NTFR 2011/2535 - Hoe vitaal is de vitaliteitsregeling eigenlijk?
NTFR 2011/2535 - Hoe vitaal is de vitaliteitsregeling eigenlijk?
1De vitaliteitsregeling die op 4 juli jl. in een brief van minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 was aangekondigd, is in het Belastingplan 2010 in wetgeving uitgewerkt. De regeling beoogt de opvolger te zijn van de levensloopregeling die nog maar sinds 1 januari 2006 bestaat maar na evaluatie3 volgens de wetgever niet aan het beoogde doel ervan voldoet. De levensloopregeling op haar beurt was de opvolger van de verlofspaarregeling die in de levensloopregeling is opgegaan. Bij de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de regeling vooral wordt gebruikt om te sparen om eerder geheel of gedeeltelijk te kunnen stoppen met werk in plaats van, zoals de wetgever het destijds uitdrukte, om de druk in het spitsuur van het leven van werknemers te kunnen verminderen. Dat spitsuur ligt op een (veel) jongere leeftijd en zou dus vooral een jongere generatie werknemers hebben moeten verleiden van de levensloopregeling gebruik te maken. In plaats daarvan maken vooral oudere werknemers van de regeling gebruik als alternatief voor de per 1 januari 2006 afgeschafte prepensioenregeling. Dat effect is strijdig met het kabinetsbeleid om werknemers te bewegen langer door te werken en heeft de wetgever ertoe gebracht de levensloopregeling per 1 januari 2012 af te schaffen. Nu moet dat afschaffen met een korrel zout worden genomen gelet op het overgangsrecht waarop ik nog terugkom, maar feit is dat de mogelijkheid belastingvrij in de spaarloonregeling in te leggen per 1 januari 2012 wordt stopgezet en dat een jaar later de vitaliteitsregeling wordt ingevoerd.
Zal de vitaliteitsregeling nu wel een succes worden? De wetgever heeft hoge verwachtingen gelet op het verwachte aantal deelnemers van circa 1 miljoen werkenden.4 In deze Opinie zal ik ingaan op nut en noodzaak van de nieuwe vitaliteitsregeling afgezet tegen de huidige levensloopregeling.
De vitaliteitsregeling
De keuze van het kabinet voor een eenvoudig inpasbare regeling die niet leidt tot grote administratieve lasten en die breed toegankelijk is, heeft erin geresulteerd dat de vitaliteitsregeling voor alle werkenden en dus niet alleen voor werknemers openstaat. Dat houdt in dat voor het eerst ook IB-ondernemers en resultaatgenieters van een fiscale spaarfaciliteit die gerelateerd is aan het deelnemen aan het arbeidsproces, kunnen gebruikmaken. Anders dan de spaarloon- en levensloopregeling die in de Wet op de loonbelasting 1964 waren opgenomen vinden we de vitaliteitsregeling terug in de Wet inkomstenbelasting 2001 hetgeen voor werkgevers een administratieve verlichting meebrengt. De regeling komt er kort gezegd op neer dat belastingplichtigen kunnen sparen bij een bank, verzekeren bij een verzekeraar of beleggen bij een beleggingsinstelling. De inleg is tot een maximum van € 5.000 per jaar aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Een aftrekbare inleg is mogelijk zolang aan het begin van het kalenderjaar de waarde van de spaarrekening, de verzekering of het beleggingsrecht niet meer bedraagt dan € 20.000. Die waarde is dus inclusief het behaalde rendement. Een opname wordt als een voordeel uit vitaliteitssparen in box 1 belast. De ingelegde bedragen en het daarmee behaalde rendement blijven op grond van de rangorderegeling buiten de heffing van box 3. Belastingplichtigen staat het vrij om een tegoed op elk willekeurig moment op te nemen met dien verstande dat in een jaar na het jaar waarin de 61-jarige5 leeftijd wordt bereikt niet meer dan € 10.000 mag worden opgenomen om inzet van het bedrag als deeltijdpensioen te beperken. In het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt moet het gehele tegoed worden opgenomen. De wetgever gaat ervan uit dat degenen die van de regeling gebruikmaken, alleen dan bedragen zullen opnemen wanneer sprake is van een tijdelijke teruggang in inkomen zoals bij zorgverlof, studie en deeltijdpensioen. Er kan dan ook sprake zijn van toepassing van een lager marginaal tarief waartegen het opgenomen bedrag wordt belast. Op elke uitkering dient de uitvoerder van de regeling 42% loonheffing in te houden waarna in de inkomstenbelasting een eventueel te weinig of te veel ingehouden belasting wordt verrekend.6
De vitaliteitsregeling heeft qua vormgeving en fiscale behandeling veel weg van die van het lijfrentesparen met dien verstande dat de beleggingshorizon naar mag worden aangenomen bij lijfrentesparen vanwege het oudedagsvoorzieningenkarakter ervan langer zal zijn dan bij de vitaliteitsregeling.
