Aflevering 1

Gepubliceerd op 5 januari 2012

NTFR 2012/1 - Hoe gaan wij anno 2012 met onze vakliteratuur om?

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 geschreven door prof. dr. A.O. Lubbers
Op pagina 19 van ‘Reflecties bij de Belastingherziening 2001’Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, no. 212, Kluwer, Deventer 2000. is over een ‘incident’ te lezen dat zich ruim tien jaren geleden voordeed tijdens een bijeenkomst van de Vereniging voor Belastingwetenschap. Mr. F.W.G.M. van Brunschot, destijds voorzitter van de vereniging en raadsheer in de Hoge Raad, en L.G.M. Stevens vlogen elkaar in de haren over het (niet) lezen van het Weekblad fiscaal recht:

NTFR 2012/2 - Is geen enkel feit hetzelfde?

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 geschreven door mr. P. de Haas
Op dinsdag 20 december 2011 heeft de Eerste Kamer onder meer ingestemd met het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012, dat per 1 januari 2012 in werking treedt. Onderdeel van dit wetsvoorstel is de invoering van art. 67q Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het Ministerie van Financiën heeft op 21 december 2011 de belangrijkste wijzigingen in een overzicht opgenomen. In paragraaf 9.3 is aangegeven dat art. 67q AWR het mogelijk maakt dat als iemand die op aangifte de verschuldigde belasting niet, te laat of te weinig heeft betaald en daarvoor een verzuimboete opgelegd heeft gekregen, later alsnog een vergrijpboete kan worden opgelegd voor hetzelfde feit. Een en ander is ook in paragraaf 15 van het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) opgenomen.Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 20 december 2011, nr. DGB2011/2248M, Stcrt. 2011, 23178, NTFR 2011/2917. Thans wordt weer gesproken over hetzelfde feit, terwijl eerder zowel in de Tweede Kamer in de nota naar aanleiding van het verslag en in de Eerste Kamer bij de memorie van toelichting was opgenomen: ‘Bij het opleggen van een verzuimboete kan niet worden en wordt niet beoordeeld of de overtreder een ernstig(er) verwijt gemaakt kan worden. Dit element blijft buiten beschouwing. Het vervolgens opleggen van een vergrijpboete is derhalve in zoverre niet “bis”.’ Dit antwoord, dat bovendien werd herhaald, deed mij de haren te berge rijzen, zowel omdat het feitelijk onjuist is als dat daarmee niet werd gereageerd op eerdere commentaren in de vakliteratuur.

NTFR 2012/6 - Bijstellingsregeling 2012

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft op 30 december 2011 de Bijstellingsregeling 2012 gepubliceerd. Deze regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften die zijn opgenomen in afd. 10.1 en art. 10a.11 Wet IB 2001, art. 12a, 32bb en 32bc Wet LB 1964, art. 30a en 31 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 10 Wet VPB 1969, art. 8 Kostenwet invordering rijksbelastingen, art. 7 AWIR, art. 10aa Uitv.besl. LB 1965 en art. 2 Uitv.besl. kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ.

NTFR 2012/7 - Wijziging van uitvoeringsregelingen

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012
De staatssecretaris heeft de jaarlijkse regeling Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen gepubliceerd. De wijzigingen vloeien voor een deel voort uit het Belastingplan 2012, Overige fiscale maatregelen 2012, de Fiscale verzamelwet 2011 en de Wet uitwerking autobrief. Verder zijn bedragen en percentages aangepast aan loon- en prijsontwikkelingen en zijn aanpassing van redactionele aard aangebracht.

NTFR 2012/8 - Wijziging van enkele fiscale uitvoeringsbesluiten

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012
In het verzamelbesluit Wijziging van enkele uitvoeringsbesluiten is een aantal wijzigingen opgenomen ten behoeve van de jaarlijkse aanpassing van de uitvoeringsbesluiten op het terrein van de directe belastingen, de indirecte belastingen, het formele belastingrecht, de inkomensafhankelijke regelingen en de voorkoming van dubbele belasting. De wijzigingen houden verband met het Belastingplan 2012, Overige fiscale maatregelen 2012 en de Wet uitwerking autobrief. Daarnaast zijn wijzigingen van veelal technische aard opgenomen.

