NTFR 2012/597 - Hoge Raad der Nederlanden, belastingkamer: verslag 2017 en 2018

NTFR 2012/597 - Hoge Raad der Nederlanden, belastingkamer: verslag 2017 en 2018

mRdO
mr. R. den OudenSenior-raadsheer in het Gerechtshof Arnhem.
Bijgewerkt tot 15 maart 2012

De belastingkamer van de Hoge Raad – de Derde Kamer – heeft 100 jaren gewaakt over de rechtseenheid en over de rechtsontwikkeling op het terrein van het belastingrecht. Hieraan zal met ingang van 1 januari 2019 een einde komen. Per die datum zal worden teruggekeerd naar de situatie van vóór het – in zijn algemene vergadering van 18 januari 1918 genomen – besluit van de Hoge Raad om een belastingkamer in te stellen. In die situatie werden de belastingzaken behandeld door de Burgerlijke kamer van de Hoge Raad. Het besluit om de belastingkamer op te heffen – door wijziging van het Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad der Nederlanden – is ingegeven door het geringe zaaksaanbod van belastingzaken bij de Hoge Raad in de afgelopen jaren. De dalende trend is ingezet in 2012. In 2017 zijn 200 belastingzaken ingediend bij de Hoge Raad en in 2018 nog slechts 101 belastingzaken. Dit zijn 70 zaken minder dan in 1919. Het aantal van 101 staat in een schril contrast met het aantal zaken dat in de piekjaren 2003 en 2005 bij de Hoge Raad is ingediend, te weten 1.500 respectievelijk 1.498. De afname van het zaaksaanbod in belastingzaken in de afgelopen periode is een gevolg geweest van verschillende maatregelen die de wetgever in de afgelopen jaren heeft getroffen, zoals onder meer de verhoging van de griffierechten in 2012 en in 2015, de invoering van verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie in 2016 en het wettelijk verankeren van mediation in 2013. Ook maatregelen in de uitvoeringspraktijk, zoals het zogenoemde horizontale toezicht, hebben ertoe bijgedragen dat de stroom van belastingzaken bij de cassatierechter langzaam is opgedroogd.

De dalende instroom van belastingzaken bij de Derde Kamer had een halt kunnen worden toegeroepen door de behandeling van het hoger beroep in het algemene bestuursrecht onder te brengen bij de gerechtshoven en door beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven in bestuursrechtzaken open te stellen bij de Derde Kamer van de Hoge Raad. Daarvoor is evenwel niet gekozen door de wetgever.

Griffierechten

Ondanks zeer veel weerstand van de zijde van verschillende juridische beroepsgroepen, heeft de wetgever medio 2012 de griffierechten zeer fors verhoogd. Even leek het erop dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal nog roet in het eten van het toenmalige kabinet zou gooien, maar uiteindelijk werd ook in die kamer de benodigde meerderheid behaald. De effecten van het per 1 juli 2012 ingevoerde wetsvoorstel waren aanstonds merkbaar. Belastingplichtigen waren, zo blijkt uit de statistieken van de jaren 2012 en 2013, nog wel bereid – of beter geformuleerd: in staat – het griffierecht voor de procedure bij de rechtbank te voldoen, maar van hoger beroep en cassatieberoep werd veelal – noodgedwongen – afgezien vanwege de hoge griffierechtkosten in die procedures. De stroom belastingzaken van de lokale overheden is sinds de invoering van de verhoogde griffierechten nagenoeg opgedroogd. Niet alleen op het niveau van cassatie en van het hoger beroep, maar ook op het niveau van de rechtbanken. Het risico voor de lokale overheden – bij verlies van de procedure moeten zij zeer forse bedragen aan griffierechten betalen – was en is te groot. Dit heeft ertoe geleid dat de lokale overheden de belastingplichtigen in de meeste gevallen reeds in bezwaar tegemoet zijn getreden. Dit blijkt uit de jaarverslagen van de gemeentelijke belastingdiensten. Naar mag worden aangenomen heeft deze praktijk calculerend gedrag van de burger in de hand gewerkt. Vanwege het slechte economische tij in Nederland zijn de griffierechten in 2015 wederom verhoogd. De dalende instroom van belastingzaken in hoger beroep heeft ertoe geleid dat in 2016 is besloten de behandeling van belastingzaken in hoger beroep te concentreren bij twee gerechtshoven in plaats van bij vier gerechtshoven.

