Aflevering 46

Gepubliceerd op 17 november 2011

NTFR 2011/2535 - Hoe vitaal is de vitaliteitsregeling eigenlijk?

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 geschreven door mr. A.J.M. Arends
De vitaliteitsregeling die op 4 juli jl. in een brief van minister Kamp van Sociale Zaken en WerkgelegenheidKamerstukken II, 2009-2010, 32 359, nr. 1. was aangekondigd, is in het Belastingplan 2010 in wetgeving uitgewerkt. De regeling beoogt de opvolger te zijn van de levensloopregeling die nog maar sinds 1 januari 2006 bestaat maar na evaluatieKamerstukken II, 2010-2011, 29 544, nr. 329, als digitaal brondocument opgenomen bij NTFR 2011/2030. volgens de wetgever niet aan het beoogde doel ervan voldoet. De levensloopregeling op haar beurt was de opvolger van de verlofspaarregeling die in de levensloopregeling is opgegaan. Bij de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de regeling vooral wordt gebruikt om te sparen om eerder geheel of gedeeltelijk te kunnen stoppen met werk in plaats van, zoals de wetgever het destijds uitdrukte, om de druk in het spitsuur van het leven van werknemers te kunnen verminderen. Dat spitsuur ligt op een (veel) jongere leeftijd en zou dus vooral een jongere generatie werknemers hebben moeten verleiden van de levensloopregeling gebruik te maken. In plaats daarvan maken vooral oudere werknemers van de regeling gebruik als alternatief voor de per 1 januari 2006 afgeschafte prepensioenregeling. Dat effect is strijdig met het kabinetsbeleid om werknemers te bewegen langer door te werken en heeft de wetgever ertoe gebracht de levensloopregeling per 1 januari 2012 af te schaffen. Nu moet dat afschaffen met een korrel zout worden genomen gelet op het overgangsrecht waarop ik nog terugkom, maar feit is dat de mogelijkheid belastingvrij in de spaarloonregeling in te leggen per 1 januari 2012 wordt stopgezet en dat een jaar later de vitaliteitsregeling wordt ingevoerd.

NTFR 2011/2538 - Wederzijdse bijstand bij de invordering

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 geschreven door mr. J.D. Schouten
Dit wetsvoorstel regelt de implementatie van de richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand inzake invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (Richtlijn 2010/24/EU) in de Nederlandse wetgeving. Deze richtlijn vervangt de Richtlijn 76/308/EEG. Belangrijke wijzigingen liggen met name op het terrein van de vereenvoudiging van procedures en is het werkingsgebied van deze richtlijn uitgebreid tot de lokale heffingen.

NTFR 2011/2539 - Vierde nota van wijziging Belastingplan 2012

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
De staatssecretaris heeft een vierde nota van wijziging op het Belastingplan 2012 aan de Tweede Kamer gezonden. De wijzigingen zien op: aanpassing innovatiebox aan de RDA, het belastingrenteregime, revisierente bij vitaliteitssparen, niet-indexeren bepaalde bedragen in de SW 1956 en overgangsregels bij afschaffing grondwater- en afvalstoffenbelasting.

NTFR 2011/2541 - Tweede nota van wijziging Overige fiscale maatregelen 2012

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
De staatssecretaris stuurt de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 aan de Tweede Kamer. In deze nota van wijziging stelt de staatssecretaris, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001, een aanpassing voor die betrekking heeft op het overgangsrecht voor zogenoemde pre-Brede-Herwaarderingslijfrenten (lijfrentecontracten die zijn afgesloten vóór 1 januari 1992). De aanpassing heeft betrekking op de anti-ontgaansbepaling waarmee wordt voorkomen dat tijdens het leven inkomen wordt overgeheveld naar de echtgenoot bij de zo-even bedoelde lijfrentecontracten.

NTFR 2011/2544 - Belanghebbende kan de financiering voor de aanschaf van een BMW niet verklaren

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1586, datum uitspraak 20-10-2011, publicatiedatum 26-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende heeft in 2005 een BMW gekocht. Zij verklaart dat zij hiervoor ruim € 53.000 heeft geleend van haar nicht. De inspecteur hecht geen waarde aan deze verklaring en vordert na over € 64.071 (aanschaf en onderhoud). In de bewaarfase verzoekt de inspecteur om inzage van alle bankafschriften over 2004 en 2005. Belanghebbende voldoet niet aan dat verzoek. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de wijze waarop de BMW is gefinancierd. Belanghebbende heeft ook geen opheldering kunnen verschaffen over de hoogte van de lening of over de voorwaarden waaronder deze zou zijn verstrekt. Het is niet geloofwaardig dat de nicht, die al lange tijd illegaal in Nederland verblijft en geen inkomsten heeft, ongeveer € 55.000 aan belanghebbende uitleent voor de aanschaf van een dure auto, zonder enige zekerheid over de hoogte en de voorwaarden van de lening. Het hof acht de door de inspecteur toegepaste correctie niet te hoog en gebaseerd op een redelijke schatting.