De levensloopregeling
Werknemers houden op grond van het getroffen overgangsrecht7 de mogelijkheid om ook na 31 december 2011 in te leggen in de levensloopregeling van hun werkgever. De voorwaarde hiertoe is eenvoudig, een werknemer die dat wil dient ervoor te zorgen dat hij/zij op 31 december 2011 ten minste een levenslooptegoed heeft van € 3.000. Het overgangsrecht dat oorspronkelijk het continueren alleen mogelijk maakte voor degenen die eind 2012 58 jaar of ouder waren, is als gevolg van het door het kabinet met werkgevers- en werknemersorganisaties gesloten pensioenakkoord verruimd waardoor van het overgangsrecht ongeacht de leeftijd gebruik kan worden gemaakt. De levensloopverlofkorting wordt echter vanaf 2012 niet meer opgebouwd. Toepassing van de levensloopregeling in 2012 laat onverlet dat in 2013 alsnog het gehele levenslooptegoed kan worden ingebracht in de vitaliteitsregeling ook wanneer dit tegoed meer is dan het maximum van € 20.000. Omzetting in een later jaar leidt ertoe dat over het meerdere boven € 20.000 moet worden afgerekend. Voor werknemers blijft dus een keuze bestaan tussen de levensloopregeling en de vitaliteitsregeling. Voor de circa 250.000 werknemers die thans deelnemen aan de levensloopregeling en voor de werknemers die nog overwegen om vóór 1 januari 2012 op een levenslooprekening ten minste € 3.000 te storten, is dus van belang of overstappen in 2013 naar de vitaliteitsregeling aantrekkelijker is dan doorgaan in de levensloopregeling.
Levensloop- versus vitaliteitsregeling
De memorie van toelichting somt vier voordelen van de vitaliteitsregeling op. De als tweede en vierde genoemde voordelen, namelijk dat de nieuwe regeling ook openstaat voor IB-ondernemers en dat de regeling eenvoudiger is voor werkgevers en banken, zijn voor werknemers niet relevant. Verder is het als derde genoemde voordeel dat weliswaar door de opnamebeperking de mogelijkheden tot voltijds vroegpensioen fors worden beperkt maar wel deeltijd vroegpensioen mogelijk blijft, in wezen dus voor een werknemer die onder de levensloopregeling wel gemakkelijker voltijds met vroegpensioen kan, geen voordeel maar een nadeel van de vitaliteitsregeling. Als juist is dat de helft van de deelnemers aan de levensloopregeling daaraan juist met dat oogmerk deelneemt, dan is helder dat de vitaliteitsregeling voor deze groep werknemers geen reëel alternatief is. Het maximumbedrag dat in de vitaliteitsregeling kan worden ingelegd van € 20.000 steekt immers schril af tegen het maximum van 210% van het loon over het voorafgaande jaar dat in de levensloopregeling kan worden gespaard. Het maximum van de jaarinleg van € 5.000 vs 12% van het brutojaarloon in de levensloopregeling is overigens alleen bij een brutoloon van meer dan € 41.666 minder ruim. Natuurlijk zijn er ook verschillen die in het voordeel van de vitaliteitsregeling uitvallen. Een levenslooptegoed moet worden aangewend voor een van de in de regeling van de werkgever genoemde doeleinden. Op grond van art. 5.8, lid 1, Uitv.reg. LB 2011 mag een levenslooptegoed niet worden opgenomen tijdens een periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ook kan een levenslooptegoed niet worden gebruikt in geval van een eventuele inkomensterugval tussen twee dienstbetrekkingen in ter aanvulling op bijvoorbeeld een WW-uitkering. Voorts behoeft opname van een levenslooptegoed de toestemming van de werkgever omdat hij moet instemmen met het verlof. Door de wetgever wordt als een voordeel geduid dat de vitaliteitsregeling dergelijke opnamebeperkingen niet kent (afgezien van de limiet vanaf leeftijd 62 jaar tot € 10.000 per jaar). In de levensloopregeling geldt als beperking dat het tijdens de verlofperiode opgenomen bedrag samen met hetgeen wordt genoten van de werkgever niet meer mag bedragen dan het laatstgenoten loon. Een werknemer bepaalt zelf wanneer hij of zij over het vitaliteitstegoed geheel of deels wil beschikken met dien verstande dat als de werknemer het tegoed wil gebruiken tijdens geheel of deels onbetaald verlof uiteraard nog steeds de werkgever daarmee moet instemmen. Voor werknemers die met name om andere redenen dan vroegpensionering aan de levensloopregeling deelnemen, kan een overstap in 2013 naar de vitaliteitsregeling aantrekkelijk zijn. Bedraagt het opgebouwde levenslooptegoed meer dan € 20.000 dan kan het