Aflevering 10

Gepubliceerd op 11 maart 2010

NTFR 2010/589 - Over Opinies, Recht en de vernieuwde Successiewet

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 geschreven door prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen
Deze bijdrage mag geen artikel, opstel, stukje of verhaal zijn, want zij gaat getooid met het opschrift Opinie. Wanneer ik mij gewetensvol aan het schrijven wil zetten, moet ik dus eerst nagaan wat een opinie is. Een mogelijkheid om het antwoord op die vraag te achterhalen, is kennis te nemen van de opinies die in dit blad al werden gepubliceerd. Niet allemaal natuurlijk, want dan ben ik voorlopig nog niet klaar.

NTFR 2010/591 - Planning Studiecommissie Belastingstelsel

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010
In een brief informeert de minister van Financiën de Tweede Kamer over de publicatiedatum van de Heroverwegingsrapporten, het rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel, het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte en de actualisering van het rapport van de Werkgroep Gerritse. Onder meer de Studiecommissie Belastingstelsel streeft ernaar het werk versneld af te ronden. Het kabinet beoogt de stukken op 1 april beschikbaar te hebben voor de Tweede Kamer.

NTFR 2010/592 - Nader onderzoek nodig voor vorming voorziening voor leegstandsrisico kantoorpand

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft in 2002 een nieuw kantoorpand verkocht en gelijktijdig (terug)gehuurd voor ten minste tien jaar. Zij gebruikt zelf een gedeelte van het pand en mag de rest onderverhuren. De eventuele meeropbrengst uit onderverhuur wordt bij helfte gedeeld met de eigenaar. In geschil is of belanghebbende voor een deel van haar winst bij verkoop een uitstelpost mag vormen. Zij stelt dat de verkoopopbrengst hoger is doordat de koper zeker is van tien jaar volledige verhuur aan haar en wil dat meerdere passiveren. Als winstuitstel niet mogelijk is, wil zij hetzelfde resultaat bereiken door een voorziening voor mogelijke leegstand van het door haar onder te verhuren deel van het kantoorpand. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2010/593 - Muzikale optredens vormen geen bron van inkomen

ECLI:NL:GHARN:2010:BL4986, datum uitspraak 09-02-2010, publicatiedatum 22-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende geniet een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In 2005 is zij gestart met het verzorgen van muzikale optredens. In de jaren 2005 tot en met 2008 waren de kosten telkens hoger dan de opbrengsten. Belanghebbende claimt voor 2005 aftrek van een ondernemingsverlies en de zelfstandigenaftrek. De inspecteur weigert dat omdat volgens hem geen sprake is van een bron van inkomen. Het hof is het met de inspecteur eens. In 2005 kon volgens het hof namelijk niet redelijkerwijs worden verwacht dat de muzikale optredens van belanghebbende in de toekomst positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren.

NTFR 2010/595 - Terecht loonheffing ingehouden op door brandweerman ontvangen ongevallenuitkering

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende is werkzaam bij de vrijwillige brandweer van de gemeente Q. De gemeente heeft voor de leden van de vrijwillige brandweer een collectieve ongevallenverzekering afgesloten. De ongevallenpolis voorziet in een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een vergoeding voor medische kosten. De premies voor de verzekering worden door de gemeente voldaan. In 1997 heeft belanghebbende met een team, bestaande uit leden van de vrijwillige brandweer, meegedaan aan een volleybaltoernooi. Daarbij heeft belanghebbende letsel opgelopen. Uit hoofde van de ongevallenverzekering heeft belanghebbende in oktober 2008 een kapitaaluitkering ontvangen van € 271.299. In geschil is of de hierop ingehouden loonheffing van € 139.176 (51,3%) terecht is ingehouden.

NTFR 2010/600 - Uitsluiting aftrek levensonderhouduitgaven voor kinderen buiten EU is niet discriminatoir

ECLI:NL:GHARN:2010:BL5001, datum uitspraak 09-02-2010, publicatiedatum 22-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende, van Oegandese afkomst, heeft vijf kinderen jonger dan negentien jaar die in Oeganda wonen. Zij boekt ten behoeve van de kinderen geld over naar Oeganda. Op grond van art. 7b AKW, dat samenhangt met de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU), is zij van het recht van kinderbijslag uitgesloten. Belanghebbende wenst aftrek van uitgaven van levensonderhoud. De inspecteur weigert dat omdat art. 6.14 Wet IB 2001 daaraan in de weg staat. Volgens belanghebbende is sprake van discriminatoire wetgeving. Het hof deelt die visie niet.