NTFR 2011/2545 - Waardering van aan werknemers toegekende aandelen met lock-up van vijf jaar

ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6624, datum uitspraak 26-07-2011, publicatiedatum 02-09-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende is een dochtervennootschap van de beursgenoteerde vennootschap X bv. Aan de managers van belanghebbende zijn in 2006 aandelen X bv verstrekt, die gedurende vijf jaar – behoudens een tweetal uitzonderingen – niet mochten worden vervreemd (de lock-up). Belanghebbende stelt de waarde van de uitgereikte aandelen aan de hand van de put-optiemethode op 34,05% van de beurskoers. De inspecteur kent aan de lock-up slechts een waardedrukkend effect toe van 6,25% en legt een naheffingsaanslag op. In beroep heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat aan de lock-up een waardedrukkend effect van 12,5% (2,5% per geblokkeerd jaar) dient te worden toegekend. Omdat de aan de werknemers verstrekte aandelen aan de beurs zijn genoteerd, dient voor de bepaling van de waarde van de aandelen in beginsel te worden aangesloten bij de beurskoers van het aandeel op het moment van verstrekking. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet slaagt in de op haar rustende bewijslast dat de afwaardering meer dient te bedragen dan hetgeen verweerder reeds heeft geaccepteerd. In de ‘lock up’-periode kunnen de aandelen in waarde dalen zonder dat de werknemer het verlies kan beperken door te verkopen en kunnen de aandelen in waarde stijgen zonder dat de werknemer winst kan nemen, doch dat de kans op een koersdaling groter is dan de kans op een koersstijging is niet aannemelijk geworden. Weliswaar zal dat de hoogst biedende potentieel gegadigde voor de onderhavige aandelen rekening houden met de blokkeringsclausule, doch dat dit tot een grotere afwaardering leidt dan door de inspecteur voorgestaan, acht het gerechtshof niet aannemelijk geworden.

NTFR 2011/2550 - Verzoekschrift over vermogensrendementsheffing en waardering verhuurde woningen

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Verzoeker klaagt erover dat de vermogensrendementsheffing in de inkomstenbelasting en de waardering van verhuurde woningen voor deze heffing onrechtvaardig is. Volgens de staatssecretaris heeft de wetgever bewust gekozen voor een forfaitair rendement van 4% als heffingsgrondslag voor sparen en beleggen in de Wet IB 2001. Sinds 2010 geldt ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet voor alle woningen in box 3 als uitgangspunt voor de waardebepaling de WOZ-waarde. Ook de leegwaarderatio is hierbij van belang. De Belastingdienst heeft de leegwaarderatio zorgvuldig samengesteld samen met externe waardedeskundigen.

NTFR 2011/2551 - Geen anbi-status voor 'bezinningsoord'

ECLI:NL:GHARN:2011:BR6629, datum uitspraak 23-08-2011, publicatiedatum 02-09-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, een stichting, heeft als doel op een kasteel een gastenhuis in stand te houden als een oord van geestelijke bezinning en tevens om besprekingen te houden omtrent godsdienstige en sociale problemen in beperkte kring. De gasten zijn aan belanghebbende een vergoeding verschuldigd. Het verzoek van belanghebbende om als anbi te worden aangemerkt is door de inspecteur afgewezen, maar door de rechtbank gehonoreerd. Hiertegen komt de inspecteur met succes in hoger beroep.

NTFR 2011/2553 - Reparatiewet inzake bestuursbevoegdheid bij erfrechtelijke verkrijgingen of schenkingen in het Staatsblad

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Op 1 januari 2012 treedt de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen in werking. Bij een erfrechtelijke verkrijging door of een schenking aan een der echtgenoten zonder uitsluitingsclausule van een niet op naam gesteld goed zouden beide echtgenoten bestuursbevoegd worden voor die goederen. Door de Reparatiewet die op 27 oktober jl. in het Staatsblad is geplaatst wordt alleen de echtgenoot bestuursbevoegd aan wie de erfenis of schenking is toegevallen. Hetzelfde geldt voor erfstellingen, legaten en lastbevoordelingen.