NTFR 2012/9 - Zakelijk gebruik woonhuis minder dan 10%: verplicht privévermogen

ECLI:NL:GHARN:2011:BR4570, datum uitspraak 26-07-2011, publicatiedatum 10-08-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam. Daarnaast verricht hij vanuit zijn woonhuis consultancywerkzaamheden. Sinds 2007 vormen de opbrengsten uit die werkzaamheden winst uit onderneming. Belanghebbende wenst het gehele woonhuis tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Het hof stelt voorop dat in dit verband de wil van de belastingplichtige in het algemeen beslissend is. Wanneer echter een pand voor minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt, dient het verplicht tot het privévermogen te worden gerekend. Aan de hand van het gebruik van het pand door belanghebbende concludeert het hof dat het pand voor minder 10% van de oppervlakte ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt. Daarom kan, anders dan de rechtbank heeft beslist, het pand niet tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.

NTFR 2012/10 - HIR terecht tot winst gerekend nu geen reële herinvestering heeft plaatsgevonden

ECLI:NL:RBARN:2011:BR3953, datum uitspraak 02-08-2011, publicatiedatum 03-08-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Belanghebbende (X bv) heeft in 2005 een perceel grond verkocht. De hierbij behaalde boekwinst heeft belanghebbende aan de herinvesteringsreserve (HIR) toegevoegd. Daarna heeft belanghebbende in 2005 een overeenkomst gesloten met F bv betreffende de koop van een bedrijfsgebouw. De in de koopovereenkomst bedoelde leveringen hebben niet plaatsgevonden. Eind 2005 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan B bv, zijnde een met F bv gelieerde vennootschap. In geschil is of door belanghebbende in 2005 een verplichting is aangegaan in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001.

NTFR 2012/12 - B-aandeelhouders in notarispraktijk zijn verzekerd voor werknemersverzekeringen

ECLI:NL:HR:2012:BU8926, datum uitspraak 17-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende drijft een notarispraktijk. Haar aandelen worden gehouden door de praktijkvennootschappen van de in haar praktijk werkzame notarissen. Zij kent acht A- en twee B-aandeelhouders. De nominale waarde van een A-aandeel bedraagt € 25.000 en die van een B-aandeel € 1. De B-aandeelhouders hebben, in beginsel, een lager winstaandeel dan de A-aandeelhouders. Het bestuur van belanghebbende bestaat uit drie A-aandeelhouders; B-aandeelhouders zijn niet benoembaar in het bestuur. Het bestuur is belast met het dagelijks bestuur van de vennootschap, daaronder begrepen leiding geven aan het kantoor. De B-aandeelhouders hebben geen stemrecht over besluiten inzake onder meer het aangaan van aansluitingsovereenkomsten met toetredende aandeelhouders en het wijzigen en beëindigen van aansluitingsovereenkomsten. Volgens de inspecteur en de feitenrechters staan de B-aandeelhouders in privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de nv en zijn daarom verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

NTFR 2012/15 - Wet tot afbouw dubbele heffingskorting in het Staatsblad geplaatst

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012
De Wet (van 15 december 2011) houdende geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon tot een keer de algemene heffingskorting met uitzondering van het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet is in het Staatsblad geplaatst. Bij Koninklijk Besluit is bepaald dat de wet ingaat met ingang van 1 januari 2012.

NTFR 2012/17 - Geen bijtelling privégebruik voor bestelauto van verhuisbedrijf

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een verhuisbedrijf. Tot zijn ondernemingsvermogen behoort in 2008 een bestelauto van het merk Mercedes. In geschil is of de inspecteur terecht een bedrag heeft bijgeteld voor het privégebruik van de bestelauto. De rechtbank overweegt dat de bestelauto ten behoeve van de kernactiviteiten van een verhuisbedrijf naar zijn aard (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen en daartoe is ingericht. Inherent aan de aard van een dergelijk bedrijf is de noodzaak van een zo groot mogelijke laadruimte. De bestelauto valt daarmee onder de werking van art. 3.20, lid 3, Wet IB 2001 (tekst 2008).

