NTFR 2011/97 - Het meccanodoosje der verongelijkten
NTFR 2011/97 - Het meccanodoosje der verongelijkten
Het is mijn ervaring dat fiscalisten er te vaak vanuit gaan dat gelijk hebben betekent dat je ook gelijk zult krijgen. De dure les die iedereen als verongelijkte kleuter op jeugdige leeftijd leert gaat overboord zodra wordt bepleit dat de deelnemingsvrijstelling wel of niet van toepassing is, of een lening binnen een concern besmet is of niet. Omdat het fiscaal recht niet expliciet op waarheidsvinding is gericht, vallen de missers die aldus worden gemaakt wat minder op. Een fiscalist kan in een commentaar onder een arrest gerust lezen dat ‘het Hof blijkbaar had vastgesteld dat belastingbesparing het doorslaggevend motief achter de transactie was geweest’, zonder zich teveel te bekommeren om de vraag of dit nu waar is of niet. Als een aantal jaar later na een herzieningsprocedure blijkt dat dit anders was, komt de gemiddelde fiscalist niet verder dan de gedachte dat een succesvolle herzieningsprocedure niet zo vaak voorkomt. Hoe anders is dit in vakgebieden die naar hun aard meer op waarheidsvinding zijn gericht, zoals het strafrecht. Wanneer in een strafproces het misloopt met de waarheidsvinding leidt dat, anders dan in het fiscale, tot grote commotie. Lucia de Berk werd voor meervoudige moord veroordeeld terwijl uiteindelijk, na herziening, niet eens kon worden bewezen dat bepaalde sterfgevallen onnatuurlijk waren. Dat leert ons niet alleen de les dat een oprecht geloof in iets of overtuigd zijn van iets zonder afdoende bewijs (of dit nu moorden zijn of iets anders), nooit een aanbeveling kan zijn, in ieder geval niet voor een rechter. Het leert ons ook dat het blijkbaar een reëel gevaar is dat iemand ten onrechte overtuigd raakt van iets. Hetgeen mij brengt bij de hamvraag: Hoe kan het dat je soms gelijk hebt, maar het niet krijgt? Of, als u wat opportunistischer bent aangelegd, hoe kunt u gelijk krijgen als u het niet heeft? Een antwoord daarop is niet eenduidig te geven, maar van oudsher zijn methoden en technieken onderkend om beslisprocessen te beïnvloeden. Retorica, de kunst van het overtuigen.
Procesrecht
Hoe het gerechtelijk beslisproces verloopt, is vervat in procesrecht. Regels van procesrecht zijn goeddeels opgezet om oneigenlijke beïnvloeding van het beslisproces zoveel mogelijk uit te sluiten. Een belangrijk voorbeeld hiervan is het beginsel van hoor en wederhoor. Het belang hiervan is zo groot, dat het eigenlijk geen betoog behoeft. Wanneer iemand bijvoorbeeld van smaad, belediging of godslastering wordt beschuldigd, is het een goed gebruik dat de verdachte de kans krijgt te reageren op de aanklacht. In een zaak waarin een groep een dergelijke beschuldiging uit en vervolgens grote druk uitoefent om de verdachte geen weerwoord te gunnen, ligt de conclusie voor de hand dat waarheidsvinding bij de beschuldigende groep niet vooropstaat. Het behoeft geen betoog dat personen die er niet voor terugdeinzen een dergelijke druk uit te oefenen ongeschikt zijn als rechter en personen die bezwijken onder een dergelijke druk al helemaal.
Maar ook als het procesrecht wordt nageleefd, kan een beslisproces oneigenlijk worden beïnvloed. Rechters én andere procesdeelnemers zullen zich hiertegen moeten wapenen, hetgeen zal moeten beginnen met herkenning. Vandaar een voor de onoplettende lezer willekeurige opsomming van retorische trucs die je in de praktijk vaak tegenkomt, soms zelfs in één geschrift.