NTFR 2011/2554 - Kamervragen (te) hoge WOZ-waardering verhuurde panden in box 3 en de SW 1956

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt de Kamervragen van de heren Omtzigt en Van Bochove (beiden CDA) over de waardebepaling van verhuurde panden in box 3 en de SW 1956. Met ingang van 1 januari 2010 is voor de vaststelling van de heffingsgrondslag van woningen in box 3 in de inkomstenbelasting en in de SW 1956 het gebruik van de WOZ-waarde verplicht. Volgens de vragenstellers moeten mensen daardoor extreem hoge belastingen betalen. De staatssecretaris deelt die mening niet en komt ook niet tegemoet. Hij blijft bij zijn uitgangspunt dat de WOZ-waardering in combinatie met de correctie van de leegwaarderatio een juist uitgangspunt is.

NTFR 2011/2555 - Na verwerping nalatenschap kan geen bezwaar worden gemaakt tegen aanslagen ten name van erflater

ECLI:NL:HR:2011:BT8771, datum uitspraak 21-10-2011, publicatiedatum 21-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van Zandhuis
Na haar overlijden zijn aan erflater diverse belastingaanslagen opgelegd. Deze aanslagen zijn toegezonden aan de erven, per adres van erfgenaam X1. X1 heeft de nalatenschap van erflater verworpen. Daarna heeft X1 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof deze bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. X1 kon na de verwerping immers niet worden aangemerkt als erfgenaam. Zij was derhalve niet bevoegd om in die hoedanigheid bezwaar te maken. Het bij het hof ingediende beroep was wel ontvankelijk omdat dit namens de erven was ingesteld door een advocaat, van wie de bevoegdheid tot procesvertegenwoordiging wordt verondersteld.

NTFR 2011/2556 - Vergoeding heffingsrente bij correctie te hoge voorlopige aanslag

ECLI:NL:HR:2011:BP3082, datum uitspraak 11-11-2011, publicatiedatum 11-11-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag VPB 2007 opgelegd. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur op 20 september 2008 de voorlopige aanslag ambtshalve verminderd. Daarbij is geen heffingsrente vergoed. Wel is invorderingsrente vergoed over de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 september 2008. Belanghebbende maakt bezwaar tegen het feit dat hij geen rentevergoeding over het tweede halfjaar van 2007 heeft gekregen. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2010/2174) is dit bezwaar terecht. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van heffingsrente over het tweede halfjaar van 2007, aldus het hof. De minister van Financiën heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart dit beroep ongegrond onder verwijzing naar de gronden die zijn vermeld in HR 28 oktober 2011, nr. 10/02166.

NTFR 2011/2557 - Bezwaar tegen achterwege blijven van vergoeding heffingsrente moet binnen zes weken na definitieve aanslag worden ingediend

ECLI:NL:HR:2011:BP3068, datum uitspraak 28-10-2011, publicatiedatum 28-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende is op 31 januari 2006 een voorlopige aanslag VPB 2006 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 147.950 zonder heffingsrente. Deze voorlopige aanslag is in 2006 volledig betaald. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur op 22 september 2007 de voorlopige aanslag ambtshalve verminderd. Daarbij is geen heffingsrente vergoed. Wel is invorderingsrente vergoed over de periode van 1 januari 2007 tot en met 22 september 2007. Bij brief van 25 oktober 2007 maakt belanghebbende bezwaar ertegen dat hij geen rentevergoeding over het tweede halfjaar van 2006 heeft gekregen. Volgens de Hoge Raad is dit bezwaar terecht. Onder verwijzing naar zijn arrest van 30 september 2011, NTFR 2011/2370, oordeelt de Hoge Raad dat de keuze van de inspecteur om niet een tweede voorlopige aanslag tot een negatief bedrag op te leggen, maar om de te hoge voorlopige aanslag te corrigeren door een vermindering van die aanslag, waardoor over het tweede halfjaar van 2006 geen rente wordt vergoed, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het bezwaar van belanghebbende tegen het achterwege blijven van de gewenste rentevergoeding ontvankelijk is, nu belanghebbende binnen zes weken na het vaststellen van de definitieve aanslag is opgekomen tegen het achterwege blijven van een vergoeding van heffingsrente.

