Aflevering 11

Gepubliceerd op 15 maart 2012

NTFR 2012/597 - Hoge Raad der Nederlanden, belastingkamer: verslag 2017 en 2018

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 geschreven door mr. R. den Ouden
De belastingkamer van de Hoge Raad – de Derde Kamer – heeft 100 jaren gewaakt over de rechtseenheid en over de rechtsontwikkeling op het terrein van het belastingrecht. Hieraan zal met ingang van 1 januari 2019 een einde komen. Per die datum zal worden teruggekeerd naar de situatie van vóór het – in zijn algemene vergadering van 18 januari 1918 genomen – besluit van de Hoge Raad om een belastingkamer in te stellen. In die situatie werden de belastingzaken behandeld door de Burgerlijke kamer van de Hoge Raad. Het besluit om de belastingkamer op te heffen – door wijziging van het Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad der Nederlanden – is ingegeven door het geringe zaaksaanbod van belastingzaken bij de Hoge Raad in de afgelopen jaren. De dalende trend is ingezet in 2012. In 2017 zijn 200 belastingzaken ingediend bij de Hoge Raad en in 2018 nog slechts 101 belastingzaken. Dit zijn 70 zaken minder dan in 1919. Het aantal van 101 staat in een schril contrast met het aantal zaken dat in de piekjaren 2003 en 2005 bij de Hoge Raad is ingediend, te weten 1.500 respectievelijk 1.498. De afname van het zaaksaanbod in belastingzaken in de afgelopen periode is een gevolg geweest van verschillende maatregelen die de wetgever in de afgelopen jaren heeft getroffen, zoals onder meer de verhoging van de griffierechten in 2012 en in 2015, de invoering van verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie in 2016 en het wettelijk verankeren van mediation in 2013. Ook maatregelen in de uitvoeringspraktijk, zoals het zogenoemde horizontale toezicht, hebben ertoe bijgedragen dat de stroom van belastingzaken bij de cassatierechter langzaam is opgedroogd.

NTFR 2012/598 - Van Aberdeen tot Santander: teruggaaf dividendbelasting aan beleggingsinstellingen

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 geschreven door mr. M.J.A. van den Honert en mr. M.M.A. van Graafeiland
Op 16 februari 2012 vond in Luxemburg de hoorzitting bij het Hof van Justitie plaats in de zogenoemde Santander-zaak.Zaak C-338/11. De Santander-zaak maakt onderdeel uit van een aantal gevoegde zakenZaak C-338/11 tot en met C-347/11. waarin twee Spaanse, vier Duitse, twee Belgische UCITSUndertakings for the Collective Investments of Transferable Securities, in het Nederlands: Instellingen voor Collectieve Belegging in Effecten (ICBE). en twee Amerikaanse beleggingsinstellingen betogen dat de heffing van Franse bronbelasting op aan hen uitgekeerde dividenden door Franse vennootschappen in strijd is met EU-recht.

NTFR 2012/599 - Memorie van antwoord inzake Flex-bv verschenen

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
De minister van Veiligheid en Justitie heeft aan de Eerste Kamer gezonden de memorie van antwoord inzake de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (31 058) en de Invoeringswet 1990 vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (32 426). In het eerste deel van de memorie wordt stilgestaan bij de gevolgen voor de belastingheffing. Het gaat dan met name om de soortbenadering in de aanmerkelijkbelangregeling, het begrip ‘verbonden lichamen’, de bezitseis voor de fiscale eenheid, de aansprakelijkheid als toetsingscriterium voor de vennootschapsbelastingplicht, dividendbelasting over ongeoorloofd dividend en overige fiscale aandelencriteria.

