengd tot 31 december 2006 wegens vertraging in de nieuwbouwplannen. In 2006 is de werkmaatschappij geliquideerd. Met betrekking tot het te bouwen kantoorpand was het voornemen vervolgens erop gericht dit te gaan verhuren aan een derde. Volgens de inspecteur dient hierdoor de in 2002 gevormde herinvesteringsreserve in 2006 vrij te vallen. De economische functie van het vervreemde bedrijfsmiddel, te weten verhuur binnen de fiscale eenheid, waarbij het pand de functie heeft van een bedrijfspand in eigen gebruik, is namelijk een andere dan de functie van een aan een derde te verhuren pand. Het hof is het eens met de inspecteur.

NTFR 2010/2712 - Verwijzing inzake de vraag of lage overnamesom een schenking vormt

ECLI:NL:HR:2010:BL3589, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende heeft gedurende lange tijd met zijn vader in maatschapschapsverband een agrarische onderneming gedreven. De vader heeft het gebruik van hem in eigendom toebehorende onroerende zaken en van een melkquotum in die maatschap ingebracht. In 2001 is de maatschap door uittreding van de vader ontbonden. Belanghebbende heeft gebruikgemaakt van een in de maatschapsakte opgenomen voortzettingsbeding. De onroerende zaken zijn door de vader overgedragen aan belanghebbende voor € 651.720,05 en het melkquotum om niet. De inspecteur heeft belanghebbende aangeslagen voor het schenkingsrecht. Volgens belanghebbende is geen sprake van een schenking, omdat de overnameprijs was afgestemd op de mogelijkheid om de onderneming rendabel voort te zetten. Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie oordeelt de Hoge Raad dat in een situatie als hier aan de orde in het algemeen sprake zal zijn van nakoming van een verplichting – en niet van de bedoeling tot bevoordeling die is vereist voor het aannemen van een schenking – voor zover waardering op een lagere waarde dan de economische waarde noodzakelijk is om voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren. Het hof heeft deze rechtsregel miskend. Daarom wordt de zaak verwezen.

NTFR 2010/2713 - Na verwijzing: lage overnameprijs agrarische onderneming vormt een schenking

ECLI:NL:GHARN:2010:BO0520, datum uitspraak 28-09-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 12 februari 2010, nr. 09/00193, LJN: BL3589. Belanghebbende heeft van 1982 tot 1 mei 2001 in een maatschap met zijn vader een agrarische onderneming gedreven. De vader heeft onder meer het gebruik en genot van hem in eigendom toebehorende onroerende zaken en een melkquotum ingebracht in die maatschap. Op 1 mei 2001 is de vader uit de maatschap getreden en is de maatschap ontbonden. Belanghebbende heeft gebruikgemaakt van een in de maatschapsakte opgenomen recht om de onderneming voort te zetten. De inspecteur ontwaart in de overnameprijs een schenking en heeft belanghebbende aangeslagen voor het schenkingsrecht. In HR 12 februari 2010, nr. 09/00193, oordeelde de Hoge Raad dat in een situatie als de onderhavige in het algemeen sprake zal zijn van nakoming van een verplichting – en niet van de bedoeling tot bevoordeling die is vereist voor het aannemen van een schenking – voor zover waardering op een lagere waarde dan de economische waarde noodzakelijk is om voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren. Hof Arnhem stelt vast dat belanghebbende binnen anderhalf jaar na de overdracht een melkveehouderij in Frankrijk heeft gekocht en met zijn gezin naar dat land is geëmigreerd. Het van zijn vader overgenomen bedrijf is binnen twee jaar na de overname verkocht. Gelet hierop acht het hof niet aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van de overeenstemming tot overname de bedoeling had het over te nemen bedrijf als zodanig duurzaam voort te zetten. Daarvan is de vader van belanghebbende zich bewust geweest. Aannemelijk is dan ook dat de overnameprijs niet was afgestemd op de mogelijkheid de onderneming nog rendabel voort te zetten. Mitsdien is sprake van een schenking.

