NTFR 2012/1867 - Art. 13l Wet VPB 1969; onnodig haastwerk

NTFR 2012/1867 - Art. 13l Wet VPB 1969; onnodig haastwerk

mSW
mr. S. WolversWerkzaam in de AEX-Midkap Group van PwC te Amsterdam en tevens verbonden aan de UvA.
Bijgewerkt tot 2 augustus 2012

Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013. Een belangrijk onderdeel van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is de invoering van art. 13l Wet VPB 1969, dat de aftrek van rente op de financiering van deelnemingen aan banden legt. Hoewel de invoering van art. 13l Wet VPB 1969 – de zoveelste lap op het lelijke lappendeken van maatregelen in verband met renteaftrek in de Wet VPB 1969 – is te betreuren, was dichten van het Bosal-gat onvermijdelijk. Bij de wijze waarop de bepaling is ingevoerd, heb ik echter mijn bedenkingen.

Onvermijdelijk

Ik wil op deze plek niet pleiten voor een herziening van de behandeling van eigen en vreemd vermogen in de Wet VPB 1969. Een dergelijk pleidooi is de afgelopen jaren reeds vele malen gehouden, tot nu toe zonder resultaat. In de publieke opinie is belasting betalen voor (Nederlandse) multinationals een keuze. In politiek Den Haag is het makkelijk scoren met deze ongenuanceerde beeldvorming.1 De politieke realiteit is dan ook dat het Bosal-gat (deels) gedicht moet worden. Tel daar de huidige economische situatie met het daaruit voortvloeiende begrotingstekort bij op en art. 13l Wet VPB 1969 is een feit. Elk pleidooi voor een meer fundamentele heroverweging van de behandeling van eigen en vreemd vermogen lijkt daarom zinloos.

In recordtempo door het parlement

Wel wil ik mijn verbazing uitspreken over de ongelooflijke snelheid waarmee de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 werkelijk door het parlement is gejast. Voor een gemiddeld belastingplan wordt nog drie maanden uitgetrokken. Dat is al niet veel tijd als je bedenkt dat een belastingplan vaak meerdere fiscale thema’s met een zekere complexiteit behandelt (het Belastingplan 2013 zal wat dat betreft geen uitzondering vormen gegeven de aangekondigde wijzigingen op het vlak van een ander uiterst gecompliceerd en omstreden thema: de hypotheekrenteaftrek). Daarentegen heeft de behandeling van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 bij elkaar slechts vijf weken in beslag genomen. Die tijdsdruk is wellicht te billijken voor de verhoging – per 1 oktober 2012 – van het algemene btw-tarief, weliswaar een wijziging met grote gevolgen voor de economie en het huishoudboekje van Nederland maar wetstechnisch toch van een relatief beperkte moeilijkheidsgraad. Voor een bepaling als art. 13l Wet VPB 1969, wetstechnisch van een hoge moeilijkheidsgraad, waarover al jaren veel is te doen en die bovendien pas toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013, is dat toch eigenlijk onbegrijpelijk. Waarom voor de behandeling van de technische uitwerking niet langer de tijd is genomen, is mij een raadsel. De argumenten van de staatssecretaris van Financiën (de problematiek heeft een lange historie, de maatregel raakt slechts een beperkte groep belastingplichtigen en snelle invoering dient de rechtszekerheid2) overtuigen in ieder geval niet. Alleen de rechtszekerheid is een valide argument, maar zoals ik hieronder uiteenzet is de rechtszekerheid allerminst gediend met de haastige invoering.

In de basis eenvoudig

De basis van de bepaling is nog betrekkelijk eenvoudig: rente komt grof gezegd niet in aftrek voor zover de verkrijgingsprijs van de deelnemingen het eigen vermogen overstijgt. Deze rekenregel blinkt uit in eenvoud en uitvoerbaarheid. Hoewel het vaststellen van de verkrijgingsprijs van met name oudere deelnemingen niet altijd even eenvoudig zal zijn, moeten de 350 belastingplichtigen die volgens de wetgever door de bepaling worden getroffen in staat worden geacht een behoorlijk eind te komen.3

Doordachte uitzonderingen

Eenvoud en uitvoerbaarheid gaan echter vaak gepaard met een zekere grofheid in de uitwerking. Zo ook de onderhavige rekenregel, hetgeen tot de onvermijdelijke uitzonderingen leidt. De uitzondering voor uitbreidingsinvesteringen in lid 5 maakt art. 13l Wet VPB 1969 een stuk complexer en zal in de praktijk tot de nodige discussies tussen belastingplichtigen en fiscus leiden. Maar over die uitzondering is getuige de toelichting in de parlementaire geschiedenis nagedacht. Ook de uitzondering in lid 6 die voor misbruiksituaties op lid 5 wordt gemaakt is erg complex. Maar ook van deze uitzondering op de uitzondering kan getuige de voorbeelden in de parlementaire geschiedenis niet worden gezegd dat daarover niet is nagedacht en dat geen ruggespraak met de praktijk heeft plaatsgevonden.

Ondoordachte uitzonderingen

Nog niet bedachte uitzonderingen

Onnodig haastwerk