NTFR 2012/18 - Verschil in stemrecht over uitkering van winst leidt tot verschillende soorten aandelen (I)

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. E. Alink
Een bv heeft aandelen A en B uitgegeven. De aandelen bevatten identieke rechten met betrekking tot de winstreserves, maar verschillen wat stemrecht betreft. Belanghebbende bezat aandelen A. Het aandelenbezit van belanghebbende bedroeg 5,2% in de aandelen A en 3,25 % in de aandelen A en B samen. In 2001 heeft belanghebbende de aandelen A vervreemd. In geschil is of sprake is van een aanmerkelijkbelangwinst. Meer in het bijzonder is in geschil of de aandelen A en B een afzonderlijke soort dan wel één soort vormen. Anders dan Hof Arnhem (NTFR 2009/2722) en A-G Van Ballegooijen (NTFR 2010/2291) is de Hoge Raad van oordeel dat sprake is van twee soorten. Van verschillende soorten aandelen is volgens de Hoge Raad niet alleen sprake bij vermogensrechtelijke verschillen, maar ook als tussen soorten aandelen een verschil bestaat met betrekking tot de besluitvorming omtrent uitkeringen van winst of vermogen van de vennootschap.

NTFR 2012/19 - Verschil in stemrecht over uitkering van winst leidt tot verschillende soorten aandelen (II)

ECLI:NL:HR:2011:BU8233, datum uitspraak 16-12-2011, publicatiedatum 16-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. E. Alink
Een bv heeft aandelen A en B uitgegeven. De aandelen bevatten identieke rechten met betrekking tot de winstreserves, maar verschillen wat stemrecht betreft. Het aandelenbezit van belanghebbende bedroeg 7,3% in de aandelen A en 1,8% in de aandelen B. In het totale aandelenkapitaal bedroeg het belang van belanghebbende 4,1%. In 2000 heeft belanghebbende de aandelen vervreemd. In geschil is of sprake is van een aanmerkelijkbelangwinst. Meer in het bijzonder is in geschil of de aandelen A en B een afzonderlijke soort dan wel één soort vormen. Anders dan Hof Den Haag en A-G Van Ballegooijen is de Hoge Raad van oordeel dat sprake is van twee soorten. Van verschillende soorten aandelen is volgens de Hoge Raad niet alleen sprake bij vermogensrechtelijke verschillen, maar ook als tussen soorten aandelen een verschil bestaat met betrekking tot de besluitvorming omtrent uitkeringen van winst of vermogen van de vennootschap.

NTFR 2012/20 - Achteraf opgestelde notariële akte is niet voldoende voor kwalificatie als periodieke gift

ECLI:NL:RBARN:2011:BU4789, datum uitspraak 17-11-2011, publicatiedatum 17-11-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in 2008 een gift gedaan aan de Protestantse Kerk Nederland. In geschil is of deze gift kan worden aangemerkt als een periodieke gift als bedoeld in art. 6.34 en 6.38 Wet IB 2001. In beroep heeft belanghebbende ter zake van de gift een notariële akte laten opstellen.

NTFR 2012/21 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen of Nederlandse Antillen 'derde land' zijn (1)

ECLI:NL:HR:2011:BT1530, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 23-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van A.F. Gunn
Belanghebbende, een Nederlandse nv, heeft aan haar 100%-aandeelhouder – een Antilliaanse op Curaçao gevestigde vennootschap – dividend uitgekeerd, waarop 8,3% aan dividendbelasting is ingehouden en afgedragen. De stelling van belanghebbende dat de verschuldigdheid van dividendbelasting in strijd is met het Europeesrechtelijke vrije kapitaal verkeer is door Hof Amsterdam (NTFR 2011/638) verworpen. Voor de toepassing van art. 56 EG-Verdrag kunnen de Nederlandse Antillen volgens het hof niet worden aangemerkt als derde land. De Hoge Raad heeft echter, ondanks het arrest Prunus Sàrl, Europeesrechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie EU met de volgende vragen:

NTFR 2012/22 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen of Nederlandse Antillen 'derde land' zijn (2)