NTFR 2010/601 - Kosten chelaattherapie aftrekbaar als buitengewone uitgaven

ECLI:NL:GHSGR:2009:BL2321, datum uitspraak 04-12-2009, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De echtgenote van belanghebbende heeft een chelaattherapie voor vaatlijden ondergaan. Belanghebbende heeft de kosten van die therapie in zijn aangifte als buitengewone uitgaven in aanmerking genomen. De inspecteur heeft dit niet geaccepteerd. In geschil is of de kosten van chelaattherapie als buitengewone uitgaven aftrekbaar zijn.

NTFR 2010/602 - Geen cassatie tegen oordeel dat kosten chelaattherapie buitengewone uitgaven vormen

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De staatssecretaris deelt mede geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Den Haag 4 december 2009, nr. 08/00454. Het hof oordeelde in die uitspraak dat de kosten voor chelaattherapie voor vaatlijden als buitengewone uitgaven aftrekbaar zijn. Dat deze medische behandeling niet op voorschrift of doorverwijzing van de huisarts of een medisch specialist heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.

NTFR 2010/605 - Derde hof aan zet met betrekking tot aftrek beleggingsverlies en verzekeringspremies

ECLI:NL:HR:2010:BL5597, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Tweede cassatieronde (zie eerder HR 5 oktober 2007, nr. 43.328, NTFR 2007/1823). Belanghebbende, moedermaatschappij van een fiscale eenheid, heeft ten laste van haar resultaat gebracht: een effectenverlies van f 272.610, verzekeringspremies en dotaties in verband met een pensioenvoorziening. De inspecteur heeft het verlies niet geaccepteerd, de aftrek van de verzekeringspremies gecorrigeerd, evenals de dotaties aan de pensioenvoorziening. Het verwijzingshof in Den Bosch heeft het verlies op de effecten en aftrek van de verzekeringspremies toegestaan, maar de correctie inzake de pensioenvoorziening in stand gelaten. In cassatie houdt het oordeel over het verlies op de beleggingen geen stand, omdat het ontoereikend is gemotiveerd. Ook het oordeel met betrekking tot de verzekeringspremies is niet cassatieproof, omdat het hof de bewijslast onjuist heeft verdeeld. Het oordeel inzake de pensioenvoorziening, waartegen belanghebbende opkomt, houdt wel stand.

NTFR 2010/606 - Afzien van rente op vordering op dga leidt niet tot aftrekpost bv

ECLI:NL:PHR:2010:BL4329, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende (een bv) heeft een rekening-courantvordering op haar dga renteloos gemaakt als onderdeel van het beloningspakket van de dga. De dga, die de verstrekte gelden voor privédoeleinden heeft aangewend, heeft in zijn aangifte IB een rentevoordeel als inkomen uit werk en woning aangegeven ter grootte van 5,25% over het uitstaande saldo van de vordering.

NTFR 2010/609 - Sinds wetswijziging vormt enkel op zich nemen van risico tenietgaan geen economische eigendomsverkrijging

ECLI:NL:HR:2010:BL5560, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Op 14 december 1998 heeft A – die via B bv middellijk aandeelhouder van belanghebbende was – aan belanghebbende 'de economische eigendom behoudens het risico van tenietgaan' van een onroerende zaak overgedragen. Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is beslist dat dit geen belaste economische eigendomsverkrijging voor belanghebbende vormde. Op 3 april 2001 heeft belanghebbende de juridische eigendom van de onroerende zaak verkregen. Hierbij is met een beroep op een vrijstelling geen overdrachtsbelasting voldaan. A heeft op 18 januari 2002 alle aandelen in B bv verkocht en overgedragen aan E bv. Daarbij is bepaald: 'Verkoper garandeert dat de onroerende zaak wordt overgedragen inclusief het risico van tenietgaan'. In geschil is of belanghebbende bij de transactie op 18 januari 2002 de economische eigendom van de onroerende zaak heeft verkregen. Anders dan Hof Den Bosch, beantwoordt de Hoge Raad die vraag ontkennend. Sinds de wetswijziging per 12 november 1999 kan het enkele op zich nemen van het risico van tenietgaan van een onroerende zaak namelijk niet worden aangemerkt als een verkrijging van de economische eigendom van die zaak, ook niet indien daarbij mede acht wordt geslagen op een eerdere verkrijging van rechten en verplichtingen ten aanzien van die zaak.