NTFR 2011/2558 - Prematuur wrakingsverzoek is niet-ontvankelijk

ECLI:NL:HR:2011:BT7474, datum uitspraak 14-10-2011, publicatiedatum 14-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft (sprong)cassatie aangetekend tegen een uitspraak van Rechtbank Den Haag. Vervolgens heeft hij de vicepresidenten van de Hoge Raad gewraakt. Dit wrakingsverzoek wordt door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard, omdat er nog geen leden van de Hoge Raad met de behandeling van de zaak zijn belast.

NTFR 2011/2559 - Voormalige makelaar was niet verplicht adviseurs te controleren: vergrijpboete vernietigd

ECLI:NL:GHARN:2011:BU3515, datum uitspraak 25-10-2011, publicatiedatum 07-11-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende, een voormalige makelaar, heeft in november 2006 de appartementsrechten op zeven in aanbouw zijnde woningen verkregen. De bedoeling was de woningen vrijgesteld van omzetbelasting te gaan verhuren. De voorbelasting van € 248.976 is door de adviseurs van belanghebbende in aftrek gebracht. Later wordt erkend dat dit ten onrechte is geschied. De inspecteur heeft genoemd bedrag nageheven. Daarbij heeft hij belanghebbende wegens grove schuld een vergrijpboete van € 25.000 opgelegd. Rechtbank Arnhem heeft die boetebeschikking vernietigd. In hoger beroep krijgt de inspecteur evenmin gelijk. Volgens het hof treft het verwijt van de inspecteur dat belanghebbende het voldoen van de uit de Wet OB 1968 voortvloeiende verplichtingen niet aan zijn adviseurs had mogen overlaten, geen doel. Belanghebbende was niet gehouden de door hem ingeschakelde deskundige en betrouwbare adviseurs te controleren. Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet het hof, anders dan belanghebbende bepleit, echter geen grond.

NTFR 2011/2563 - Immateriële schadevergoeding van € 4.500 wegens overschrijding redelijke termijn

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen accijns van tabaksproducten en omzetbelasting opgelegd. In beroep stelt belanghebbende dat de verklaringen die door hem en zijn medeverdachten ten overstaan van de FIOD gedurende het strafrechtelijk onderzoek zijn afgelegd, op onrechtmatige wijze zijn verkregen en daarom op grond van art. 6 EVRM door de inspecteur niet als (ondersteunend) bewijsmateriaal mogen worden gebruikt bij de oplegging van de naheffingsaanslagen. Ook beroept belanghebbende zich op de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat in de verhoren van de FIOD sprake is geweest van een zodanig, onbehoorlijk handelen door de ambtenaren dat het gebruik van de verklaringen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank stelt vast dat na de indiening van het bezwaarschrift door belanghebbende en de uitspraak van de rechtbank zes jaren en vier maanden zijn verstreken en dat tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar vier jaren en negen maanden zijn verstreken. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de inspecteur voor het doen van uitspraak op bezwaar heeft willen wachten op de uitkomst van het strafrechtelijk traject geen aanleiding om de redelijke termijn op een langere termijn dan twee jaar te stellen. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 4.500.

NTFR 2011/2564 - Horeca-exploitant schendt administratie- en bewaarplicht

ECLI:NL:HR:2011:BU3654, datum uitspraak 11-11-2011, publicatiedatum 11-11-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Belanghebbende exploiteert een café en een cafetaria. De omzet van het café wordt volledig per kas gerealiseerd. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat de administratie van belanghebbende moet worden verworpen. Vervolgens heeft hij een theoretische omzetberekening gemaakt die heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige (navorderings)aanslagen met vergrijpboetes. Hof Arnhem (NTFR 2011/632) heeft voorop gesteld dat de kasadministratie in de onderneming van belanghebbende een centraal, ondeelbaar en onmisbaar onderdeel van de administratie behoort te zijn. De kasadministratie van belanghebbende voldoet echter niet aan de eisen van art. 52 AWR, reeds omdat de contante uitgaven niet afzonderlijk zijn bijgehouden en geadministreerd. Ook de bewaarplicht is door belanghebbende geschonden doordat hij de dag- en weekafslagen en de daarop betrekking hebbende digitale gegevens niet heeft bewaard. Dit leidt volgens het hof tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende slaagt niet erin hieraan te voldoen. De aanslagen zijn niet naar willekeur vastgesteld door de inspecteur. De door hem opgelegde boetes kunnen door de beugel, aldus het hof.

