NTFR 2010/828 - Tipgeld en toezicht

NTFR 2010/828 - Tipgeld en toezicht

mdAvdB
mr. drs. A.J. van den BosMr.drs. A.J. van den Bos is werkzaam bij de Belastingdienst.
Bijgewerkt tot 8 april 2010

Toezicht is een thema dat ertoe doet tegenwoordig. Wie de krant leest of televisie kijkt ontkomt er bijna niet aan om kennis te nemen van toezichthouders of bestuurders van toezichthouders die allerhande verklaringen afleggen. Niet zelden gaat het om bijdragen waarin toezichthouders meer of minder gespannen pogen te verklaren waarom het door hen gehouden toezicht niet heeft kunnen voorkomen dat deze of gene rampspoed heeft kunnen plaatsvinden. We hoeven maar te denken aan de financiële crisis, de woekerpolissen, de woekerpensioenen, het van de beurs halen van ABN/AMRO, de ondergang van DSB. Eén toezichthouder of verantwoordelijke voor een toezichthouder steekt hier soms in zeker opzicht gunstig bij af: de staatssecretaris, of tegenwoordig zelfs minister van Financiën, mr.drs. J.C. de Jager. Met een zekere regelmaat trad hij de laatste maanden op in programma’s als van Pauw en Witteman. Ook in de kranten was hij regelmatig aanwezig. Opgewekt meldde hij zijn successen. Niet zelden ging het daarbij om cd-rom’s met gegevens van mogelijke zwartspaarders en om betalingen aan lieden die dergelijke gegevensbestanden in de aanbieding hebben. Daarbij kan gemakkelijk de vraag opkomen welke normen gelden of zouden moeten gelden bij het hanteren van het tipgeldmiddel als instrument van toezicht.

Traditioneel toezicht

Bij het traditionele toezicht zou ik me tipgeldsituaties vooral kunnen voorstellen in het contact tussen fiscus en derden, dus bij voorbeeld bij een derdenonderzoek. Het betalen van tipgeld pleegt daarbij niet aan de orde te komen. Mij althans zijn uit literatuur of jurisprudentie geen gevallen bekend waarin de inspecteur zijn toezichtshandelingen vergezeld laat gaan van een uitnodiging om in overleg te treden over de betaling van tipgeld. Wellicht is een situatie denkbaar waarin iemand een tip geeft waarin een specifiek derdenonderzoek informatie zou kunnen opleveren die van belang kan zijn voor deze of gene belastingheffing.

Het nieuwe toezicht

Tegenwoordig is nog al eens sprake van het nieuwe toezicht. Tal van zogeheten convenanten zijn en worden gesloten. Ook bij deze vorm van toezicht kan het fenomeen tipgeld aan de orde komen. Een convenantspartner van de Belastingdienst zou kunnen beschikken over fiscaal relevante informatie inzake derden die hij uit hoofde van zijn met de Belastingdienst gesloten convenant niet zou behoeven te melden. Denkbaar is dat hij in overleg treedt over tipgeld.

Toezichtscommunicatie

Soms lijkt het bij het uitoefenen van toezicht niet slechts te gaan om wat de toezichthouder zegt, maar ook om hoe hij het zegt, bij welke gelegenheid, met gebruikmaking van welke middelen. Als voorbeeld zouden kunnen dienen de verkeerscontroles waarmee men soms in journaaluitzendingen wordt geconfronteerd. Daarbij ziet men allerhande toezichthouders zoals politie, Belastingdienst, douane en vreemdelingendienst, zich en masse op verkeersdeelnemers storten. De aantallen geconstateerde normschendingen lijken mij nog al eens aan de lage kant. Het zou me niet verbazen als het de toezichthouders er toch ook om zou gaan om met de actie markant in beeld te komen. Wellicht kan ook het optreden van politici als vermeld in de inleiding van deze bijdrage als voorbeeld gelden in dit verband.

Tipgeld

Het is niet eenvoudig om te achterhalen hoe de fiscus precies omgaat met tipgeld. Raadpleegt men www.belastingdienst.nl, dan levert de zoekterm ‘tipgeld’ geen treffers op. Bij www.minfin.nl gaat het beter: een vijftal treffers. Een van de oudere publicaties op www.minfin.nl betreft het draaiboek rekeningenproject. Maar op het stuk van tipgeld is dit draaiboek erg summier. Blijkens de inhoudsopgave van het draaiboek bevat het een paragraaf 3.5.8 Tipgevers, maar op zoek naar die paragraaf vindt men slecht een paragraaf 3.2.7 Tipgevers die hiermee meteen ook integraal is weergegeven.

Bij brief van 30 oktober 2009, kenmerk DGB/2009/5737, heeft staatssecretaris De Jager de Tweede Kamer geïnformeerd over een actuele bijzondere ontwikkeling in de aanpak van zwartspaarders. Hij meldt dat de Belastingdienst een overeenkomst heeft gesloten met een tipgever om tegen betaling informatie te verstrekken over zwartspaarders. De tipgever zou zich uit eigen beweging hebben gemeld bij FIOD-ECD. Een deel van het materiaal is eerst door de FIOD-ECD op betrouwbaarheid getoetst. Het blijkt te gaan om gemiddeld enkele honderdduizenden euro’s per rekening met uitschieters tot enige tientallen miljoenen euro’s per persoon. De beloning is gerelateerd aan de extra opbrengsten die daadwerkelijk worden geïncasseerd, met een plafond van enkele honderdduizenden euro’s. De staatssecretaris deelt nog mee dat hij zal bezien of het wenselijk is om algemeen tipgeversbeleid te formuleren en te publiceren dan wel om telkens een individuele afweging te maken.

Het parlement heeft indirect op deze brief gereageerd. Blijkens de MvA bij het Belastingplan 2010, nr. 32 128 enz., E, p. 11/12, hebben de leden van de Eerste Kamer gevraag om een reactie op de column van Happé in WFR 2009/6836. Happé reageert daarin op de hier genoemde brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, maakt daarin een vergelijking met de klokkenluidersregeling in de VS, en beveelt aan dat wij zover niet zullen gaan, omdat daarmee de integriteit van de overheid op het spel zou komen te staan. Hij pleit voor een zorgvuldige afweging in het kader van een wettelijk vastgelegde regeling. De staatssecretaris betuigt in deze MvA in grote lijnen zijn instemming met de opmerkingen van Happé en deelt voorts mee dat hij voor de nabije toekomst het toekennen van tipgelden beschouwt als een discretionaire bevoegdheid van de Belastingdienst, die aldus ervaring kan opdoen om interne richtlijnen te ontwikkelen. Daarmee zou worden voorkomen dat premiejagers rechten menen te kunnen ontlenen op een beloning voor het aangeven van fiscale fraudeurs.

Indirect tipgeld?

Oud en nieuw

Amerikaanse toestanden

Onrechtmatigheid

Conclusie