NTFR 2010/589 - Over Opinies, Recht en de vernieuwde Successiewet

NTFR 2010/589 - Over Opinies, Recht en de vernieuwde Successiewet

pdmRN
prof. dr. mr. R.E.C.M. NiessenProf.dr.mr. R.E.C.M. Niessen is hoogleraar formeel belastingrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen en advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
Bijgewerkt tot 11 maart 2010

Deze bijdrage mag geen artikel, opstel, stukje of verhaal zijn, want zij gaat getooid met het opschrift Opinie. Wanneer ik mij gewetensvol aan het schrijven wil zetten, moet ik dus eerst nagaan wat een opinie is. Een mogelijkheid om het antwoord op die vraag te achterhalen, is kennis te nemen van de opinies die in dit blad al werden gepubliceerd. Niet allemaal natuurlijk, want dan ben ik voorlopig nog niet klaar.

Een globaal onderzoek leert dat het tamelijk korte opstellen zijn waarin in de meeste gevallen op wetenschappelijk verantwoorde wijze een juridische vraag onder handen wordt genomen en beantwoord. Komt dat nu overeen met wat volgens Van Dale een opinie is? Het Grote Woordenboek leert dat een opinie een ‘mening’ is. Bij een ‘mening’ gaan mijn gedachten uit naar een door iemand geponeerde zienswijze die voor een belangrijk deel niet objectief is gefundeerd maar berust op persoonlijke waardering van de voorliggende kwestie.

Dat subjectieve aspect komt meer – of helemaal – tot uiting op de website ‘Nationale opinie.nl’ waar onder meer de mooiste vrouw en man kunnen worden gekozen. En op andere plaatsen op het wereldwijde – maar ook zeer nationale – web kan iedereen zijn zegje doen over vragen zoals ‘Is Nederland te duur?’, ‘Wat vindt U over de oorlog in Irak’ en ‘Teveel sex in reclames?’ Aangename onderwerpen voor aan de bar in het dorpscafé, en de opinies hoeven niet al te wetenschappelijk te worden geschraagd.

De volgende vraag is dan of een opinie niet meer is dan een vrije associatie. Iedereen die iets roept, heeft een opinie, als het ware. In principe kun je dat begrip zo definiëren, maar wanneer we aan iemand niet meer de vraag kunnen stellen waarom hij iets vindt, heeft de door hem geuite opinie weinig waarde. Nu valt bij de mooiste-man-verkiezing een gemaakte keuze niet zo gemakkelijk te motiveren, want wat is de waarde van deze of gene smaak? Niet voor niets zeiden reeds de ouden: De gustibus et coloribus non est disputandum: over smaak en kleur valt niet te twisten. Maar het ligt al anders wanneer het gaat om een opiniepeiling over de voorkeur van politieke partijen. Veel mensen zullen best wel weten waarom ze voor een bepaalde groepering zijn, bijvoorbeeld omdat ze iets tegen de islam hebben, of omdat ze vinden dat er te weinig groen in de wereld overblijft.

Het aardige van ons politieke bestel is dat ieder ook een mening mág hebben en deze ook mag uiten. In de praktijk ligt het ingewikkelder, want er zijn mensen die liever een mening uiten over anderen dan horen hoe anderen over henzelf en hun opvattingen denken.

Langzamerhand kom ik in de buurt van het Recht. Leuk of niet, ‘de politiek’ gaat immers over Recht. Laten we voor het gemak aannemen dat het positieve recht de vertaling is van de algemene maatschappelijke opinie over Rechtvaardigheid. In die formulering komt tot uitdrukking dat Recht iets, of zelfs veel, te maken heeft met opinies. Dat geldt voor het maken van wetten, maar ook voor wetsuitlegging door de rechter.

Wat in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats voor Recht wordt gehouden, is afhankelijk van de toen en daar ‘onder de besten’ gangbare opinies. Het is moeilijk om op basis van de visie van vandaag het Recht van toen te be- (of ver)oordelen. Wie wil volhouden dat Aristoteles, Plato en Cicero onmensen waren omdat zij niet hun stem hebben doen horen tegen de in hun tijd maatschappelijk geheel geaccepteerde slavernij? Onlangs kwam de verhouding tussen recht en opinie markant in het nieuws toen de premier de volkenrechtelijke visie uit het rapport-Davids een opinie noemde. Hij heeft daarmee veel kritiek over zich afgeroepen. Over de vraag of zijn statement in de gegeven omstandigheden en beoordeeld naar wat hij daarmee bedoelde te zeggen, verstandig was, zal verschil van mening bestaan, maar zuiver theoretisch was er wel iets voor te zeggen. Hoe het (volken)recht moet worden uitgelegd, valt immers zelden met volstrekte zekerheid te zeggen.