NTFR 2010/2714 - Feitelijke werkzaamheden stichting dienen niet het algemeen nut

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende, een stichting, is in het jaar van overlijden van erflaatster in 2002 op verzoek gerangschikt als algemeen nut beogende instelling. Na ontvangst van de jaarrekeningen heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld en op grond van de resultaten daarvan zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende niet in overeenstemming zijn met het statutaire doel van de stichting en dat met die werkzaamheden niet voor ten minste 50% het algemeen nut wordt gediend. De inspecteur heeft de anbi-status met terugwerkende kracht ingetrokken en aan belanghebbende een navorderingsaanslag successierecht opgelegd voor de verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster in 2002.

NTFR 2010/2715 - Metaalrecyclingbedrijf schendt administratieplicht niet

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende exploiteert een metaalrecyclingbedrijf. In het bedrijf van belanghebbende worden te verwerken goederen en metalen vaak contant ingekocht. Tijdens een boekenonderzoek na de aanslagoplegging zijn gebreken in de administratie geconstateerd, zoals het ontbreken van een kladkasboek, het niet altijd aansluiten van geboekte gegevens op de aanwezige inkoopgegevens en het ontbreken van een administratie van de goederenbeweging, waaronder een voorraadadministratie. Belanghebbende heeft volgens haar administratie een aantal inkopen gedaan waarvan uit de administratie, waaronder zogenoemde contantbonnen, niet blijkt van wie is ingekocht (NNB-bonnen). De inspecteur heeft belanghebbende in dat kader gevraagd om namen, adressen en overige gegevens van de leveranciers van de desbetreffende partijen goederen. Belanghebbende heeft deze informatie niet verstrekt met als motivering dat zij niet meer weet welke leverancier welke partij heeft geleverd. De inspecteur heeft van een aantal geboekte inkopen betwist dat er sprake was van inkopen en de winst in zoverre verhoogd, hetgeen heeft geleid tot de oplegging van een navorderingsaanslag en een boete, als vernietigd door Hof Arnhem.

NTFR 2010/2716 - Cassatieberoep staatssecretaris niet-ontvankelijk omdat dit beroep niet strekt tot hogere aanslag

ECLI:NL:HR:2010:BO4349, datum uitspraak 19-11-2010, publicatiedatum 19-11-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende en zijn echtgenote drijven in firmaverband een tandartsenpraktijk. In geschil is of de uitgaven van € 63.450 die belanghebbende voor het volgen van een `Masterclass Tandheelkunde’ heeft gedaan, als ondernemingskosten in aftrek komen. De inspecteur is van mening dat sprake is van scholingsuitgaven, waardoor op grond van art. 6.30 Wet IB maximaal € 15.000 in aftrek komt. Hof Arnhem (NTFR 2009/2038) heeft geoordeeld dat sprake is van ondernemingskosten. Het hof heeft de kosten, anders dan belanghebbende, gespreid over de zes jaren waarop zij betrekking hebben. De staatssecretaris heeft hiertegen cassatieberoep ingesteld, omdat hij meent dat sprake is van scholingsuitgaven. Nu dit cassatieberoep niet ertoe strekt dat de aanslag wordt vastgesteld op een hoger bedrag dan het bedrag waartoe de aanslag was verminderd, wordt dit cassatieberoep bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2010/2719 - Rechtsgeldigheid vaststellingsovereenkomst kan aan de belastingrechter worden voorgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1690, datum uitspraak 14-10-2010, publicatiedatum 27-10-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De navorderingsaanslag is opgelegd in overeenstemming met een tussen de inspecteur en belanghebbende gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin is opgenomen dat afstand wordt gedaan van het aanwenden van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep. Het hof is van oordeel dat wanneer een belanghebbende stelt dat een vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, hij deze stelling moet kunnen voorleggen aan de belastingrechter. De inspecteur heeft dan ook ten onrechte gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard en hij heeft ten onrechte belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Gelet op de expliciete betwisting door de inspecteur dat er sprake is geweest van ongeoorloofde druk of dwang, waarbij hij wijst op het feit dat belanghebbende in eerste instantie zelf antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen met betrekking tot buitenlandse bankrekeningen, persoonlijk aanwezig is geweest bij het gesprek en het verslag voor juist en volledig heeft getekend, na het gesprek zelf informatie heeft opgevraagd bij Kredietbank Luxembourg, de van die bank ontvangen bescheiden zelf heeft verstrekt aan de Belastingdienst en ruim een week na toezending van de vaststellingsovereenkomst deze heeft ondertekend en geretourneerd, acht het hof niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van enig wilsgebrek bij het tot stand komen van die vaststellingsovereenkomst. Het hof ziet dan ook geen reden belanghebbende niet gebonden te achten aan de vaststellingsovereenkomst.