ECLI:NL:HR:2011:BT1528, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 23-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van A.F. Gunn
Belanghebbende, een Nederlandse bv, heeft aan haar 100%-certificaathouder – een op de Nederlandse Antillen gevestigde vennootschap – dividend uitgekeerd, waarop 8,3% aan dividendbelasting is ingehouden en afgedragen. De stellingen van belanghebbende dat de verschuldigdheid van dividendbelasting in strijd is met het Europeesrechtelijke vrije kapitaalverkeer en met het discriminatieverbod van art. 45 LGO-besluit is door Hof Amsterdam (NTFR 2011/638) verworpen. Voor de toepassing van art. 56 EG-Verdrag en het LGO-besluit is volgens het hof sprake van een interne situatie. De Hoge Raad oordeelt dat de onderhavige dividenduitkering niet valt binnen het bereik van verbintenissen die in het kader van de GATS zijn aangegaan in de zin van art. 45, lid 2, letter a, LGO-besluit. Daarom is die bepaling niet van toepassing. Met betrekking tot art. 56 EG-Verdrag heeft de Hoge Raad echter, ondanks het arrest Prunus Sàrl, Europeesrechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie EU met de volgende vragen:

NTFR 2012/23 - Geen afwaarderingsverlies omdat executiewaarde zekerheden niet lager is dan nominale waarde vordering

ECLI:NL:GHARN:2011:BU6645, datum uitspraak 22-11-2011, publicatiedatum 02-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende, een onroerendgoedvennootschap, heeft in 2004 een geldlening verstrekt aan een vennootschap van de broer van haar aandeelhouder. Als zekerheden zijn verstrekt hypotheken op vier boothuizen en op een woonhuis. Begin 2007 is de vennootschap van de broer in staat van faillissement verklaard. Belanghebbende heeft de zekerheden niet uitgewonnen. Belanghebbende heeft ultimo 2006 haar vordering op de vennootschap van de broer van haar aandeelhouder met € 247.518 afgewaardeerd. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur dit verlies niet geaccepteerd. Volgens het hof is dat terecht. Belanghebbende maakt namelijk niet aannemelijk dat de (executie)waarde van de verstrekte zekerheden – de boothuizen en het woonhuis – ultimo 2006 lager was dan de nominale waarde van de vordering.

NTFR 2012/24 - Art. 46 BvdB van toepassing bij berekening inhaalverlies

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6616, datum uitspraak 11-10-2011, publicatiedatum 02-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende en de met haar in een fiscale eenheid gevoegde dochtermaatschappijen exploiteerden in het jaar 2004 onroerende zaken in het Verenigd Koninkrijk. In het jaar 2004 zijn alle aandelen in belanghebbende verkocht aan G. Belanghebbende heeft in 2004 met haar activiteiten in het Verenigd Koninkrijk een verlies behaald van 1657.534.132. De inspecteur heeft bij beschikking het door belanghebbende in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten voor het jaar 2004 vastgesteld op 1657.534.132. Daarbij heeft hij de stallingswinst van belanghebbende van het jaar 2003 buiten beschouwing gelaten. In geschil is of het door belanghebbende in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten op het juiste bedrag is vastgesteld. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat het verdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk en de dienaangaande door Nederland te betrachten goede trouw niet in de weg staan aan het vaststellen van het inhaalverlies volgens de regels van art. 46 BvdB.

NTFR 2012/25 - Wrakingsverzoeken in herzieningszaken door Hoge Raad afgewezen

ECLI:NL:HR:2011:BU8280, datum uitspraak 16-12-2011, publicatiedatum 16-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende heeft herzieningsverzoeken bij de Hoge Raad ingediend met betrekking tot een vijftal arresten. Nadat aan belanghebbende de namen van de raadsheren, die de herzieningsarresten zullen gaan wijzen – dezelfde raadsheren als in de bodemzaken – waren bekendgemaakt, heeft hij wrakingsverzoeken ingediend. Als grond voor wraking heeft belanghebbende aangevoerd, dat de betrokken raadsheren in de vijf arresten waarvan herziening wordt gevraagd, de cassatieberoepen hebben verworpen, terwijl belanghebbende meent dat die gegrond waren. De omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan, waarmee degene die zijn wraking verzoekt het niet eens is, is volgens de wrakingskamer van de Hoge Raad echter niet een omstandigheid, die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van die rechter schade zou kunnen lijden.