NTFR 2012/602 - Brief over fiscale toezeggingen naar de Tweede Kamer

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
In een brief aan de Tweede Kamer gaat de staatssecretaris van Financiën in op enkele fiscale toezeggingen. Het gaat om de motie inzake uniformerend pensioengevend loon, inwerkingtreding Wet aanpassing levende dieren, oldtimers, de proef automatisering rittenadministratie, de toepassing van de werkkostenregeling bij het Ministerie van Financiën en de inwerkingtreding van de afschaffing van het Eurovignet.

NTFR 2012/605 - Van Amerikaans bedrijf ontvangen vergoeding behoort tot winst uit onderneming

ECLI:NL:HR:2012:BV8115, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
Belanghebbende woonde in 2001 in Nederland. Sinds 1986 is belanghebbende in dienst bij een in de VS en Canada gevestigde onderneming. In januari 2001 is belanghebbende op non-actief gesteld. Begin 2001 is hij een eigen onderneming (agrarisch adviesbureau) gestart. In september 2001 is hij voor K in de Verenigde Staten gaan werken. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de beloning van K voor de in de VS verrichte werkzaamheden. Nu belanghebbende een eigen onderneming voor het begeleiden van emigrerende agrariërs is gestart, hij veel energie en tijd aan het opzetten en onderhouden van netwerken en samenwerkingsverbanden in Nederland en de VS heeft besteed, hij in de eerste maanden van zijn ondernemerschap al veel succes heeft gehad, hij als gevolg van dat succes vervolgens een overeenkomst met K heeft gesloten en die overeenkomst op het terrein ligt van de normale bedrijfsuitoefening van belanghebbende, concludeerde Hof Amsterdam (NTFR 2011/383) dat belanghebbende door zijn ondernemersuitoefening en in zijn kwaliteit van ondernemer in staat is geweest op een gunstig moment een voordelige transactie af te sluiten en behoort de daaruit voortvloeiende vergoeding tot de winst van de onderneming van belanghebbende. Ook als het standpunt van belanghebbende dat de onderneming eerder is gestaakt moet worden gevolgd, is er sprake van een nagekomen bate die in de winstsfeer blijft liggen. Naar het oordeel van het hof vormt de vergoeding winst uit onderneming. Op grond van het verdrag tussen Nederland en de VS zijn de voordelen van een onderneming slechts belastbaar in Nederland.

NTFR 2012/606 - Terugkomen op keuze voor ondernemingsvermogen niet toegestaan

ECLI:NL:HR:2012:BV8101, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
Belanghebbende dreef een handel in tropische vogels in een aantal schuren, direct gelegen achter de woning van belanghebbende. Aan deze woning was een garage verbonden die verbouwd was tot seniorenwoning. Belanghebbende heeft de woning tot zijn ondernemingsvermogen gerekend, evenals de seniorenwoning. De woning is steeds als ondernemingsvermogen vermeld op de balans van de onderneming. Belanghebbende staakt zijn onderneming in de loop van 2003. Per 1 januari 2003 heeft hij de woning overgeheveld naar privé. De inspecteur gaat niet akkoord met de herziening van de keuze, rekent de woning tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende en berekent een stakingswinst van € 239.268.

NTFR 2012/607 - Architect die kantoorpanden realiseert geniet ROW

ECLI:NL:HR:2012:BN3467, datum uitspraak 24-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende is architect en stedenbouwkundige. Hij is dga van X bv. In de periode 1999-2002 is belanghebbende bezig geweest met de aankoop van twee percelen grond voor de bouw van twee kantoorpanden. Belanghebbende heeft zich beziggehouden met de bouwvergunning, de aannemersselectie, de prijs- en contractvorming, de directie van de bouw, en de begeleiding van de opzicht- en de bouwmanagementwerkzaamheden. In zijn aangifte IB 2001 heeft belanghebbende de percelen met de panden aangemerkt als box 3-vermogen. In geschil is of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Hof Den Haag (NTFR 2009/2204) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Volgens het hof is belanghebbende voor eigen rekening en risico als zelfstandig projectontwikkelaar opgetreden. De werkzaamheden zijn volgens het hof met de aankoop van de grond aangevangen, zodat de grond vanaf dat moment voor de waarde in het economische verkeer op de balans van de werkzaamheid diende te worden geplaatst. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie aangetekend, echter zonder succes. De Hoge Raad sluit zich namelijk aan bij de visie van het hof.