NTFR 2010/610 - Certificering leidt tot overtreding van vervreemdingsverbod

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft in 2000 vrijgesteld onroerende zaken verworven van een andere concernvennootschap. In 2002 zijn de aandelen in de topvennootschap van het concern verkocht aan een stichting. Deze stichting verwierf daarna alle aandelen in de belanghebbende tegen uitreiking van certificaten aan de oorspronkelijk houdster. Dit leidde tot naheffing van overdrachtsbelasting over de verkrijging in 2000 wegens overtreding van het vervreemdingsverbod ex art. 5b, lid 3, Uitv.besl. BRV. De fiscus meent dat de belanghebbende door de certificering geen deel meer uitmaakt van het (oorspronkelijke) concern in de zin van art. 5b, lid 2, Uitv.besl. BRV. Hof Amsterdam (NTFR 2008/2138) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2010/611 - Krantenartikel levert geen aanwijzing op dat raadsheer partijdig is

ECLI:NL:HR:2010:BL6461, datum uitspraak 05-03-2010, publicatiedatum 05-03-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende heeft cassatieberoep ingesteld tegen een uitspraak van Hof Den Bosch. Aan de vaststelling van deze hofuitspraak heeft mr. G.D. van Norden als raadsheer deelgenomen. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat Van Norden niet onpartijdigheid is. Hij verwijst daarvoor naar een krantenartikel. Volgens de Hoge Raad levert het krantenartikel echter geen aanwijzing op dat het optreden van Van Norden in de onderhavige zaak niet voldoet aan de eis van rechterlijke onpartijdigheid. Deze klacht faalt derhalve.

NTFR 2010/612 - Raadsheren zijn niet partijdig als zij eerder in een soortgelijke zaak hebben beslist

ECLI:NL:HR:2010:BL6555, datum uitspraak 05-03-2010, publicatiedatum 05-03-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Na mededeling dat de beslissing in haar zaak op 15 januari 2010 in het openbaar zal worden uitgesproken, heeft belanghebbende de leden Van den Berge, Heisterkamp en Feteris gewraakt. Belanghebbende meent dat de rechterlijke onpartijdigheid van deze raadsheren schade zou kunnen lijden, omdat zij in eerdere zaken van belanghebbende tot uitspraken zijn gekomen waarin bestuurshandelen en uitspraken van de lagere rechter die in de visie van belanghebbende een inbreuk op het gemeenschapsrecht opleveren, zonder motivering rechtmatig zijn geoordeeld. Dit is volgens de Hoge Raad echter geen omstandigheid die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van deze raadsheren schade zou kunnen lijden. Het verzoek wordt dan ongegrond verklaard.

NTFR 2010/613 - Navordering mogelijk ondanks ontbreken nieuw feit en kwade trouw

ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6989, datum uitspraak 22-10-2009, publicatiedatum 23-12-2009
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende is voor de helft eigenaar van een pand dat zij tot in 2004 ter beschikking stelt aan een maatschap. In 2004 verkoopt zij haar deel aan de maatschap. Na het opleggen van de primitieve aanslag, maar nog voordat deze belanghebbende bereikt heeft, komt de inspecteur tot de conclusie dat er nog een correctie dient plaats te vinden in verband met de terbeschikkingstelling van het pand. De inspecteur brengt belanghebbende hiervan telefonisch op de hoogte en geeft aan dat aan de primitieve aanslag geen rechten kunnen worden ontleend. Er zal een navorderingsaanslag worden opgelegd. Het hof stelt voorop dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel een belastingplichtige er in beginsel op kan vertrouwen dat met de oplegging van een primitieve aanslag de heffing is voltooid. De inspecteur heeft belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat een correctie per abuis niet in de primitieve aanslag was betrokken en dat deze alsnog zou volgen. Belanghebbende kon er daarom niet op vertrouwen dat bij het opleggen van de primitieve aanslag de heffing al was voltooid. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag mogen opleggen.