NTFR 2010/2721 - Inroepen rechtsbijstand door advocaat in eenvoudige parkeerbelastingzaak is niet redelijk

ECLI:NL:GHARN:2010:BO3392, datum uitspraak 19-10-2010, publicatiedatum 10-11-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. V.M. Maat
Aan belanghebbende, een advocaat, is een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. Het hiertegen bij de rechtbank ingediende beroepschrift is opgesteld door een kantoorgenoot van belanghebbende. Ter zitting heeft belanghebbende zijn zaak zelf bepleit. De rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld en hem een proceskostenvergoeding toegekend; € 87,75 voor reis- en verletkosten en € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tegen toekenning van de laatste vergoeding komt de gemeente in appel. Zij krijgt het hof aan haar zijde. Volgens het hof is het inroepen van rechtsbijstand door belanghebbende – gezien zijn professionele status – in een eenvoudige zaak als de onderhavige namelijk niet redelijk te noemen.

NTFR 2010/2723 - Isolering en vermeerdering kraakbeencellen voor reïmplantatie is vrijgesteld

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
VTSI, een in Duitsland gevestigde biotechnologische onderneming werkzaam op het terrein van de weefselkweek, onderzoekt, ontwikkelt, produceert en verkoopt technologische procedés voor de diagnose en therapie van weefselziekten bij de mens, in het bijzonder kraakbeenziekten. VTSI vermeerdert kraakbeencellen (chondrocyten) van een patiënt voor reïmplantatie. Een arts of ziekenhuis zendt bij een patiënt door biopsie afgenomen kraakbeenmateriaal aan VTSI, dat het weefsel bewerkt voor isolering van de chondrocyten. Na voorbereiding in eigen bloedserum in een incubator worden zij door kweking meestal binnen drie tot vier weken vermeerderd. De cellen kunnen in een collageenmembraan worden aangebracht, zodat een `kraakbeenpleister’ ontstaat. Ook wanneer dat niet geschiedt worden zij naar de arts of het ziekenhuis gezonden voor reïmplantatie bij de patiënt. VTSI behandelt deze diensten als niet aan btw onderworpen. De Duitse fiscus acht deze evenwel belastbaar. Op door de Duitse rechter in de daaropvolgende gerechtelijke procedure gestelde prejudiciële vragen verklaart het HvJ EU voor recht: art. 13, A, lid 1, sub c, Zesde Richtlijn, moet aldus worden uitgelegd, dat het isoleren van gewrichtskraakbeencellen uit bij de mens afgenomen kraakbeenmateriaal en de daaropvolgende vermeerdering met het oog op reïmplantatie voor therapeutische doeleinden `gezondheidskundige verzorging van de mens’ vormen.

NTFR 2010/2724 - Beleidsregel wekt vertrouwen dat gemeente geen btw is verschuldigd ter zake van gelegenheid geven tot parkeren

