NTFR 2012/2577 - Positieve dopingtest Rubik-overeenkomsten

NTFR 2012/2577 - Positieve dopingtest Rubik-overeenkomsten

pdPE
prof. dr. P.H.J. EssersProf.dr. P.H.J. Essers is hoogleraar belastingrecht Tilburg University en lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (voorzitter commissie Financiën).
Bijgewerkt tot 15 november 2012

Het recente rapport van het Amerikaanse antidopingbureau Usada over dopinggebruik door Lance Armstrong en de ploegen waarvan hij deel heeft uitgemaakt, heeft veel commotie in de wielerwereld en ver daarbuiten veroorzaakt. Het schokkende van dit rapport is niet zo zeer het individuele dopinggebruik door wielrenners – dat is een fenomeen dat al zo oud is als de wielersport zelf – maar veel meer het feit dat door gerenommeerde bedrijven gesponsorde wielerploegen dopinggebruik stelselmatig en structureel hebben bevorderd en dit zelfs hebben afgedwongen bij de renners die bij hen onder contract stonden. Ook internationale wielerorganisaties worden ervan beschuldigd dat zij op de hoogte waren van het stelselmatige dopinggebruik en dat zij hebben meegewerkt aan het maskeren ervan. Armstrong schijnt zelfs geld te hebben overgemaakt ter verbetering van de dopingcontrole. Hoe hypocriet kan men zijn? Met dit gedrag werd willens en wetens de gezondheid van jonge ambitieuze topsporters in de waagschaal gesteld. Van een eerlijk koersverloop was geen sprake, of het moest zijn dat er een wedloop gaande was tussen farmaceutische bedrijven en medische wetenschappers om de prijs te behalen voor diegene die het beste prestatiebevorderende middel op de markt kon zetten dat bovendien niet vatbaar was voor enige effectieve controle. Vele miljoenen wielerliefhebbers werden zo jarenlang bedrogen. Er is helaas weinig hoop dat dit spoedig zal veranderen.

Internationale belastingconcurrentie

Wat heeft dit met de fiscaliteit te maken, zo zult u wellicht denken. Zijn er nu ook al belastingadviseurs of -inspecteurs betrapt op het nemen van doping? Niet dat ik weet. Ik zou echter van de wielersport de overstap willen maken naar het fenomeen van de internationale belastingconcurrentie. Staten gebruiken al heel lang hun belastingstelsels om met elkaar te concurreren teneinde zoveel mogelijk bedrijvigheid en kapitaal naar zich toe te trekken. Daar is op zich niets mis mee. Nederland heeft van oudsher een sterke fiscale concurrentiepositie vanwege onder meer zijn uitgebreide belastingverdragennetwerk, het afwezig zijn van bronheffingen op rente- en royaltybetalingen, de ruime werking van de deelnemingsvrijstelling en de mogelijkheid van het sluiten van rulings met de Belastingdienst. De laatste jaren is daar horizontaal toezicht bijgekomen als extra aantrekkelijke factor voor buitenlandse bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Wie wil er nu niet verlost worden van zeer arbeidsintensieve belastingcontroles die ver in het verleden teruggrijpen en vaak gepaard gaan met uitgebreide vragenlijsten van de zijde van de Belastingdienst? Een coöperatieve Belastingdienst die bereid is om mee te denken met het management van een bedrijf over fiscale risico’s en uitdagingen is een groot goed voor bedrijven, al was het maar omdat daarmee ellenlange rechtsprocedures en kostbare belastingadviezen kunnen worden vermeden. Zolang de fiscale faciliteiten van een land in dezelfde mate ter beschikking staan aan inwoners en niet-inwoners en zij bovendien niet zodanig specifiek zijn dat ze als verboden staatssteun kunnen worden aangemerkt, zullen zij de fiscale dopingtesten altijd goed doorstaan. Het wordt pas anders als zich oneerlijke belastingconcurrentie voordoet. In het bijzonder dreigt dit als een land niet bereid is om vanwege het bestaan van bijvoorbeeld een bankgeheim aan de belastingdiensten van andere landen desgewenst informatie te geven die van belang kan zijn voor de belastingheffing door die andere landen. Een land dat de kaarten voor de borst houdt en zich verschuilt achter het bestaan van een bankgeheim dreigt dan al gauw de status van ‘non-cooperative tax haven’ te krijgen, een status die in de internationale arena bepaald geen eretitel is voor een land dat als serieuze en eerbiedwaardige handelspartner wil doorgaan. In de VS wordt bij een dergelijke titel al gauw de associatie gelegd met (ondersteuning van) terrorisme en daar moet je al helemaal vandaan blijven.