NTFR 2012/609 - Zakelijke lening aan eigen bv mag worden afgewaardeerd

ECLI:NL:HR:2012:BV8140, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
Belanghebbende is dga en enig aandeelhouder van A bv. A bv bezit 25% van de aandelen in B bv. In 2003 heeft belanghebbende een lening verstrekt van € 10.000 aan A bv en heeft A bv een lening van € 10.000 verstrekt aan B bv. In 2005 zijn A bv en B bv geliquideerd. Belanghebbende heeft de lening aan A bv afgewaardeerd tot nihil. Rechtbank Haarlem kwam tot het oordeel dat tussen belanghebbende en A bv daadwerkelijk een lening is overeengekomen, zodat belanghebbende vermogen aan A bv ter beschikking heeft gesteld. De lening dient in box 1 in aanmerking te worden genomen. Uit de omstandigheid dat andere financiers leningen hebben verstrekt en de verwachte omzetgroei leidde de rechtbank af dat er geen sprake was van een onzakelijke kredietverschaffing. Ultimo 2003 bedroeg de waarde van de vordering nihil, zodat een bedrag van € 10.000 ten laste van het resultaat kon worden gebracht. Hof Amsterdam (NTFR 2010/1229) is het met het oordeel van de rechtbank eens dat er sprake is van een geldlening en heeft daaraan toegevoegd dat er op het moment van het verstrekken van de lening sprake was van een nieuw product, waarvan niet vaststond dat het zou mislukken. Belanghebbende heeft de lening mogen afwaarderen.

NTFR 2012/610 - Geen discriminatie tussen publiek verzekerde en andere werkgevers

ECLI:NL:HR:2012:BT8788, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende, exploitant van een uitzendbureau, is voor de werknemersverzekeringen ingedeeld in sector 52 (Uitzendbedrijven). Belanghebbende bestrijdt de door de inspecteur – overeenkomstig de regelgeving – vastgestelde gedifferentieerde WGA-premie. Daartoe voert zij aan, kort gezegd, dat de lagere regelgever het kader van de formele wet te buiten is gegaan. De Hoge Raad zet uiteen dat dit niet het geval is. Anders dan belanghebbende betoogt, mogen WAO-uitkeringen worden meegeteld in de berekening van de individuele opslag of korting. Dit geldt ook voor de zogenoemde rentehobbelopslag. Er is in dat verband geen ongeoorloofd onderscheid tussen publiek verzekerde en andere werkgevers. Voorts zet de Hoge Raad – ten overvloede – uiteen dat voor de toepassing van art. 2.9, lid 2, Besluit Wfsv ook rekening dient te worden gehouden met vakantie-uitkeringen als bedoeld in art. 59a WAO die aan de werkgever zijn toe te rekenen.

NTFR 2012/612 - Betaling aan trust kan niet worden aangemerkt als onderhoudsverplichting

ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1066, datum uitspraak 09-12-2011, publicatiedatum 17-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft een bedrag aan een trust van zijn voormalige vriendin overgemaakt. In zijn aangifte IB/PVV heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onderhoudsverplichting dan wel een afkoop daarvan, zodat het door hem overgemaakte bedrag aftrekbaar is.