NTFR 2010/614 - Omkering bewijslast niet per naheffingsaanslag maar per kalenderjaar

ECLI:NL:GHARN:2010:BL3733, datum uitspraak 02-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Belanghebbende exploiteert een Chinees-Indisch restaurant. Op grond van de bevindingen van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat de administratie van belanghebbende niet deugt en dat (onder meer) zwarte lonen zijn betaald. Daarom heeft hij loonbelasting nageheven met een boete van 50% over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Rechtbank Arnhem heeft de correcties over 2001 en 2002 geschrapt. In appel oordeelt het hof dat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet dient plaats te vinden op de gehele aanslag maar per kalenderjaar. Voor 2003 acht het hof aannemelijk – zonder omkering – dat sprake is van zwart loon. Voor 2004 wordt de bewijslast wegens een gebrekkige administratie omgekeerd en verzwaard. In deze verzwaarde bewijslast slaagt belanghebbende niet, zodat de correctie wegens zwarte lonen voor 2004 ook in stand blijft. Omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast ziet het hof wel reden de boete voor 2004 te matigen met 10%.

NTFR 2010/618 - Geen ontslag van instantie voor zover het beroep de vergrijpboete betreft

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0874, datum uitspraak 13-01-2010, publicatiedatum 27-01-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein
Nadat zij in beroep is gekomen tegen een naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde vergrijpboete, is belanghebbende failliet verklaard. Pas na de faillietverklaring is belanghebbende door de rechtbank uitgenodigd op zitting te verschijnen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld om de curator op te roepen het geding over te nemen. Nadat de curator heeft meegedeeld dat hij de procedure niet wenst over te nemen, heeft de inspecteur op de voet van art. 27, lid 2, FW, de rechtbank verzocht om ontslag van instantie te verlenen. De rechtbank wijst het verzoek van de inspecteur toe voor zover het de naheffingsaanslag betreft. Met betrekking tot de boete overweegt de rechtbank dat het bepaalde in art. 6 EVRM zich ertegen verzet dat de enkele faillietverklaring tot gevolg heeft dat die strafoplegging niet meer door de rechter kan worden getoetst. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de boete niet in stand kan blijven, omdat geen opzet of grove schuld is gesteld of gebleken. Dat in het controlerapport een verzuimboete is aangekondigd, betekent niet dat de opgelegde vergrijpboete kan worden aangemerkt als een verzuimboete.

NTFR 2010/619 - Begrip 'boekjaar' van de herzieningsregels is het door de ondernemer gehanteerde boekjaar

ECLI:NL:HR:2010:BG4124, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen en mr. J.M. Sitsen
Aan belanghebbende is op 1 november 2001 een kantoorpand opgeleverd, dat in haar opdracht was gebouwd. Zij heeft dit pand direct vrijgesteld verhuurd. Dit had een integratieheffing tot gevolg. De ter zake hiervan verschuldigde OB heeft belanghebbende op aangifte voldaan. Het boekjaar van belanghebbende was tot 2001 een kalenderjaar. Op 24 december 2001 heeft zij het toen lopende boekjaar verlengd tot 1 november 2002. Op 24 april 2002 heeft belanghebbende het kantoorpand aan een derde geleverd. De ter zake van deze levering verschuldigde OB heeft belanghebbende op aangifte voldaan. De OB ter zake van de integratieheffing heeft belanghebbende herzien door een groot deel daarvan in aftrek te brengen. De inspecteur heeft deze aftrek gecorrigeerd en een boete opgelegd. Het geschil ziet op de uitleg van het begrip 'boekjaar' als bedoeld in de herzieningsregels. Hof Arnhem heeft geoordeeld dat hieronder een periode van twaalf maanden moet worden verstaan. De Hoge Raad deelt die visie niet. Volgens de Hoge Raad is het begrip boekjaar een niet voor tweeërlei uitleg vatbaar begrip, te weten de periode waarover een onderneming financiële verslaglegging uitbrengt. Van die betekenis moet worden uitgegaan. Voor de toepassing van de herzieningsregels moet derhalve tot uitgangspunt worden genomen het boekjaar zoals dit door de ondernemer wordt bepaald, ook indien dit niet samenvalt met een kalenderjaar of in een bepaald geval incidenteel op een kortere dan wel langere periode dan twaalf maanden is gesteld.