Bankgeheim, Spaartegoedenrichtlijn en FATCA

De relatie tussen het bestaan van een bankgeheim en fiscale verplichtingen ligt al lange tijd onder vuur. Oorspronkelijk had het bestaan van een bankgeheim andere gronden dan fiscale. Aspecten als privacybescherming en het opwerpen van een scherm tegen dictatoriale regimes die alles van bepaalde onderdanen wilden weten, stonden vaak aan de basis van het bankgeheim. Denk bijvoorbeeld aan de nazi-periode, waarin het van groot belang was om joods kapitaal niet in de handen van de nazi’s te laten vallen. Ook allerlei rechtsculturele opvattingen over de verhouding tussen staat en burger spelen hierbij een rol. Toch is het een feit dat het bankgeheim ook vaak als dekmantel wordt gebruikt voor allerlei criminele en andere activiteiten die het daglicht niet kunnen verdragen.1 Daartoe horen ook pogingen van belastingplichtigen om hun vermogen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de fiscus geheim te houden. In het land waarin ze wonen, dienen ze aangifte te doen, maar zij laten dit na omdat ze zich beschermd weten door het bankgeheim. De laatste jaren is gebleken dat die bescherming niet onbegrensd is. Zo is er altijd het gevaar van een bankemployee die met de nodige kopieën van bankrekeningen van buitenlandse rekeninghouders onder de arm deze gegevens tracht te verkopen aan doorgaans zeer geïnteresseerde buitenlandse belastingdiensten. Maar ook binnen de Europese Unie is het bankgeheim op zijn retour. Uitgangspunt van de Spaartegoedenrichtlijn is dat woonstaten van spaarders het recht hebben om de binnen de Europese Unie genoten rente te belasten en dat de bronstaten informatie dienen te verstrekken over de door inwoners van andere landen in de bronstaten genoten rente-inkomsten. Overigens is het voor belastingdiensten minstens zo interessant om te weten hoe groot de onderliggende spaarrekeningen zelf zijn, want deze kunnen een indicatie zijn voor zwarte omzetten e.d. Het streven binnen de Europese Unie is om zo veel mogelijk over te gaan op automatische informatie-uitwisseling in plaats van uitwisseling op uitdrukkelijk verzoek. Bij wege van overgangsperiode werd in de Spaartegoedenrichtlijn toegestaan dat België, Luxemburg en Oostenrijk een aantal jaren konden volstaan met het inhouden van een bronheffing op de betaalde rente, die dan deels werd uitgekeerd aan de woonstaat van de spaarders. Inmiddels geldt deze uitzondering alleen nog voor Luxemburg en Oostenrijk. Per 1 juli 2012 moeten zij een bronbelasting inhouden van 35% op uitbetaalde rente aan EU-ingezetenen. In het kader van de totstandkoming van de Spaartegoedenrichtlijn zijn er ook afspraken gemaakt tussen de Europese Unie en landen als Zwitserland, Monaco, San Marino en Liechtenstein over het inhouden van een bronbelasting over rente-inkomsten van EU-burgers. Omdat deze landen kunnen volstaan met een bronbelasting, is van een opheffing van het bankgeheim voor fiscale doeleinden in die landen geen sprake. Wel is een land als Zwitserland naar eigen zeggen bereid om in de toekomst in het kader van een nieuw verdrag met de Europese Unie informatie op verzoek te verstrekken aan EU-lidstaten. Dan moet je wel weten wie de belastingplichtige is en waar hij zijn banktegoeden precies aanhoudt. Van een formalisering van dit voornemen is het echter nog niet gekomen. Vooral Luxemburg en Oostenrijk hechten aan de huidige status waarin ze kunnen volstaan met inhouding van bronbelasting. Die uitzonderingspositie vervalt als het verdrag tussen de Europese Unie en de derde landen tot stand komt. Als gevolg van een aantal recente schandalen is vooral vanuit de kant van de VS de druk op Zwitserland stevig opgevoerd om volledige openheid van zaken te geven over de bankgegevens van Amerikaanse onderdanen. Bovendien is in de VS wetgeving aangenomen – de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) – die ervoor zorgt dat vanaf 2013 alle financiële instellingen, waar ook ter wereld gevestigd, de VS moeten informeren over de bankgegevens van ‘US-persons’. Indien deze financiële instellingen dat niet doen, zal de VS op elke betaling vanuit de VS aan deze instellingen een bronheffing inhouden van 30%. Ook niet-meewerkende rekeninghouders zullen rekening moeten houden met een bronbelasting van 30%. Inmiddels is de VS ertoe overgegaan om FATCA via bilaterale overeenkomsten met afzonderlijke landen vorm te geven, waarbij meer met reciprociteit en met de rechtsstelsels van de desbetreffende landen zal worden rekening gehouden. In zo’n bilaterale overeenkomst, Intergovernmental Agreement (IGA) genaamd, zijn de financiële instellingen bijvoorbeeld niet langer verplicht om rechtstreeks aan de Amerikaanse overheid te rapporteren, maar kunnen zij volstaan met rapportage aan de eigen overheid, waarna deze de VS weer van informatie voorziet. Reciprociteit is van belang omdat dan de VS ook verplicht is informatie te verstrekken over de bankgegevens in de VS van EU-burgers. Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben al een dergelijke overeenkomst met de VS gesloten. Nederland heeft interesse om dat ook te doen.