Lex Hammerstein

In 2008 verscheen het rapport ‘Versterking van de cassatierechtspraak’ van de Commissie-Hammerstein. De aanbevelingen in dit rapport hebben geleid tot wettelijke maatregelen. In 2012 is onder meer het huidige art. 80a Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) – in de praktijk aangeduid als Lex Hammerstein – ingevoerd. Met dit wettelijke instrument is de Hoge Raad bevoegd zaken ‘aan de poort’ te selecteren. Zaken waarin de aangevoerde klachten – kort gezegd – geen (inhoudelijke) behandeling in cassatie rechtvaardigen, kunnen worden afgedaan door middel van een vereenvoudigde, tot een niet-ontvankelijkverklaring leidende behandeling. De Belastingkamer heeft in de jaren ná de invoering van art. 80a nauwelijks gebruik van deze bevoegdheid gemaakt. De Belastingkamer heeft vastgehouden aan zijn praktijk van vóór de invoering van de Lex Hammerstein, waarbij kansloze cassatieberoepen werden afgedaan met de verkorte motivering van art. 81 Wet RO. Deze aanpak – het afdoen van kansloze cassatieberoepen met bedoeld art. 81 – strookte kennelijk niet met de bedoeling van de wetgever. Hoewel het aantal minder kansrijke cassatieberoepen sinds 2012 door de invoering van de verhoogde griffierechten fors is afgenomen, heeft de wetgever in 2016 ervoor gekozen om (ook) in belastingzaken procesvertegenwoordiging in de cassatiefase verplicht te stellen. Uiteraard heeft dit, vanwege de kosten voor de burger, het aanbod van belastingzaken in cassatie verder doen afnemen.

Mediation

In 2012 heeft Van der Steur – destijds lid van de Tweede Kamer namens de VVD – het plan gelanceerd om mediation een meer verplichtend karakter te geven en dit wettelijk te verankeren. Vanwege de slechte economische omstandigheden in die periode heeft het (toenmalige) kabinet het plan van Van der Steur om mediation vaker in te zetten als alternatief voor de rechtspraak omarmd. Zulks vanwege de gedachte dat mediation goedkoper zou zijn dan de rechtspraak. Ook belastingzaken vallen onder de reikwijdte van de per 1 juli 2013 in werking getreden Wet mediation. De invoering van deze wet heeft eveneens gevolgen gehad voor de instroom van belastingzaken bij de belastingrechter.

Horizontaal toezicht

Jaren geleden heeft de Belastingdienst gekozen voor een koerswijziging met betrekking tot het beleid inzake het toezicht op de naleving van de fiscale regelgeving door de belastingplichtigen. De traditionele aanpak van het verticale toezicht heeft plaats moeten maken voor het zogenoemde horizontale toezicht. Daarbij worden in een sfeer van overleg, openheid en vertrouwen convenanten gesloten tussen (groepen van) belastingplichtigen en de fiscus. Belastingcontroles achteraf vinden in dat kader in beginsel niet meer plaats. In 2011 heeft de (toenmalige) staatssecretaris van Financiën een commissie ingesteld onder leiding van prof.dr. L.G.M. Stevens, emeritus hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, met als opdracht te onderzoeken of het horizontale toezicht efficiënt en effectief werd ingevuld door de Belastingdienst en voorts of de bereidheid van de belastingplichtigen om aan hun belastingverplichtingen te voldoen, door horizontaal toezicht was toegenomen. In haar in 2012 verschenen rapport beantwoordde de Commissie-Stevens deze onderzoeksvragen bevestigend. Het ministerie van Financiën heeft dit aangegrepen om het beleid inzake het horizontale toezicht in de jaren ná 2012 te intensiveren. Het aantal ingestelde belastingcontroles bij ondernemers is hierdoor zeer drastisch afgenomen. Dit heeft geleid tot minder belastingprocedures, ook bij de Hoge Raad.

Bestuursrechtkamer