NTFR 2011/2016 - Het Proces

NTFR 2011/2016 - Het Proces

mABD
mr. A.F.M.Q. Beukers-van DoorenSeniorrechter Rechtbank Breda, team belastingrecht.
Bijgewerkt tot 15 september 2011

Iemand moest Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij zich van enig zwart inkomen bewust was, werd hem op een morgen een aanslag opgelegd. De keukenmeid van mevrouw Grubach, zijn kamerverhuurster, die hem elke ochtend tegen achten het ontbijt bracht, bracht hem nu daarbij een blauwe enveloppe. Daarin zat een brief waarin stond dat de Belastingdienst reden had hem te verdenken van het niet aangeven van inkomsten uit hennepteelt, en een direct invorderbare aanslag.

'Dit is iets nieuws,' zei K., sprong zijn bed uit en trok vlug zijn broek aan. Hij toog naar de inspectie en vervoegde zich bij de balie. ‘Tja’ zei de vrouw achter de balie bij het lezen van de brief, en ze riep er de aanslagregelaar bij: ‘We denken dus dat u inkomen hebt gehad en niet hebt aangegeven.' 'Het heeft er veel van,' zei K. 'En waarom dan?' vroeg hij vervolgens. 'Wij hebben geen opdracht u dat mee te delen. Gaat u maar zitten wachten. De procedure is nu eenmaal op gang gekomen, en u zult alles op het juiste tijdstip te horen krijgen. Ik ga buiten mijn boekje als ik u zo vriendelijk aanspoor. U kunt vertrouwen in de zaak hebben.'

K zei dat hij bezwaar maakte, en de aanslagregelaar knikte. ‘Dan wilt u ook uitstel van betaling. Dat regelt de ontvanger.’ Een tweede man voegde zich bij het gesprek. ‘Het is beter als u zekerheden aan ons geeft. We kunnen ook wel goederen in beslag nemen’ zeiden ze, 'maar in het depot vinden nogal eens onregelmatigheden plaats en bovendien verkopen ze daar alles na een zeker verloop van tijd, zonder er rekening mee te houden of de desbetreffende procedure is afgelopen of niet. En dergelijke processen duren zo lang, vooral de laatste tijd! U zou dan tenslotte van het depot wel de opbrengst krijgen, maar die opbrengst is op zichzelf al weinig, want bij de verkoop geeft niet de grootte van het aanbod de doorslag, en voorts worden dergelijke opbrengsten, zoals de ervaring leert, minder.'

K. lette niet erg op die betogen. Hij woonde immers in een rechtstaat en zou de zaak voor de rechter brengen. De aanslagregelaar zei hem dat hij de zaak zou voorleggen aan een collega die het bezwaar zou beoordelen. Wilde K misschien zijn dossier inzien? Dan kon hij daarvoor een afspraak maken. Maar de brief waarop de aanslag was gebaseerd – de klikbrief – kreeg hij niet te zien, in elk geval niet ongeanonimiseerd.

Eerste griffierecht

K ging naar de advocaat. Zijn oom had hem die aangeraden: ‘Hij heeft als raadsman en advocaat pro deo een uitstekende naam. Maar ik heb vooral als mens groot vertrouwen in hem.’ De advocaat begon hem op te monteren. Hij had, vertelde hij, al meer van dergelijke processen geheel of gedeeltelijk gewonnen. Processen die, al waren ze in werkelijkheid niet zo moeilijk als dit, oppervlakkig gezien nog hopelozer waren. Maar helaas, daar moest hij K toch wel op wijzen, gebeurde het soms dat de verzoekschriften door de rechtbank niet eens in behandeling genomen werden. Maar hij zou onmiddellijk een voorlopige voorziening vragen aan de belastingrechter. Daarvoor moest K € 500 griffierecht betalen, maar als K dat niet had kon een verklaring worden gevraagd aan de Raad voor Rechtsbijstand. Aldus geschiedde. K vulde de inkomensverklaring in van de Raad voor Rechtsbijstand en stuurde die op.

Het verzoek werd afgewezen. In de begeleidende brief stond: ‘Wij hebben de hoogte van uw inkomen opgevraagd bij de Belastingdienst. Uw inkomen is te hoog om voor een toevoeging in aanmerking te komen.’ Het bezwaar van de advocaat tegen dat besluit werd afgewezen. Ook die brief verwees naar de Belastingdienst en het hoge inkomen van K. ‘Maar ik verdien niets!’ zei K. Maar volgens de advocaat maakte dat niet uit. De Raad voor Rechtsbijstand confirmeerde zich aan de belastinginspecteur, ook al was de hoogte van K's inkomen nu juist het onderwerp van geschil. En helaas, nu zou de belastingrechter het verzoek, hoe terecht ook, niet in behandeling nemen.