NTFR 2010/620 - Zaken die door verschillende ondernemers worden gebezigd, vormen geen algemeenheid

ECLI:NL:HR:2010:BH0527, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Een fiscale eenheid in de zin van de omzetbelasting hield zich bezig met de (detail)handel in zogeheten bruingoed. Binnen deze fiscale eenheid verzorgde E de inkoop en het voorraadbeheer. L trad op als importeur van audiovisuele apparatuur en de vennootschappen F dreven winkels in bruingoed. De vennootschappen F zijn op 25 februari 2005 in staat van faillissement verklaard. De fiscale eenheid wordt per die datum verbroken. In overleg met de crediteuren is besloten tot voortzetting van een aantal winkels. Daartoe dragen de vennootschappen F in maart 2005 hun activa en passiva over aan G, en draagt E een voorraad bruingoed over aan belanghebbende, die gelieerd is aan G. Belanghebbende ontvangt daarvoor een factuur met omzetbelasting. De inspecteur stelt dat de zaken die aan G en aan belanghebbende zijn overgedragen een algemeenheid van goederen vormen, zodat belanghebbende ten onrechte de in rekening gebrachte omzetbelasting heeft afgetrokken. De Hoge Raad overweegt dat van een algemeenheid alleen sprake kan zijn, indien de zaken voorafgaand aan de overgang gezamenlijk door een ondernemer worden gebezigd, en worden overgedragen met het oog op een bezigen daarvan door een andere ondernemer. Ten tijde van de levering door E was de fiscale eenheid met de vennootschappen F verbroken, zodat reeds daarom geen sprake kon zijn van een overdracht van een algemeenheid van goederen.

NTFR 2010/621 - Vergoeding en btw

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 geschreven door Rey
Dit besluit van de staatssecretaris betreft een samenvoeging en actualisering van diverse eerdere besluiten over de verschuldigdheid van omzetbelasting. Ingegaan wordt op het al dan niet tot de vergoeding rekenen van bedragen die ondernemers aan hun opdrachtgevers/cliënten in rekening brengen (doorberekenen) in verband met door derden verrichte handelingen. Het betreft bijvoorbeeld advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen, incassobureaus en belastingconsulenten.

NTFR 2010/622 - Na verwijzing: verkoop ingevoerde auto's was bewuste ontduiking van invoerrechten

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL0076, datum uitspraak 14-01-2010, publicatiedatum 27-01-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van Schippers
Belanghebbende heeft auto’s, vrijgesteld van douanerechten en omzetbelasting, ingevoerd wegens een verhuizing van de Verenigde Staten naar Nederland. Twee auto’s heeft hij vervolgens, in strijd met de voorwaarden voor de vrijstelling, binnen een jaar na invoer verkocht in Nederland. De inspecteur heeft daarop UTB’s opgelegd. In gevolge het inmiddels vervallen art. 22e AWR kon een UTB binnen vijf jaar worden opgelegd indien het juiste bedrag aan invoerrechten ten gevolge van een strafrechtelijk vervolgbare handeling niet was komen vast te staan. Dit was niet mogelijk indien het handelen of nalaten niet was gericht op ontduiking van de invoerrechten. In HR 12 september 2008, 41.846, NTFR 2008/1894 heeft de Hoge Raad bepaald dat het hof had moeten onderzoeken of belanghebbende zich ervan bewust was dat door zijn handelen of nalaten invoerrechten zouden worden ontdoken. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het hof. Het hof oordeelt vervolgens dat belanghebbende zijn verplichting om de inspecteur vooraf over de verkopen te informeren niet is nagekomen. Daarnaast heeft belanghebbende de kopers opgedragen om met de wijziging van de tenaamstelling van het kenteken te wachten tot het jaar was verstreken, waardoor voor de inspecteur verborgen bleef dat de auto’s binnen een jaar waren verkocht. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest dat door het verkopen van de auto’s binnen een jaar en het niet informeren van de inspecteur douanerechten en omzetbelasting werden ontdoken. De inspecteur beschikte aldus over een termijn van vijf jaar om de UTB’s op te leggen.