NTFR 2011/2565 - Bovenforfaitaire proceskostenvergoeding en mogelijk ook schadevergoeding

ECLI:NL:HR:2011:BU3650, datum uitspraak 11-11-2011, publicatiedatum 11-11-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Aan belanghebbende zijn UTB’s opgelegd. In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding. Met Rechtbank Haarlem heeft Hof Amsterdam (NTFR 2011/399) geoordeeld dat de inspecteur bij het opleggen van de UTB’s een standpunt heeft ingenomen waarvan op grond van de op dat moment ter beschikking staande gegevens duidelijk was dat het in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Naar het oordeel van het hof is er sprake van bijzondere omstandigheden en plaats voor het toekennen van een hogere proceskostenvergoeding dan de forfaitaire bedragen. Dat de facturen inzake de kosten voor rechtsbijstand niet zijn gericht aan de bv, maar aan de rechtsopvolger doet hieraan niet af. De rechtbank heeft terecht de te vergoeden kosten bij wege van schatting – in goede justitie – op het juiste bedrag vastgesteld. Nu de rechtbank echter van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat de door belanghebbende verzochte schadevergoeding niet kan worden verleend, heeft de Douanekamer de zaak teruggewezen.

NTFR 2011/2566 - Proceskostenvergoeding: geen bijzondere omstandigheid

ECLI:NL:HR:2011:BU3648, datum uitspraak 11-11-2011, publicatiedatum 11-11-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Het begrip ‘industriële blokken’ werd door de inspecteur Rotterdam – in aan derden afgegeven bindende tariefinlichtingen – en de Belgische douaneadministratie anders uitgelegd. Dit had de inspecteur Rotterdam ertoe kunnen brengen zijn standpunt te herzien, en van het uitreiken van de UTB’s af te zien. De omstandigheid dat deze inspecteur daarvoor niet heeft gekozen en een ander gefundeerd standpunt heeft ingenomen, is onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat de inspecteur UTB’s heeft uitgereikt terwijl op het moment van uitreiking duidelijk was dat deze in een daartegen in te stellen procedure geen stand zouden houden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het besluit geen nieuw beleid bevat, maar slechts een vastlegging van reeds geldend beleid. Hof Amsterdam (NTFR 2011/325) is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen sprake is van een zo uitzonderlijk (schrijnend) geval, dat een bovenforfaitaire kostenvergoeding dient te worden toegekend. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2011/2567 - Inwerkingtreding belastingverdrag met Hongkong; verdragenoverzicht

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Het nieuwe belastingverdrag met Hongkong is op 24 oktober 2011 in werking getreden. Dit verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Het verdrag is met ingang van 1 januari 2012 van toepassing op Nederlandse belastingen en met ingang van 1 april 2012 op belastingen in Hongkong. Hongkong kent namelijk een afwijkend fiscaal jaar. Verder publiceert het Ministerie van Financiën elk kwartaal een geactualiseerd overzicht van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Het meest recente overzicht van oktober 2011 is eveneens als brondocument opgenomen.

NTFR 2011/2568 - Inwerkingtreding nieuw belastingverdrag met Zwitserland

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
Het nieuwe belastingverdrag met Zwitserland is op 9 november 2011 in werking getreden. Dit verdrag ziet op belastingen naar het inkomen en vervangt het oude verdrag met Zwitserland uit 1951. De bepalingen van het verdrag worden van toepassing met ingang van 1 januari 2012. Het wordt echter al mogelijk vanaf 9 november 2011 informatieverzoeken te doen, met terugwerkende kracht tot 1 maart 2010, als er bijvoorbeeld vermoedens zijn van zwart sparen. Verder hebben Nederland en Zwitserland recentelijk een aanvullende overeenkomst getekend. Hierin wordt aangegeven dat om (bank)informatie te krijgen de fiscus niet de naam van de betrokkene en van de bank hoeft te kennen. Ook andere gegevens, bijvoorbeeld een rekeningnummer, kunnen voldoende basis zijn voor het doen van een informatieverzoek. De tekst van deze overeenkomst is eveneens als brondocument opgenomen.