Elk zichzelf respecterend dagblad of tijdschrift heeft een opinierubriek. Andere media doen er niet voor onder (das Wort zum Sonntag). Veel mensen willen hun mening uiten; de redacties weren scheldkannonades. Lezers op hun beurt willen hun eigen visie toetsen aan die van BN’ers. Recht ontwikkelt zich door de constante botsing van meningen; van belang is of zij beantwoorden aan de gevoelens van een meerderheid van de bevolking, en of zij bijvoorbeeld in economische termen rationeel zijn. Wanneer eenmaal de overtuiging breed postvat dat een versoepeling van het ontslagrecht de werkgelegenheid daadwerkelijk ten goede komt, zal een dergelijk voorstel de eindstreep wel halen.

Een opinie in deze zin is dus een bijdrage aan het maatschappelijke debat over de inrichting van de samenleving. Zij berust op kennis van economische en sociale processen, al dan niet gereguleerd door geldend recht. Maar de visie op de vraag hoe het recht moet worden ingericht, hangt niet alleen af van dergelijke min of meer objectief/technische aspecten, maar ook van de weging van in de samenleving bestaande belangen. Juist in dat laatste aspect zijn subjectieve elementen te onderkennen en komt het opiniërende naar voren.

Opvallend is dat deze aspecten, die gewoonlijk als ‘politiek’ worden aangeduid, in het (fiscaal-)juridische discours weinig naar voren komen. Over het algemeen steunen betogen op juridisch-technische en economische argumenten waarin zowel sociale als (neo)liberale elementen vallen te onderkennen. Meer uitgesproken politieke stellingnames willen de meeste auteurs kennelijk niet etaleren, ook niet in een Opinierubriek die daarvoor toch de ruimte lijkt te bieden. Kritiek op de royale ondernemingsvrijstelling in de Successiewet wordt omfloerst gebracht; de 300%-boete wordt voorzichtig getoetst aan juridische principes; en wie pleit nu eens vanuit een politieke insteek voor een verhoogd/verlaagd toptarief in de inkomstenbelasting?

Sommigen zullen vinden dat dat niet thuishoort in een vakblad. Natuurlijk is hier voor partijpolitiek geen plaats, en er moet voor worden gewaakt dat een stuk niet krenkend is voor andere personen. Maar recht heeft alles met maatschappelijke opvattingen te maken, dus waarom daarvan niet – op gepaste wijze – blijk geven? Auteurs op hun beurt zullen waarschijnlijk vinden dat een dergelijke stellingname niet opportuun is gezien hun functie in het bedrijfsleven of als (rechterlijk) ambtenaar. Jammer.

A propos: de vernieuwde Successiewet. Zij regelt vanaf dit jaar twee heffingen die in ons land nog niet bekend waren, namelijk de erfbelasting en de schenkbelasting. Vreemd genoeg is de wet niet omgedoopt tot Wet erf- en schenkbelasting, zoals soms overigens wél wordt gedacht. Nu is de lezer van de wet geneigd zich af te vragen: wanneer gaat het nu eindelijk eens over successie? Qua opschrift had zij ook wel in een paar nieuwe hoofdstukken van de Wet belastingen van rechtsverkeer kunnen worden ondergebracht.

Een andere vraag is waarom de termen successierecht en schenkingsrecht bij het oud vuil moesten worden gezet? De term ‘recht’ voor ‘belasting’ is wat ouderwets en misschien naar hedendaagse begripsvorming niet helemaal correct. En misschien wordt het woord ‘successie’ niet meer acceptabel gevonden omdat het niet authentiek Nederlands is. Tot zover valt de redenering nog wel te volgen, los van de vraag of men haar dwingend acht. Maar de uitkomst daarvan is dan, dunkt mij, iets als: erfenisbelasting en schenkingsbelasting. Want een verkrijging krachtens erfrecht heet in goed Nederlands een erfenis, en een verkrijging uit schenking heet geschenk of gift maar ook gewoon een schenking.

De nu bedachte termen vallen op basis van normaal Nederlands woordgebruik niet te verklaren. Een erf is een stuk grond bij een boerderij. Weliswaar leert Van Dale dat het in het oud-Nederlands ook ‘erfdeel’ kan betekenen, maar dat is een betekenis die niemand kent, laat staan gebruikt, behalve misschien zo’n echte, ouderwetse notaris in een kantoor met eiken lambrizering en zwaar lederen fauteuils. En de schenkbelasting? Van ‘schenk’ geeft de digitale editie van ons vermaarde woordenboek de volgende betekenissen: steel van een stenen tabakspijp; ham (gewestelijk); schenkel (verouderd); wat geschonken wordt (m.n. van thee). Kortom, de bedoelde belasting wordt bepaald niet van ‘schenk’ geheven.

Wat is nu mijn Opinie hierover? Ik onderscheid een primaire en een subsidiaire stellingname. Wat mij betreft dienen de termen successie- en schenkingsrecht in oude glorie te worden hersteld. Er is geen goede reden om deze sinds mensenheugenis volstrekt ingeburgerde termen op te doeken. Wanneer dat voor de wetgever een brug te ver is, stel ik voor om de desbetreffende belastingen voortaan erfenisbelasting en schenkingsbelasting te noemen, bij voorkeur mét wetswijziging.

Maar, eerlijk is eerlijk, dit is bepaald geen voorbeeld van een maatschappelijk belangwekkende stellingname.