NTFR 2010/624 - Beantwoording Kamervragen verhoging MRB en verlaging BPM

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 geschreven door mr. J. Rolleman
Mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat beantwoordt de staatssecretaris de Kamervragen over een heroverweging van de voorziene verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB) in combinatie met de voorziene verlaging van de BPM. Het uiteindelijke doel is volgens de staatssecretaris om (een deel van) de BPM geleidelijk naar de MRB te verschuiven. Bij de omzetting van een tijdvakbelasting (MRB) naar een kilometerheffing ontstaan niet of nauwelijks schokeffecten op de automarkt. De eerste stap van de afbouw van de BPM is gezet in 2008, in de jaren 2009 en 2010 zijn de volgende twee stappen gezet (telkens 5%). De budgettaire derving als gevolg van die afbouw is opgevangen door een verhoging van de MRB. De volgende stappen van deze afbouw liggen al vast in wetgeving, namelijk de stappen in de jaren tot en met 2013 (5% tot en met 2012, 12,5% in 2013).

NTFR 2010/625 - Om te bepalen of grond dienstbaar is aan woondoeleinden, niet uitgaan van projectiegrond

Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbenden zijn eigenares en gebruikster van verzorgingstehuizen (de onroerende zaken). De onroerende zaken bestaan uit een opstal en grond. De grond bestaat uit een tuin, parkeerplaatsen en wegen/paden. Aan belanghebbenden is wegens gebruik van de onroerende zaak voor het jaar 2006 een aanslag in de OZB opgelegd. Belanghebbenden hebben verzocht de heffingsmaatstaf te verlagen met de waarde van de onroerende zaak die kan worden toegerekend aan delen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals bedoeld in art. 220f, lid 8, Gem.w. De heffingsambtenaren hebben op dit verzoek respectievelijk 41,7% en 36% van de vastgestelde waarde toegerekend aan delen die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De heffingsambtenaren hebben de grond niet toegerekend aan woondelen. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke delen van de grond in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en derhalve onder de vrijstelling van art. 220f, lid 8, Gem.w. (thans art. 220e) vallen.

NTFR 2010/626 - Hoge dwangbevelkosten niet strijdig met art. 1, Eerste Protocol, EVRM

ECLI:NL:HR:2010:BL6443, datum uitspraak 05-03-2010, publicatiedatum 05-03-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Aan belanghebbende is een dwangbevel tot betaling betekend. Daarbij is een bedrag van € 10.295 aan kosten in rekening gebracht. Naar het oordeel van de Hoge Raad zijn deze vervolgingskosten niet strijdig met art. 1, Eerste Protocol, EVRM. De wetgever heeft met het vaststellen van de tarieven van de vervolgingskosten de ruime beoordelingsmarge die aan hem toekomt niet overschreden. Niet kan worden gezegd dat de tariefstelling elke redelijke grond ontbeert. Ter stimulering van tijdige betaling van belastingschulden stond het de wetgever vrij om van degenen die in verzuim zijn een bedrag te heffen dat onder omstandigheden hoger is dan de werkelijke kosten van invordering.

NTFR 2010/627 - WOZ-waarde voetbalstadion nader vastgesteld op directe opbrengstwaarde

ECLI:NL:GHARN:2010:BL2304, datum uitspraak 26-01-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 10, gepubliceerd op 11-03-2010 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Belanghebbende is gebruiker van een voetbalstadion. In geschil is de WOZ-waarde ervan. Belanghebbende stelt dat de gecorrigeerde vervangingswaarde gelijk is aan de bedrijfswaarde. Voorts is belanghebbende van mening dat de demontabele stadionstoelen onder de werktuigenvrijstelling vallen. Met betrekking tot het eerste punt stelt het hof belanghebbende in het gelijk. Het hof is van oordeel dat het stadion bedrijfsmatig wordt gebruikt, omdat het overwegende belang bij de exploitatie van het stadion was gelegen in de commerciële verhuur. Het hof volgt belanghebbende in haar standpunt dat de indirecte opbrengstwaarde nihil heeft bedragen en de directe opbrengstwaarde € 1.288.985. Aangezien de waarde nooit lager kan zijn dan de directe opbrengstwaarde, wordt de WOZ-waarde van het stadion nader op dit bedrag vastgesteld door het hof. De werktuigenvrijstelling is volgens het hof niet van toepassing met betrekking tot de stadionstoelen, omdat zij geen werktuig vormen.