NTFR 2011/2570 - Niet-fiscale eenheid maar moeder en dochter zijn apart verdragssubject

ECLI:NL:PHR:2011:BU4681, datum uitspraak 30-08-2011, publicatiedatum 26-08-2021
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. M. Koerts
Belanghebbende is naar Nederlands recht opgericht. Haar dga woont sinds september 1996 in België. Eind 1996 heeft belanghebbende een in Nederland gevestigde dochtervennootschap opgericht waaraan zij haar onderneming heeft overgedragen, heeft zij haar statuten aangepast aan Belgisch recht, is haar kapitaal omgezet in Belgische frank en is zij ingeschreven in het Belgische Handelsregister. In de onderhavige jaren vormde belanghebbende een fiscale eenheid met haar dochter. Tot en met 1998 was belanghebbende directeur van die dochter, daarna was de aandeelhouder van belanghebbende dat. Belanghebbende had in de onderhavige jaren een vordering op een gelieerde Nederlandse vennootschap. Belanghebbende is voor de toepassing van het oude Belastingverdrag met België (1970) inwoner van België.

NTFR 2011/2571 - Memorie van antwoord EK bij wetsvoorstel tot uitdrukkelijke goedkeuring belastingverdrag met Japan

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011
De staatssecretaris van Financiën heeft op 7 november 2011 de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Japan naar de Eerste Kamer gezonden. In deze memorie wordt ingegaan op de vangnetbepaling en grandfathering, op de voorkomingsbepalingen in relatie tot de Tokumei Kumiai, op de verdragsgerechtigdheid van de vbi, op het begrip uiteindelijk gerechtigdheid en op bestuurdersbeloningen.

NTFR 2011/2572 - Aftrek mogelijk bij overdracht mede-eigendom van een uitvinding; misbruik moet nationale rechter vaststellen

Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Enkele natuurlijke personen en rechtspersonen, waaronder Tanoarch en VARS, twee te Slowakije gevestigde vennootschappen, hebben bij het bureau voor industriële eigendom van Slowakije een octrooiaanvraag ingediend. Beide hebben vervolgens een overeenkomst gesloten voor de overdracht van industriële mede-eigendom ingevolge welke overeenkomst VARS 50% van haar aandeel in de mede-eigendom van het nog niet ingeschreven octrooi aan Tanoarch overdraagt voor 387 miljoen SKK, exclusief btw. De overdracht van de rechten op de uitvinding moet contant of in natura worden betaald, tenzij anders is bepaald. Tanoarch heeft een btw-aangifte ingediend met een bedrag van ongeveer 73.530.000 SKK aan aftrekbare btw afkomstig van de door VARS voor de overdracht van het aandeel in de mede-eigendom uitgereikte factuur. VARS heeft dit bedrag niet op aangifte voldaan. Deze vennootschap is nadien ontbonden zonder te worden vereffend. Voorts heeft Tanoarch btw afgetrokken voor andere facturen betreffende de overdracht van de rechten op de uitvinding die door VARS zijn uitgereikt. De Slowaakse belastingdienst weigert deze voorbelasting bij Tonoarch. Een belastingcontrole wijst uit dat vijf van de vennootschappen die de octrooiaanvraag hebben ingediend, waaronder Tanoarch en VARS, op hetzelfde adres zijn gevestigd. Bovendien was eenzelfde persoon benoemd als zaakvoerder van deze vennootschappen. Op vragen van de verwijzende Slowaakse rechter in de volgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ EU voor recht dat een belastingplichtige zich in beginsel kan beroepen op het recht op aftrek van de voor een onder bezwarende titel verrichte dienst betaalde of verschuldigde voorbelasting, wanneer een aandeel in de mede-eigendom van een uitvinding dat hierop een recht verleent, volgens het toepasselijke nationale recht kan worden overgedragen. Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden die de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst kenmerken, te bepalen of sprake is van misbruik van het recht op aftrek van de voorbelasting.