Ad hominem
Letterlijk: ‘op de man’. De persoonlijke kenmerken van de boodschapper zelf worden betrokken bij de evaluatie van zijn argumenten. In het dagelijks leven kijken we altijd naar de persoon die ons van iets probeert te overtuigen. Wanneer een kind van zes jaar u vertelt dat zijn vader en moeder beiden astronaut zijn, reageert u daar anders op dan wanneer een collega u dat vertelt. Wanneer u op bezoek bent in een psychiatrische inrichting en ziet dat iemand het brandalarm in werking zet, wordt u waarschijnlijk gerust gesteld wanneer een verpleger u vertelt dat dat één van de patiënten is. Deze ervaringsregel maakt mensen echter kwetsbaar voor aanvallen op de persoon, waarbij het causaal verband tussen typering van de persoon en het logische gevolg daarvan verder verwijderd, of zelfs niet aanwezig is. Een ad hominem-argument behoeft niet per se een aanval te zijn op iemand, al is dat wel vaak het geval, maar het komt er altijd op neer dat iemands boodschap wordt afgedaan door te wijzen op (de hoedanigheid van) de persoon. Wanneer een kroonprins na een verloren WK-voetbalfinale zich laat ontvallen dat het spel van zijn land te hard was, kan een bondscoach reageren door te zeggen dat een kroonprins zich niet met dat soort zaken hoort te bemoeien. Daarin heeft de coach dan al dan niet gelijk, maar het zegt in ieder geval niets over de hardheid van het spel.
Een speciale vorm van het ad hominem argument is het appeal to motive. Hier worden de motieven van de boodschapper betrokken bij de beoordeling van de boodschap. Ofwel, als een brandweerman ‘Brand!’ roept, kan iemand stellen dat hij dat alleen maar roept omdat hij persoonlijk gefrustreerd is dat er zo lang geen brand is geweest, of dat hij gewoon lekker wil rijden in zijn rode auto. De vraag of er echt brand is, is daarmee echter niet beantwoord.
Ad populum
Een heleboel mensen zijn het met me eens, dus heb ik gelijk. Ook hier wordt weer een argument dat in bepaalde situaties logisch werkzaam is, ingezet in situaties waar het dat logisch niet is. Bij democratische besluitvorming – moet dat windmolenpark er nu komen of niet – kan het aanbieden van verzamelde handtekeningen een krachtig argument zijn. Waar het gaat om waarheidsvinding is het argument echter krachteloos. De stelling ‘de zon draait om de aarde’ wordt niet meer of minder waar naarmate een groter deel van de bevolking het met die stelling eens is. Geen officier van justitie zal in een strafproces aan de rechter een stapel handtekeningen overleggen van willekeurige personen die van mening zijn dat het ten laste gelegde bewezen is. Maar soms verwarren we het ene beslisproces met het andere en zo kan het gebeuren dat handtekeningen worden verzameld en gezet in situaties waarin de stem der meerderheid geen gewicht in de schaal werpt. Wanneer ondertekenaars hun titulatuur erbij vermelden, komen we bij een andere potentiële drogreden.
Ad verecundiam
Ik kan het weten, want ik heb ervoor geleerd. Zo is het, want zo staat het geschreven. Ad verecundiam is een beroep op autoriteit. Wederom hebben wij in het dagelijks leven meestal goede gronden dit argument te volgen. Een diagnose van een arts krijgt betekenis door het feit dat hij ervoor heeft geleerd. De arts stelt de diagnose met autoriteit. Wijzen op een bijsluiter die vermeldt dat bepaalde personen een medicijn beslist niet mogen gebruiken, is een terecht beroep op autoriteit. De persoon die beslist, moet echter altijd in het oog houden dat het beroep op autoriteit ervan uitgaat dat de autoriteit zélf goede en logische gronden heeft voor zijn oordeel en dat wij tot eenzelfde besluit zouden komen indien wij dezelfde kennis hadden als, in dit geval, de arts of de opsteller van de bijsluiter.