NTFR 2012/26 - Inspecteur is gerechtigd vaststellingsovereenkomst inzake een film-cv op te zeggen

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Belanghebbende is commanditair vennoot geworden in een film-cv. De feitelijke werkzaamheden ten aanzien van de productie heeft de cv overgelaten aan een bv. De cv en de bv hebben daartoe een productieovereenkomst gesloten. Om vooraf zekerheid te verkrijgen dat de participanten in de cv gerechtigd zijn tot de fiscale faciliteiten van de filmstimuleringsmaatregelen, hebben de initiatiefnemers van de cv met de contactinspecteur een winstvaststellingsovereenkomst gesloten. De contactinspecteur heeft die overeenkomst opgezegd, omdat de kosten van het filmproject niet volledig voor rekening en risico van de cv zijn gekomen. Een deel (de budgetoverschrijding) bleef voor rekening van de bv. De inspecteur heeft vervolgens belanghebbende voor wat betreft zijn participatie in de cv niet aangemerkt als medegerechtigde, zodat geen aanspraak kan worden gemaakt op de fiscale faciliteiten. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de inspecteur aan art. C9 van de winstvaststellingsovereenkomst het recht ontleent de winstvaststellingsovereenkomst op te zeggen, zoals hij ook heeft gedaan. Het hof achtte het echter evident in strijd met het evenredigheidsbeginsel, indien aan belanghebbende bij opzegging van de winstvaststellingsovereenkomst (als gevolg een budgetoverschrijding met 17,5%) de rechten worden ontzegd die hem op grond van de wet toekomen ter zake van de investering in de film, voor zover deze investering voor rekening van de cv heeft plaatsgevonden.

NTFR 2012/28 - KB-Lux: boete terecht opgelegd ook al ontbreekt rechtstreeks bewijs voor het gepleegd zijn van beboetbare feiten

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6291, datum uitspraak 24-11-2011, publicatiedatum 30-11-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen opgelegd voor het niet aangeven van vermogen dat belanghebbende op een KB-Lux-rekening hield. In geschil zijn de daarbij opgelegde boeten. Op grond van de feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van het hof vast, dat belanghebbende in de jaren 1991 tot en met 1995 inkomsten en vermogens niet heeft aangegeven en dat het aan zijn opzet is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Voor de jaren 1996 tot en met 2000 ontbreekt rechtstreeks bewijs voor het gepleegd zijn van beboetbare feiten. Aan de voor de jaren 1991 tot en met 1995 aanwezige bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs het vermoeden worden ontleend, dat belanghebbende ook in de jaren 1996 tot en met 2000 beboetbare feiten heeft gepleegd. Daarbij is mede van belang dat die bewijzen betrekking hebben op een reeks van aansluitende jaren en op belanghebbende zelf, dus niet uitsluitend op derden. Ook is van belang de hoogte van de in de jaren 1991 tot en met 1995 aanwezige tegoeden, de aard van de rekeningen waarop die tegoeden werden aangehouden (een deposito) en de aard van de instelling waarnaar het tegoed in 1995 werd overgeboekt (een beleggingsinstelling). Uit die bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van het hof een dusdanig ernstige verdenking voort, dat deze vraagt om uitleg door belanghebbende, die hij niet heeft gegeven. De boeten worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2012/29 - Kosten van aanvullend bezwaarschrift door rechtsbijstandverlener komen voor vergoeding in aanmerking

ECLI:NL:GHARN:2011:BU6647, datum uitspraak 22-11-2011, publicatiedatum 02-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft zelf een bezwaarschrift ingediend tegen een WOZ-beschikking. Vervolgens heeft hij een adviseur ingeschakeld die een aanvullend bezwaarschrift heeft ingediend en een taxateur heeft ingeschakeld. Bij uitspraak op bezwaar is de vastgestelde WOZ-waarde verminderd, maar zijn geen proceskosten toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Rechtbank en hof achten dit niet juist. Volgens het hof komen de kosten van het aanvullende bezwaarschrift van de beroepsmatige rechtsbijstandverlener voor vergoeding in aanmerking. Dat de kosten door belanghebbende zijn gemaakt is redelijk. De omstandigheid dat belanghebbende reeds zelf een bezwaarschrift had ingediend, doet daaraan niet af.