NTFR 2011/2573 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over Europeesrechtelijke houdbaarheid art. 12a Wet OB 1968

ECLI:NL:HR:2011:BN9662, datum uitspraak 28-10-2011, publicatiedatum 28-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Op 5 januari 2000 is aan belanghebbende een onroerende zaak belast geleverd. De ondernemer die de zaak leverde (de leverancier) had de onroerende zaak enkele jaren tevoren belast verkregen. De omzetbelasting heeft hij toen in aftrek gebracht. Belanghebbende is de onroerende zaak vanaf april 2000 – vrijgesteld – gaan verhuren. Naderhand heeft zij de onroerende zaak verkocht en begin juli 2000 vrijgesteld van omzetbelasting geleverd. De inspecteur heeft op grond van art. 12a Wet OB 1968 (de door de leverancier verschuldigde) herzienings-btw van belanghebbende nageheven. Volgens Hof Den Haag (NTFR 2009/1442) biedt de tekst van genoemd art. 12a daarvoor geen grondslag. Met die visie is de Hoge Raad het niet eens, maar de Hoge Raad heeft wel twijfel over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van art. 12a Wet OB 1968. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ EU met de volgende vraag:

NTFR 2011/2574 - Psychotherapeutische behandelingen door 'Master of Science' zijn niet vrijgesteld

ECLI:NL:GHARN:2011:BT7645, datum uitspraak 04-10-2011, publicatiedatum 14-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende, een maatschap, drijft een onderneming op het terrein van ‘health en welness’. Er worden ook behandelingen op het gebied van de psychotherapie, bio-fysische geneeskunde en natuurgeneeskunde verricht. Die behandelingen worden gegeven door X, een maat in belanghebbende. X is in het bezit van een Eurocertificaat voor Psychotherapie (ECP). Daarnaast is hij in het bezit van een Oostenrijks diploma Psychosomatische Medizin. Hij mag de titel Master of Science voeren. X staat ingeschreven bij de Nederlandse Associatie voor Psychotherapie. Voor de diensten van X claimt belanghebbende de vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet OB 1968. Volgens het hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het kwaliteitsniveau van de diensten van X gelijkwaardig is aan dat van gz-psychologen en/of psychotherapeuten. Bij de beoordeling van het door de inspecteur ingestelde hoger beroep gaat het hof ervan uit dat het hoger beroep krachtens de fictie van art. 27h, lid 4, AWR ook betrekking heeft op het oordeel van Rechtbank Arnhem over de verzuimboete. Dat oordeel houdt volgens het hof echter stand, omdat het standpunt inzake de vrijstelling volgens het hof pleitbaar is.

NTFR 2011/2579 - Gebruikt water omvat zowel ingenomen water als water dat in bakken met vis is binnengekomen

ECLI:NL:HR:2011:BP1499, datum uitspraak 14-10-2011, publicatiedatum 14-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende heeft een visfileerbedrijf. De te fileren vis wordt aangeleverd in bakken die ook water bevatten. Dat water wordt samen met het ingenomen leidingwater geloosd op de riolering. De verontreinigingsheffing oppervlaktewater wordt als hoofdregel bepaald aan de hand van de gemeten hoeveelheden afvalwater en de vervuilingsgraad daarvan. In afwijking daarvan mag onder voorwaarden ook worden uitgegaan van een forfaitaire afvalwatercoëfficiënt die afhangt van het soort bedrijf. Belanghebbende kiest voor toepassing van het forfait. Dit betekent dat het aantal vervuilingseenheden – die de grondslag vormen voor de heffing – wordt berekend door de afvalwatercoëfficiënt voor visverwerkende bedrijven te vermenigvuldigen met de hoeveelheid door belanghebbende ‘gebruikt water’. Anders dan Hof Arnhem (NTFR 2010/490) is de Hoge Raad van oordeel dat onder ‘gebruikt water’ niet alleen moet worden verstaan het ingenomen leidingwater, maar ook het water dat in de bakken met de vis is meegekomen. Ook het oordeel van het hof dat belanghebbende heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het forfait, dient nader gemotiveerd te worden. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2011/2580 - Naheffingsaanslag afvalstoffenheffing opgelegd aan exploitant van stortplaats

ECLI:NL:HR:2012:BT6856, datum uitspraak 27-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende exploiteert een stortplaats die kwalificeert als inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. De inspecteur heeft twee naheffingsaanslagen afvalstoffenbelasting aan belanghebbende opgelegd. Daarnaast heeft hij het verzoek belanghebbende om vaststelling van een zogenoemd verhoudingsgetal afgewezen. In cassatie is ten aanzien van de naheffingsaanslagen in geschil of belanghebbende moet worden aangemerkt als houder van de inrichting, in welk geval de naheffingsaanslagen terecht te harer naam zijn gesteld. Voorts is de reikwijdte van de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor GFT-afval in geschil, en is de vraag aan de orde of afvalstoffenbelasting is verschuldigd ter zake van grond en glasvezelresten voor de verkrijging waarvan belanghebbende, naar zij stelt, een (positieve) prijs heeft betaald. Wat betreft het door de inspecteur afgewezen verzoek om vaststelling van een verhoudingsgetal is het niet alleen de vraag of de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen, maar ook of de vaststelling van een verhoudingsgetal nog in de loop van de beroepsprocedure kan plaatsvinden.