ECLI:NL:HR:2010:BL5614, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende, een publiekrechtelijk lichaam, gaf het publiek gelegenheid tot het tegen betaling parkeren van voertuigen onder meer op terreinen en in parkeergarages die met slagbomen zijn afgesloten. Over de ontvangen bedragen heeft belanghebbende geen omzetbelasting voldaan. De inspecteur heeft nageheven. Het hof is veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat belanghebbende ter zake van het gelegenheid geven tot parkeren niet als ondernemer is aan te merken, maar omdat belanghebbende met deze prestatie in concurrentie treedt met een private ondernemer toch als ondernemer moet worden aangemerkt. Het beroep van belanghebbende op een door een beleidsregel van de staatssecretaris (besluit van 19 februari 2004, nr. CPP2003/1967M, NTFR 2004/519) gewekt vertrouwen heeft het hof verworpen, omdat het besluit naar het oordeel van het hof niet ziet op parkeergelegenheden die zijn voorzien van fysieke barrières. Dit laatste oordeel houdt in cassatie geen stand. De Hoge Raad zet uiteen dat in de beleidsregel het vertrouwen wordt gewekt dat een gemeente geen omzetbelasting behoeft te voldoen over de parkeerbelasting die zij ter zake van het geven van gelegenheid tot parkeren in parkeergarages en op parkeerdekken heeft mogen heffen via een op art. 225 Gem.w. gebaseerde parkeerbelastingverordening. Dat vertrouwen wordt niet ingeperkt door de omstandigheid dat de staatssecretaris zich in de toelichting op het besluit een te beperkte voorstelling heeft gemaakt van de soorten gevallen waarop het besluit van toepassing kon zijn. Daarom vernietigt de Hoge Raad de naheffingsaanslag.

NTFR 2010/2725 - In eerdere tijdvakken aftrekbare omzetbelasting niet aftrekbaar in het laatste tijdvak van het boekjaar

Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van prof. dr. G.J. van Norden
In het eerste en tweede kwartaal van 2004 zijn aan belanghebbende diverse facturen uitgereikt. Zij heeft in haar aangiften over deze kwartalen niets van het in rekening gebrachte bedrag als voorbelasting in aftrek gebracht. Belanghebbende wenst dat alsnog te doen over het vierde kwartaal 2004. Hof Leeuwarden (NTFR 2007/2263) heeft die wens niet gehonoreerd. Volgens het hof is het niet mogelijk om de in eerdere tijdvakken aftrekbare omzetbelasting alsnog in het laatste tijdvak van het boekjaar in aftrek te brengen. De Hoge Raad, die benadrukt dat het geschil zich afspeelt binnen het kader van herrekening, onderschrijft dit oordeel. Anders dan belanghebbende stelt is het hof met dat oordeel niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden.

NTFR 2010/2727 - Geen terugwerkende kracht aan vergunning douaneregeling passieve veredeling

ECLI:NL:HR:2010:BM1931, datum uitspraak 19-11-2010, publicatiedatum 19-11-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Bij beschikking van 1 juni 2004 heeft de inspecteur aan belanghebbende vergunning verleend voor de douaneregeling passieve veredeling met als ingangsdatum 17 januari 2003 (de datum van de aanvraag). Belanghebbende heeft verzocht de vergunning terugwerkende kracht te verlenen tot een jaar voor de indiening van de aanvraag (17 januari 2002). De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking afgewezen. Hof Amsterdam heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. De Hoge Raad draait die beslissing echter terug. Volgens de Hoge Raad is in dit geval namelijk geen sprake van buitengewone omstandigheden in de zin van art. 508, lid 3, UCDW. Dat belanghebbende reeds eerder, voor 17 januari 2002, de vergunning had kunnen aanvragen om vervolgens met toepassing daarvan de producten uit te voeren dan wel in te voeren, maar dat op grond van onzekerheid over de afzetmogelijkheden binnen de Gemeenschap niet heeft gedaan, vormt niet zo’n omstandigheid.

NTFR 2010/2733 - Bij het uit de auto halen en het in de woning brengen van een bed is sprake van ‘laden en lossen'

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752, datum uitspraak 18-11-2010, publicatiedatum 24-11-2010
Aflevering 48, gepubliceerd op 02-12-2010
Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte een aanslag parkeerbelasting heeft ontvangen omdat hij aan het laden en lossen was. Rechtbank Haarlem oordeelde dat belanghebbende, ondanks de overgelegde verklaring van de medepassagier, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de medepassagier een bed uit de auto aan het uitladen was. Het hof oordeelt dat door onvoldoende betwisting door de heffingsambtenaar vaststaat dat belanghebbende de auto tot stilstand heeft gebracht om vervolgens – samen met een medepassagier – een bed te lossen en in een woning te brengen. Dit brengt met zich mee dat de auto niet stond geparkeerd.