NTFR 2012/31 - Geheimhoudingsplicht notaris wordt beperkt

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012
Met de Wet ‘Informatieplicht derdengeldrekening notariaat’ wordt de informatieplicht van een notaris over zijn derdengeldrekening uitgebreid. De notaris moet op verzoek aan de Belastingdienst en in het kader van een strafrechtelijk onderzoek gegevens verstrekken over betalingen via zijn derdengeldrekening.

NTFR 2012/37 - Onverschuldigd betaalde btw niet altijd terugvorderbaar

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Van 1984 tot 1994 heeft Banca Antoniana Popolare Veneta (BAPV) voor rekening van drie consortia, belast met de uitvoering van openbare infrastructuurwerken, de door de leden van die consortia verschuldigde bijdragen geïnd. De over de ontvangen vergoedingen verschuldigde btw heeft BAPV doorberekend aan deze consortia. BAPV heeft deze btw op aangifte aan de fiscus voldaan. Later neemt de fiscus het standpunt in dat een vrijstelling van toepassing is. Na een aan de consortia toegewezen civiele actie uit onverschuldigde betaling jegens BAPV heeft deze op haar beurt van de fiscus teruggaaf van deze btw gevorderd. Op de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de volgende fiscale procedure verklaart het HvJ EU voor recht: Het doeltreffendheidsbeginsel staat niet in de weg aan een nationale regeling betreffende terugvordering van het onverschuldigd betaalde die voor de civielrechtelijke vordering tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde die de afnemer van diensten tegen de btw-plichtige verstrekker van die diensten instelt, voorziet in een verjaringstermijn die langer is dan de specifieke verjaringstermijn voor de fiscaalrechtelijke vordering tot teruggaaf die de verstrekker van de diensten tegen de belastingadministratie instelt, voor zover deze belastingplichtige met succes van die administratie teruggaaf van die belasting kan vorderen. Deze laatste voorwaarde is niet vervuld wanneer de toepassing van een dergelijke regeling tot gevolg heeft dat aan de belastingplichtige volledig het recht wordt ontnomen om van de belastingadministratie de onverschuldigd betaalde btw terug te krijgen die hij zelf aan de afnemer van zijn diensten heeft moeten terugbetalen.

NTFR 2012/41 - Geen vooraftrek voor het privédeel van een nieuw woon- en bedrijfspand

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
In maart 2008 heeft belanghebbende een woon- en bedrijfspand in gebruik genomen. Het bedrijfsgedeelte beslaat 5% van het totale vloeroppervlak van het pand. Belanghebbende heeft de ter zake van de verwerving van het pand in rekening gebrachte voorbelasting volledig in aftrek gebracht. In geschil is of belanghebbende recht heeft op deze geclaimde vooraftrek. De rechtbank stelt voorop dat op grond van HvJ EG 12 februari 2009, zaak C-515/07, VNLTO, NTFR 2009/475, de voorbelasting ter zake van de verwerving van een (onroerende) zaak die voor de omzetbelasting volledig tot het bedrijfsvermogen is gerekend, niet kan worden afgetrokken voor zover die zaak wordt gebezigd voor privédoeleinden. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat het privégebruik van het pand een activiteit is die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt, terwijl dat gebruik tevens buiten het bereik van Wet OB 1968 valt. Volgens de rechtbank kan de omzetbelasting daarom niet worden afgetrokken voor zover het pand wordt gebruikt voor privédoeleinden. Evenmin is het privégebruik aan te merken als dienst in de zin van art. 4, lid 2, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968. Het recht op vooraftrek blijft derhalve beperkt tot de 5% die bestemd was om voor (aftrekgerechtigde) economische activiteiten te worden gebruikt.