Rubik-overeenkomsten

Het zal geen verbazing wekken dat landen die tot dusverre hun bankgeheim zo veel mogelijk overeind hebben kunnen houden, er alles aan zullen doen om dat ook in de toekomst zo te houden. Er zijn grote belangen mee gemoeid, mede gelet op de zeer omvangrijke aanwezigheid van de bankensector in deze landen. In dit kader is Zwitserland er recent toe overgegaan om met Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk zogenoemde Rubik-overeenkomsten te sluiten. Deze overeenkomsten zijn vanwege hun complexiteit genoemd naar de bedenker van de befaamde veelkleurige flexibele kubus, die normale mensen nooit in de goede volgorde kunnen terugdraaien. De Rubik-overeenkomsten houden in dat Zwitserland op de rente-inkomsten van onderdanen van deze drie landen, een bronheffing inhoudt die is gebaseerd op het belastingpercentage dat in deze landen geldt voor kapitaalinkomsten. Vervolgens geeft Zwitserland als bronstaat de ingehouden bronbelasting door aan de desbetreffende woonstaat. Daarnaast vindt er een soort afkoop plaats voor de niet-afgedragen belasting over het verleden. De bedoeling mag duidelijk zijn: op deze manier hoeft Zwitserland het bankgeheim niet prijs te geven in het kader van de fiscale informatie-uitwisseling aan deze landen. Het oneigenlijke fiscale voordeel dat Zwitserland heeft door het bestaan van het bankgeheim in dat land, blijft op die wijze in tact. Zwitserland kan namelijk volstaan met het inhouden van een bronbelasting. Maar waarom zouden het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Oostenrijk bereid zijn om dit soort verdragen af te sluiten? Dat kan zijn omdat deze landen denken dat ze op deze wijze ten minste nog iets binnen krijgen van de belasting die is verschuldigd over de rente op de rekeningen die hun onderdanen aanhouden bij Zwitserse banken. Iets is beter dan niets. Het zou echter ook wel eens zo kunnen zijn dat deze landen er belang bij hebben om op deze wijze buitenlands kapitaal en ondernemingen aan te trekken. De bezitters daarvan weten zich dan immers beschermd door het Zwitserse bankgeheim als zij zich in die landen vestigen en er gaan investeren. Zwitserse banken zullen zich nadrukkelijker op de markten in die landen gaan richten. Op deze wijze dreigen deze landen zich te onttrekken aan de verplichtingen van de Spaartegoedenrichtlijn. Om die reden is inmiddels na protesten van de zijde van de Europese Commissie duidelijk geworden dat de Rubik-overeenkomsten niet zien op rente-inkomsten waar de Spaartegoedenrichtlijn betrekking op heeft. In koor roepen de hier bedoelde landen dat ze de bestaande EU-regels zullen respecteren. Niettemin moet men bedenken dat veel vermogensinkomsten thans niet onder de Spaartegoedenrichtlijn vallen. Ook zitten er overigens de nodige loopholes in deze richtlijn.

Slot

De twijfel is gezaaid. Is hier niet sprake van unfaire belastingconcurrentie? Zolang de Europese Unie niet met één mond praat en handelt (denk aan de bijzondere positie van Luxemburg en Oostenrijk) en niet samen met onder andere de VS optreedt tegen fiscaal misbruik van het bankgeheim, zal er altijd sprake zijn van tweeslachtigheid en hypocrisie op dit terrein. Ik roep de landen die de Rubik-overeenkomsten hebben gesloten dan ook op in een contra-expertise hun fiscale plas nogmaals te laten controleren op verboden middelen, al was het maar om de in de titel van deze Opinie opgenomen verdenking te ontzenuwen.