Tweede griffierecht

De advocaat raadde K aan de lasterbrief en andere stukken uit het dossier op te vragen met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur. Dat verzoek werd natuurlijk afgewezen. De advocaat adviseerde K naar de bestuursrechter te gaan. Daarvoor moest € 500 griffierecht worden betaald. Wijs geworden door zijn eerdere ervaringen, vroeg K een lening aan bij zijn oom die hem dit enorme bedrag voor korte termijn voorschoot. Bij de rechter beklemtoonde K dat hij de stukken nodig had om zich tegen de belastingaanslag te verweren. De rechter gaf hem gelijk. Hij moest de stukken krijgen. Dolgelukkig belde K met de advocaat. ‘Prijs de dag niet voor het avond is’, zei de advocaat. De volgende dag ging de inspecteur in hoger beroep. K ontving een brief van de Raad van State. Hij moest € 1.250 griffierecht betalen. Dat had K niet.

Derde griffierecht

De volgende dag stond bij K de deurwaarder op de stoep. De aanslag was thans invorderbaar. De deurwaarder kondigde aan dat hij het huisraad van K zou gaan verkopen als betaling uitbleef. De advocaat raadde aan een kort geding te gaan voeren. Het betrof hier een vordering met een hoofdsom van meer dan € 100.000, dus het griffierecht was € 2.500. De oom van K was niet bereid nog meer voor te schieten. De advocaat vroeg opnieuw een verklaring aan bij de Raad voor Rechtsbijstand, in een uitgebreide brief waarin het geschil werd uitgelegd. Maar de advocaat legde K uit dat hij sowieso € 375 griffierecht zou moeten betalen, minimaal. Als K dat ook niet had, was het einde verhaal. K had dat geld niet.

De moraal

De meeste lezers zullen wel weten hoe het afliep met K, de hoofdpersoon uit het boek van Franz Kafka. Een laatste citaat (er stonden er al vele in het gedeelte hiervóór): ‘Waar was de rechter die hij nooit gezien had? Waar was het hoge gerecht, dat hij nooit bereikt had?’ Het liep niet goed af met Kafka’s K.

Ik schrijf deze Opinie na lezing van het conceptwetsvoorstel tot verhoging van griffierechten. Bij die lezing zag ik onmiddellijk potentiële parallellen met het boek van Kafka, vandaar mijn bewerking van een klein deel van diens Der Prozess.

Het conceptwetsvoorstel gaat uit van het principe dat procederen kostendekkend moet worden. De overheid ziet dus geen overheidstaak meer in het financieel bijdragen aan toegang tot de rechter – behalve in strafzaken waarin geen griffierecht wordt geheven.

Er is in NTFR al eerder aandacht besteed aan de aangekondigde verhoging van de griffierechten. Het conceptwetsvoorstel is met het persbericht daarover te vinden op internet (www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2011/03/31). De Bont heeft al gewezen op mogelijke strijdigheid met het handvest van de grondrechten van de Europese Unie (NTFR 2001/1252) en Niessen op art. 6 EVRM en het van oudsher bestaande principe van laagdrempelige rechtsbescherming tegen de overheid (NTFR 2011/439). Mij gaat het vooral om dat laatste. De contouren van het voorstel zijn duidelijk. In belastingzaken (en andere bestuursrechtzaken) wordt het griffierecht bij de rechtbank € 500 vol tarief (€ 125 voor onvermogenden, € 250 voor minvermogenden, € 375 voor middeninkomens). In hoger beroep en cassatie wordt het griffierecht € 1.250 vol tarief (€ 313 voor onvermogenden, € 625 voor minvermogenden, € 938 voor middeninkomens) en moeten beide partijen griffierecht betalen. In familiezaken gelden dezelfde tarieven. In andere civiele zaken gaat het griffierecht (vol tarief) variëren van € 125 voor kantonrechterzaken met een belang tot € 500 tot € 5.625 voor civiele zaken met een belang boven de € 1 miljoen. Voor belastingzaken van particulieren dus een verhoging van € 41 (huidig tarief) naar € 500.

Een gewone EK-zitting

Verlaging voor on- en minvermogenden

Afsluiting