NTFR 2012/43 - Besluit aftrek van omzetbelasting

Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 geschreven door mr. E.H.A.M. Thijssen
De directe aanleiding van dit besluit is de implementatie van de Technische Herzieningsrichtlijn (privégebruik onroerend goed). Het besluit bevat echter meer onderdelen. Er staat onder meer een beschrijving in van de algemene uitgangspunten, die gelden bij het bepalen of er sprake is van economische dan wel niet-economische handelingen. Er wordt ingegaan op het recht op aftrek van btw bij kosten die direct toerekenbaar zijn aan economische en aan niet-economische handelingen. Ook leegstand en aftrek van voorbelasting wordt behandeld. In het besluit wordt daarnaast ingegaan op het leerstuk van de kosten voor gemene rekening. Het BUA wordt niet behandeld. Ook het privégebruik auto (van de werknemer) blijft onvermeld. Tot slot ontbreekt in het besluit ook het leerstuk van de aftrekbare kosten die verband houden met de aan- en verkoop van aandelen.

NTFR 2012/44 - Hof geeft onjuiste uitleg aan het herstelbeleid

ECLI:NL:HR:2011:BU8269, datum uitspraak 16-12-2011, publicatiedatum 16-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een auto gekocht in Duitsland. Hij heeft de auto voorzien van een tussenschot en de ruiten van de laadruimte heeft hij vervangen door polyester platen. Belanghebbende heeft de auto als bestelauto doen registreren. Bij een controle bleek, dat de auto niet was voorzien van een vaste wand tussen de cabine en de laadruimte en dat de ruit aan de linkerzijde van de laadruimte doorzichtig was. Daarom is BPM nageheven. Hof Arnhem heeft het beroep van belanghebbende op het zogenoemde herstelbeleid afgewezen. Volgens de Hoge Raad echter ten onrechte. In het herstelbeleid is goedgekeurd, dat als een bestelauto waarop geen BPM drukt, niet langer aan de inrichtingseisen voldoet en BPM is verschuldigd, niet direct bij eerste constatering van gebruik van de weg met dat voertuig een naheffingsaanslag BPM wordt opgelegd, maar dat dan de kentekenhouder de gelegenheid wordt geboden de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen. Die gelegenheid tot herstel wordt geboden, indien herstel in de hoedanigheid van bestelauto betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd. Door te oordelen dat het karakter van bestelauto in meer dan slechts geringe mate was aangetast, en niet in te gaan op de door belanghebbende aangevoerde stelling dat herstel betrekkelijk eenvoudig was te realiseren, heeft het hof het herstelbeleid niet juist uitgelegd.

NTFR 2012/45 - Nieuw – in Kaderbesluit BPM 2010 opgenomen – herstelbeleid is van toepassing op nog niet onherroepelijke naheffingsaanslagen

ECLI:NL:HR:2011:BU8238, datum uitspraak 16-12-2011, publicatiedatum 16-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Van belanghebbende is BPM nageheven, omdat bij een controle bleek dat zijn auto niet meer voldeed aan de inrichtingseisen van een bestelauto. Hof Den Bosch heeft die naheffingsaanslag in stand gelaten. Daarbij heeft het hof onder meer het beroep van belanghebbende op het zogenoemde herstelbeleid (een beleidsregel uit 2006) afgewezen. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs in cassatie. Wel is de Hoge Raad van oordeel dat (ook) getoetst moet worden aan de opvolger van de beleidsregel uit 2006; het zogenoemde Kaderbesluit BPM 2010. De goedkeuring in deze beleidsregel strekt zich volgens de cassatierechter namelijk mede uit tot nog niet onherroepelijke naheffingsaanslagen BPM. De voorwaarde voor herstel is in het Kaderbesluit BPM niet op één lijn te stellen met de voorwaarden van het herstelbeleid uit 2006, waaraan het hof getoetst heeft. Daarom moet verwijzing volgen voor onderzoek naar de gevolgen van de goedkeuring in het Kaderbesluit BPM.