NTFR 2011/2581 - Rechtbank vernietigt de herstel aanslag bouwleges

ECLI:NL:RBGRO:2011:BT2569, datum uitspraak 29-09-2011, publicatiedatum 29-09-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft een bouwvergunning voor het oprichten van nieuwbouwwoningen aangevraagd. De gemeente heeft de materiële belastingschuld becijferd op € 481.424 en deze geformaliseerd in een belastingaanslag naar een bedrag van € 707.539. Naar aanleiding van een telefoongesprek tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar wordt de opgelegde belastingaanslag niet verminderd, maar vernietigd en wordt op dezelfde dag een nieuwe belastingaanslag opgelegd naar het juiste bedrag. De rechtbank is van oordeel dat de tweede aanslag ten onrechte is opgelegd. Dat deze handelwijze is ingegeven door de omstandigheid dat de systemen een vermindering van de aanslag niet kunnen verwerken doet hieraan niet af. Nu de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor navordering is voldaan kan de belastingaanslag niet in stand blijven.

NTFR 2011/2582 - Belanghebbende is door natrekking eigenaar van tankstation

ECLI:NL:GHARN:2011:BT8869, datum uitspraak 11-10-2011, publicatiedatum 21-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een perceel grond waarop een tankstation is gevestigd. Belanghebbende heeft het object verhuurd aan X bv. Deze vennootschap heeft het object met ingang van 1 oktober 2002 verhuurd aan A bv. Deze vennootschap heeft op het perceel een installatie gebouwd. In de verhuurovereenkomst met X bv heeft A bv ter zake van de installatie/tankstation een eigendomsvoorbehoud gemaakt. In het kader van de Wet WOZ heeft belanghebbende voor de grond en het tankstation – als één object – een waardebeschikking ontvangen naar een waarde van € 489.000 per waardepeildatum 1 januari 2009. Belanghebbende stelt dat hij geen eigenaar van het tankstation is. Volgens het hof is deze stelling onjuist. Nu geen recht van opstal is gevestigd, is belanghebbende namelijk door natrekking eigenaar geworden van het tankstation. Het eigendomsvoorbehoud in de verhuurovereenkomst kan daaraan niet afdoen. Aan de hand van de zogenoemde REN-methode is de gemeente volgens het hof erin geslaagd de vastgestelde waarde aannemelijk te maken.

NTFR 2011/2584 - Bezwaar tegen nog te nemen waardebeschikking WOZ is prematuur

ECLI:NL:RBARN:2011:BT7158, datum uitspraak 11-10-2011, publicatiedatum 11-10-2011
Aflevering 46, gepubliceerd op 17-11-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft in 2010 een woning in eigendom verkregen. Bij brief van 9 november 2010 verzoekt de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar om (op grond van art. 26 Wet WOZ) op naam van belanghebbende een beschikking af te geven. In deze brief schrijft de gemachtigde dat hij van mening is dat de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2010 te hoog is vastgesteld en dat hij tevens bezwaar maakt tegen de nog af te geven beschikking. De gemachtigde heeft ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde van € 247.000 een taxatierapport laten opstellen. De heffingsambtenaar heeft, met dagtekening 30 november 2010, op naam van belanghebbende een beschikking afgegeven, waarbij de waarde van de woning is vastgesteld op € 247.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen proceskostenvergoeding toegekend. In geschil is of dat terecht is. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende ten tijde van de indiening van het bezwaar redelijkerwijs nog niet kon menen dat de heffingsambtenaar al een besluit op grond van art. 26, lid 1, aanhef en onder a, Wet WOZ had genomen. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat in dezelfde brief van 9 november 2010 het verzoek is gedaan om ten aanzien van belanghebbende een zodanig besluit te nemen. Gelet hierop, is sprake van een voortijdig ingediend bezwaar. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan belanghebbende betoogt, staat het de heffingsambtenaar vrij om bij het nemen van een nieuwe beschikking op grond van art. 26, lid 1, Wet WOZ een andere waarde vast te stellen dan voorheen was vastgesteld (vgl. HR 11 juli 2003, nr. 37.438, NTFR 2003/1420).