gehele bedrag worden overgebracht maar is uiteraard geen inleg meer mogelijk zolang door opnamen het tegoed niet onder de € 20.000 is gezakt. Zoals ook al elders is geconstateerd is het genoemde maximumbedrag bepaald aan de zuinige kant te noemen.8 Voor deeltijdvroegpensionering van enige betekenis en voor sabbaticals lijkt mij dat zeker het geval te zijn. De vitaliteitsregeling zal mijns inziens alleen voor kortstondige inkomensteruggang een rol kunnen spelen. De vraag is echter of dat een voldoende reden is om te mogen verwachten dat het aantal deelnemers aan de vitaliteitsregeling circa een miljoen zal zijn. Uit de nota n.a.v. het verslag blijkt dat het kabinet verwacht dat de helft van de huidige levensloopspaarders zal overstappen naar de vitaliteitsregeling (zo'n 120.000) en dat er naar verwachting omstreeks 700.000 werknemers en 150.000 zelfstandigen zullen bijkomen en aan de regeling zullen gaan deelnemen.9 Ik neem aan dat het kabinet verwacht dat die 700.000 nieuwe deelnemende werknemers zowel uit de hogere als de lagere inkomensgroepen zullen voortkomen. Dat valt met zoveel woorden te lezen in dezelfde nota daar waar de staatssecretaris aangeeft dat de vitaliteitsregeling relatief aantrekkelijk zal zijn voor hoge inkomens maar dat de vitaliteitsregeling ook toegankelijk is voor lagere inkomens aangezien de invoering van de werkbonus relatief aantrekkelijk is voor die lagere inkomens en hij kennelijk ervan uitgaat dat een substantieel deel van deze werknemers de werkbonus zullen gaan inzetten voor de vitaliteitsregeling. Dat laatste lijkt mij wishfull thinking. Voor lagere inkomens is immers elke euro extra bestedingsruimte meegenomen. Voor de hogere inkomens verwacht ik dat de vitaliteitsregeling zoals thans vormgegeven maar beperkt aantrekkelijk zal zijn. Voor vroegpensionering is de omvang veel te gering. Daarnaast is het de vraag of hogere inkomens inderdaad een tariefsvoordeel kunnen behalen. Onder de huidige economische omstandigheden valt een tariefsverhoging in de loon- en inkomstenbelasting zelfs niet uit te sluiten. Dat thans circa 2 miljoen werknemers aan de spaarloonregeling deelnemen geeft geen enkele garantie dat daarvan een groot deel ook de vitaliteitsregeling aantrekkelijk zullen gaan vinden. De aard van de regeling verschilt daarvoor onderling te veel. De spaarloonregeling gaf een belastingvrij stukje loon en was qua te sparen bedrag niet al te groot. Of met een inleg in de vitaliteitsregeling een fiscaal voordeel valt te behalen is op voorhand minder zeker. Doet zich immers geen enkele tijdelijke inkomensachteruitgang voor wegens zorg, studie of niet-aansluitende overgang tussen twee banen, dan zal een opname eerder tegen hetzelfde tarief en wellicht zelfs tegen een hoger marginaal tarief worden belast. Inleggen in een vitaliteitsspaar, -verzekerings- of beleggingsproduct brengt voorts altijd kosten mee. Het is dus maar zeer de vraag of de vitaliteitsregeling zo vitaal zal zijn als het kabinet nu verwacht. Ik heb er een hard hoofd in.
Conclusie
Wat is nu de conclusie uit het voorgaande? Mijns inziens zal de vitaliteitsregeling in de voorgestelde vorm niet het succes worden dat het kabinet ervan verwacht. Gelet op het spaarmaximum van € 20.000 kunnen werknemers veel beter voor deeltijdvroegpensioen de levensloopregeling gebruiken zodat de regeling eigenlijk alleen interessant zou kunnen zijn voor kortstondige inkomensachteruitgang in verband met zorg, scholing of overbrugging tussen twee banen in. De regeling ontbeert echter voor werknemers de zekerheid van een te behalen fiscaal voordeel zoals de spaarloonregeling die wel kent. Niet alleen staat voor werknemers tevoren niet vast dat zij in de toekomst een tijdelijke inkomensgat zullen hebben dat de vitaliteitsregeling zou kunnen vullen. Ook is het indien een dergelijke inkomensterugval zich voordoet maar zeer de vraag of in een dergelijke situatie opgenomen vitaliteitsgelden tegen een lager marginaal tarief worden belast dan waartegen de inlegde gelden zijn afgetrokken. Veelal zal dat tegen hetzelfde marginaal tarief zijn. Voor zelfstandigen kan de vitaliteitsregeling wel voorzien in een behoefte van een vangnet door in goede jaren te sparen voor mindere jaren omdat zij vaker met wisselende inkomens worden geconfronteerd. Maar daarmee wordt de vitaliteitsregeling nog geen succesnummer.