NTFR 2012/46 - Overschrijding opbrengstlimiet: geen openheid van zaken geven door gemeente komt voor haar risico

ECLI:NL:HR:2012:BU7273, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbenden zijn leges in rekening gebracht wegens het in behandeling nemen van aanvragen voor een bouwvergunning. Hof Arnhem heeft hier een streep door gezet, omdat de legesverordeningen van de gemeente Utrecht onverbindend zijn wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. Volgens A-G IJzerman heeft het hof juist geoordeeld.

NTFR 2012/50 - Aansprakelijkstelling vernietigd, omdat gefailleerde bv niet in gebreke is

ECLI:NL:HR:2011:BU8923, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 23-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende was directeur/enig aandeelhouder van een bv, waarvan de zetel in 1993 naar Curaçao is verplaatst. De bv is geliquideerd. De vereffening van het vermogen van de bv is beëindigd in maart 1996, waarna de bv is ontbonden. De inspecteur heeft in 1997 een navorderingsaanslag VPB 2003 aan de bv opgelegd. De navorderingsaanslag is onbetaald gebleven. Daarom heeft de ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld op grond van art. 41 IW 1990. De ontvanger heeft met betrekking tot de bv niet verzocht om de vereffening te heropenen. Hof Arnhem (NTFR 2010/2849) heeft geoordeeld, dat de bv niet in gebreke is met de betaling van haar belastingschuld, nu zij niet van de belastingschuld kennis heeft kunnen nemen. Aansprakelijkstelling is alsdan niet mogelijk. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Voor een uitzondering zoals in HR 18 december 2009, NTFR 2010/104 en NTFR 201/105, is geen plaats nu in dit geval – in afwijking van die arresten – niet vaststaat, dat de bv na eventuele herleving de aanslag niet zal betalen.

NTFR 2012/51 - Doorlopende melding betalingsonmacht geldt alleen voor belastingbedragen die zijn aangegeven

ECLI:NL:HR:2011:BR7038, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 23-12-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbenden, een echtpaar, zijn in november 2007 in hun hoedanigheid van bestuurders aansprakelijk gesteld voor door A bv niet-betaalde omzetbelasting 2002-2004. Het betreft van A bv nageheven omzetbelasting die meer beliep dan de belasting die was aangegeven. In dat geval is bij uitsluiting de meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 van toepassing. Dit houdt in dat een melding betalingsonmacht slechts kan worden gedaan voor zover de onjuiste aangifte niet is te wijten aan opzet of grove schuld van A bv. Niet in geschil is dat in dit geval sprake is van opzet of grove schuld. Het betoog van belanghebbenden dat een brief van 7 oktober 2004 als een doorlopende melding van betalingsonmacht is aan te merken, faalt derhalve. Een doorlopende melding van betalingsonmacht geldt immers alleen voor belastingbedragen die zijn aangegeven.

NTFR 2012/52 - Kosten van dwangbevel terecht ondanks ingesteld administratief beroep

ECLI:NL:RBARN:2011:BU3094, datum uitspraak 27-10-2011, publicatiedatum 02-11-2011
Aflevering 1, gepubliceerd op 05-01-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van een vof waarin hij tot 31 mei 2007 medevennoot was. Eind 2008 hebben de vennoten van de vof met de ontvanger een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over de betaling van de openstaande belastingschulden. De vennoten zijn deze afspraken niet nagekomen. Belanghebbende heeft een nieuwe betalingsregeling voorgesteld aan de ontvanger. De ontvanger heeft dit verzoek afgewezen. Tegen deze beslissing heeft belanghebbende administratief beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst. Dat beroep is niet als zodanig in behandeling genomen. De ontvanger heeft invorderingsmaatregelen genomen en aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor de betekening van een dwangbevel. In geschil is of dat terecht is. Ook heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat, nu belanghebbende de vaststellingsovereenkomst over de betaling van openstaande belastingschulden niet volledig is nagekomen, de ontvanger voor het nemen van invorderingsmaatregelen niet de beslissing op het administratief beroep over de weigering van een betalingsregeling hoefde af te wachten. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de overschrijding niet aan de ontvanger is te wijten en het verzoek niet ziet op de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank.