NTFR 2012/1 - Hoe gaan wij anno 2012 met onze vakliteratuur om?
NTFR 2012/1 - Hoe gaan wij anno 2012 met onze vakliteratuur om?
Op pagina 19 van ‘Reflecties bij de Belastingherziening 2001’1 is over een ‘incident’ te lezen dat zich ruim tien jaren geleden voordeed tijdens een bijeenkomst van de Vereniging voor Belastingwetenschap. Mr. F.W.G.M. van Brunschot, destijds voorzitter van de vereniging en raadsheer in de Hoge Raad, en L.G.M. Stevens vlogen elkaar in de haren over het (niet) lezen van het Weekblad fiscaal recht:
Stevens: Ik neem aan, voorzitter, dat je een zeer geëngageerd lezer van het Weekblad bent.
Van Brunschot: Nee.
Stevens: Dat zou je moeten terugnemen. Een lid van de Hoge Raad dat zegt dat hij het Weekblad niet leest, dat kan niet!
Van Brunschot: Als ik moet uitleggen wat het verschil is tussen feit en recht, dan is een feit: ik lees het niet.
Stevens: Dit vind ik erger dan alle kritiek op het belastingplan! Als leden van de Hoge Raad zich niets meer gelegen laten liggen aan datgene wat in een vaktijdschrift wordt geschreven, is dat het einde van een wetenschappelijke discipline.
Van Brunschot: Die conclusie mag je niet trekken. Als het voor een zaak belangrijk is te weten wat in het Weekblad staat, lees ik dat.
Stevens: Dat zijn nu van die overwegingen waar ik een bloedhekel aan heb.
Van Brunschot: Mijn verklaring dat ik het Weekblad niet lees, moet u niet zó categorisch opnemen.
Stevens: Dat is nu echt tardief!
Ik kan mij herinneren dat het statement van Van Brunschot voor flinke beroering zorgde tijdens die bijeenkomst. Ik heb het incident opgevoerd omdat het iets zegt over de wijze waarop men ruim tien jaren geleden dacht over het bijhouden van de fiscale vakliteratuur. Als het waar was dat Van Brunschot het Weekblad fiscaal recht niet las, had hij dat wellicht beter niet publiekelijk kunnen bekennen. De burger wil niet alleen gevlogen worden door een piloot die zijn vlieguren heeft gemaakt of geopereerd worden door een chirurg die op de hoogte is van de laatste stand van zaken op zijn vakgebied, maar vermoedelijk ook berecht worden door een hoogste belastingrechter die zijn vakliteratuur bijhoudt. Of het van kaft tot kaft lezen van het Weekblad fiscaal recht een belastingrechter, gemeten naar de snelheid en inhoud van zijn beslissingen, tot een betere belastingrechter maakt, moet overigens nog maar worden bezien. Zonder enige twijfel zijn belastingrechters benieuwd naar de reacties op hun uitspraken. Met die reacties kunnen zij hun voordeel doen bij het doen van toekomstige uitspraken. Bovendien is het belangrijk dat belastingrechters op hoofdlijnen weten wat er speelt op het terrein van het belastingrecht. Er wordt echter – dat zal eenieder beamen – ook veel geschreven dat (voor een hoogste belastingrechter) minder nuttig is om te lezen.
In de eerste week van een nieuw jaar is het goed om na te denken over de vraag hoe wij ons door het nieuwe jaar zullen heenslaan. Bij die gelegenheid is het helemaal niet zo gek ook eens stil te staan bij de wijze waarop wij anno 2012 onze fiscale vakliteratuur (zouden moeten) bestuderen...
Ontwikkelingen in fiscale vakliteratuur
Met betrekking tot de fiscale vakliteratuur hebben zich de afgelopen jaren twee ontwikkelingen voorgedaan. De eerste ontwikkeling betreft de enorme toename aan materiaal. De laatste tien-vijftien jaren is er een flink aantal nieuwe tijdschriften, boekenreeksen en naslagwerken bijgekomen. Deels is dit veroorzaakt door de komst van Sdu Fiscale & Financiële Uitgevers. Deze uitgeverij heeft gezorgd voor concurrerende jurisprudentietijdschriften, boekenreeksen en naslagwerken. Bovendien heeft de specialisering binnen ons vakgebied ervoor gezorgd dat er meer specifieke tijdschriften zijn gekomen, denk bijvoorbeeld aan het Tijdschrift voor Formeel Belastingrecht.
Ook rechterlijke instanties hebben bijgedragen aan een toename van het materiaal. Ten opzichte van tien-vijftien jaren geleden is de stroom met relevante uitspraken van het HvJ EU flink toegenomen. Veel meer dan vroeger moeten wij kennis nemen van rechtspraak van het HvJ EU om ons nationale belastingrecht goed te kunnen toepassen. Bovendien hebben onze eigen rechterlijke instanties in de loop van de tijd steeds meer uitspraken voor publicatie vrijgegeven. Het lijkt er wel op dat alle uitspraken die het niveau van de niet-ontvankelijkverklaring ontstijgen, tegenwoordig worden gepubliceerd. Hoewel toegankelijkheid van rechterlijke uitspraken zeer belangrijk is, is het nadeel van het publiceren van al die uitspraken dat ook veel onbeduidende uitspraken in jurisprudentietijdschriften worden gepubliceerd en besproken en langs die weg onze aandacht opeisen.
De tweede ontwikkeling is de overgang van papier naar digitaal. De laatste jaren heeft menige vestiging van belastingadvieskantoor of de Belastingdienst de papieren bibliotheek de deur uitgedaan. Daarvoor zijn abonnementen op elektronische databanken in de plaats gekomen. Tot op zekere hoogte betreur ik die ontwikkeling. Uiteraard begrijp ik wel dat het bijhouden van zo’n papieren bibliotheek veel geld kost (denk ook aan het bijhouden van al die losbladige werken), maar het heeft op een aantal fronten tot een verschraling van het beschikbare materiaal geleid. Helaas zijn bij het afstoten van de papieren bibliotheken veel oude boeken de deur uitgedaan terwijl zij niet zijn teruggekomen in de digitale bibliotheek. Bij dezelfde opruimbeurt verdwenen ook vaak boeken op het terrein van het civiele recht terwijl er lang niet altijd een abonnement op een databank met vergelijkbare inhoud voor terugkwam. Naar mijn gevoel zitten wij op dit moment in een tussenfase: veel papieren bibliotheken zijn ingewisseld voor elektronische bibliotheken, maar op het niveau van de medewerkers heeft men meestal nog wel een abonnement op een of twee papieren (jurisprudentie)tijdschriften. Ook die individuele abonnementen op papieren tijdschriften zullen op termijn vermoedelijk wel verdwijnen; hopelijk pas als de tijdschriften die digitaal worden aangeboden net zo prettig lezen als papieren tijdschriften.
Wijze van omgaan met vakliteratuur
Pas afgestudeerde fiscalisten hebben het in het licht van het voorgaande in de huidige tijd niet makkelijk. Zij hebben op de universiteit weliswaar een fiscaal raamwerk meegekregen, maar dat raamwerk moet door praktijkervaring en nadere studie worden geborgd, verfijnd en uitgebouwd. En daarvoor is een berg vakliteratuur beschikbaar. Bij presentaties over het lezen en analyseren van belastingarresten vraag ik pas afgestudeerden wel eens hoeveel tijd zij wekelijks aan het bestuderen van vakliteratuur besteden (buiten het kader van de reguliere werkzaamheden). Ik krijg dan antwoorden die variëren van één uur tot boven de zeven uren. Het verbaast mij dat die antwoorden zover uitelkaar lopen en dat een grote groep jonge fiscalisten toch relatief weinig tijd investeert in het vergroten van de eigen kennis. Zeker in de eerste jaren na de studie moet extra worden gewerkt aan het borgen, verfijnen en uitbouwen van het fiscale raamwerk. Eén uurtje vakliteratuur lezen per week is mijns inziens dan echt te weinig.
Ervaren fiscalisten hebben binnen de organisatie de taak de jonge medewerkers te coachen bij het bestuderen van vakliteratuur. Het wekelijkse vaktechnisch overleg is daarvoor de ideale gelegenheid. Maar vaktechnisch overleg vergt visie. De eerste stap is de ontwikkeling van een visie op wat jonge medewerkers vaktechnisch moeten kunnen: welk vaktechnische niveau wordt (op termijn) beoogd? Wij kunnen op het terrein van het belastingrecht niet alles weten. Veel kan tegenwoordig relatief eenvoudig worden opgezocht. Maar voor dat opzoeken moeten wij kunnen terugvallen op een fiscaal raamwerk. Het gaat dan om de vraag welke mate van verfijning van het raamwerk nodig is om het dagelijkse werk goed te kunnen doen. En over welke gebieden moet het raamwerk zich uitstrekken voor een goede praktijkbeoefening? Uiteraard verschilt het antwoord op deze vragen van organisatie tot organisatie en van team tot team. Het gaat niet alleen om het borgen, verfijnen en uitbouwen van het fiscale raamwerk maar ook om het ontwikkelen van zoekvaardigheden. De tweede stap is het ontwikkelen van een visie op de inrichting van het vaktechnisch overleg. Het beoogde vaktechnische niveau moet door training-on-the-job, zelfstudie, cursussen en door het wekelijkse vaktechnisch overleg worden gerealiseerd. Er moet worden nagedacht over de vraag in welke mate arresten van de Hoge Raad, uitspraken van de feitenrechter, nieuwe wet- en regelgeving en artikelen uit de vakliteratuur moeten worden gelezen en besproken. Bij die keuze is de praktijkbeoefening vaak richtinggevend: een btw-team zal andere accenten leggen dan een team dat zich met name op estateplanning richt.
Het is mijns inziens in elk geval van belang aandacht te besteden aan arresten van de Hoge Raad. De rechtsregels uit die arresten moeten worden toegevoegd aan ons raamwerk. Bij het lezen van arresten moeten daarvoor drie stappen worden gezet.2 De eerste stap is opsporen van rechtsregels. Ik heb in mijn boek Belastingarresten lezen en analyseren3 een methode aangereikt waarmee die rechtsregels kunnen worden opgespoord. Die methode loopt – kort gezegd – enerzijds via de toverformules die de Hoge Raad gebruikt om de cassatiemiddelen tegen de uitspraak van de feitenrechter af te doen. Aan de hand van die toverformules kan snel worden beoordeeld of het wel of niet nuttig is een bepaald stukje uit het arrest te lezen. Het is dan van belang die stukjes goed te bestuderen waarin de Hoge Raad de rechtsoordelen die de feitenrechter heeft gegeven, op hun juistheid beoordeelt. Anderzijds moet worden gelet op passages waarin de Hoge Raad zelf rechtsregels geeft. Gedacht kan worden aan het zinnetje ‘Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld.’ Na zo’n zinnetje geeft de Hoge Raad college over het recht. Als de rechtsregels zijn gevonden, en dit is de tweede stap, moeten die rechtsregels worden gekwalificeerd. Vastgesteld moet worden of sprake is van een nieuwe regel, een bevestiging van een bestaande regel of van een aanpassing (uitbereiding, beperking of herformulering) van een bestaande regel. Ten slotte moet er een relatie met de praktijk worden gelegd. Zo zal de belastingadviseur zich onder meer de vraag moeten stellen of de nieuwe rechtsregel kansen of juist problemen voor cliënten oplevert.
Uitspraken van feitenrechters zijn zeer nuttig om jonge fiscalisten ‘rechtsgevoel’ bij te brengen. De rechtsregels die in deze uitspraken worden gegeven hebben (vaak) nog niet de goedkeuring van de Hoge Raad gekregen en verdienen in die zin nog geen definitieve plaats in ons fiscale raamwerk. De uitspraken van de feitenrechter laten in vele gevallen echter zien hoe de feitenrechter bepaalde feiten(complexen) waardeert in het licht van de toepasselijke rechtsregels. Hierdoor komen de rechtsregels uit het fiscale raamwerk tot leven.
Uiteraard is het ook van belang om aandacht te besteden aan nieuwe wet- en regelgeving. In wezen wordt het fiscale raamwerk daarmee aangepast of uitgebouwd. Het meteen tijdens het wetgevingsproces ‘meelezen’ van parlementaire stukken heeft vermoedelijk als voordeel dat men meer inzicht krijgt in het hoe en waarom van bepaalde wijzigingen. Dit draagt bij aan het beter kunnen plaatsen en begrijpen van de nieuwe regeling. Het kost helaas wel relatief veel tijd.
Ten slotte moet een werkwijze worden ontwikkeld om vaktechnische artikelen te lezen en te bespreken. Lang niet alles is de moeite van het lezen en bespreken waard. Overzichtsartikelen zonder interessante stellingnamen kunnen beter niet worden behandeld tijdens het vaktechnische overleg. Die artikelen zijn typisch stof voor zelfstudie; zij dragen met name bij aan de borging van het fiscale raamwerk. Tijdens het vaktechnisch overleg zal men vooral oog moeten hebben voor interessante stellingnamen. Zijn die stellingnamen verdedigbaar en kunnen wij daar wat mee in onze praktijk?
Conclusie
Het is geen schande als men anno 2012 bekent dat men op het punt van de vakliteratuur niet alles meer leest: er is gewoonweg veel te veel stof om te lezen. Dit scherpt wel het belang in van het ontwikkelen van een visie op de wijze waarop jonge fiscalisten in onze organisaties zouden moeten omgaan met het lezen van vakliteratuur. Ik heb geprobeerd een aanzet te geven voor de ontwikkeling van een visie op dat punt.