NTFR 2012/613 - Uitgaven voor herstel van terreinverharding niet ten laste van winst van oud-huurder

ECLI:NL:HR:2012:BV8163, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. F. van Horzen
F is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende is vanaf 1988 eigenaar van een bedrijfsterrein waarvan de terreinverharding matig is. In 1993 heeft belanghebbende de economische eigendom van het bedrijfsterrein overgedragen aan F. Van 1993 t/m 2000 verhuurt F het bedrijfsterrein aan belanghebbende. Van 1998 t/m 2000 verhuurt belanghebbende het terrein onder. Ultimo 2000 is de eigendom van het bedrijfsterrein overgedragen aan de kinderen van F, die met de huurders (waaronder belanghebbende) nieuwe huurovereenkomsten hebben gesloten. Vanaf 1997 heeft de terreinbestrating, met name door de activiteiten van de onderhuurder, schade opgelopen. De waarde van de terreinbestrating op 1 april 1997 bedroeg € 40.000. Belanghebbende heeft in 2000 t/m 2002 ter zake van de terreinbestrating investeringen verricht. Zij heeft deze uitgaven ten laste van haar winst gebracht. Hof Arnhem (NTFR 2010/1907) heeft geoordeeld dat de op belanghebbende rustende herstelverplichting als oud-huurder niet meer kan bedragen dan de waarde van de terreinbestrating bij het begin van de periode waarin de bovenmatige slijtage heeft plaatsgevonden, dus maximaal € 40.000. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan. Indien belanghebbende als huurder zakelijk zou hebben gehandeld, zou hij zich namelijk niet verbinden om kosten van verbetering of herstel te dragen die leiden tot een waardevermeerdering van het bedrijfsterrein.

NTFR 2012/614 - Achterblijven bedrijfspand bij dooroverdracht staat niet in de weg aan bedrijfsfusiefaciliteit

ECLI:NL:PHR:2012:BV7390, datum uitspraak 30-11-2012, publicatiedatum 30-11-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende (een bv) heeft in 2003 Holding BV opgericht. Na oprichting heeft belanghebbende de door haar gedreven makelaardij (hierna: de onderneming), inclusief het bedrijfspand, ingebracht in Holding BV tegen uitreiking van aandelen. Diezelfde dag heeft Holding BV op haar beurt Makelaardij BV opgericht. Direct daaropvolgend heeft Holding BV de onderneming, exclusief het bedrijfspand, tegen uitreiking van aandelen ingebracht in Makelaardij BV. De onderneming wordt geacht vanaf 1 juli 2003 voor rekening van Makelaardij BV te zijn gedreven, vanaf welke datum het bedrijfspand door Holding BV aan Makelaardij BV wordt verhuurd.

NTFR 2012/617 - Vrijstelling bij juridische fusie

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
Per 1 januari 2012 is in art. 5bis Uitv.besl. BRV aangegeven onder welke voorwaarden de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV van toepassing is bij een juridische fusie tussen twee of meer rechtspersonen. Hierbij wordt aangesloten bij de bepalingen in titel 7, boek 2, BW. De vrijstelling leidt tot het wegnemen van een fiscale belemmering van een zakelijk gewenste juridische fusie, aldus de toelichting van de staatssecretaris. De invoeging van art. 5bis Uitv.besl. BRV is geregeld in het besluit van 22 december 2011 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten, dat voor wat betreft de overige onderdelen eerder is behandeld in NTFR 2012/8.

NTFR 2012/618 - Schending gelijkheidsbeginsel met toepassing van meerderheidsregel

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende exploiteert een rederij die in en vanuit Amsterdam rondvaarten verzorgt over onder meer de Amsterdamse grachten, het IJ, de haven en de Amstel. Belanghebbende is op grond van de ‘Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water 2005’ in de heffing van de vermakelijkheidsretributie te water betrokken.

NTFR 2012/619 - Cassatieberoep niet-ontvankelijk vanwege ontbreken procesbelang

ECLI:NL:HR:2012:BV6736, datum uitspraak 24-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Hof Amsterdam (23 juni 2011, nr. 09/00507, NTFR 2011/1569) heeft de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en boete vernietigd. Belanghebbende heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. Haar belang bij een beslissing in cassatie zou gelegen zijn in de gevolgen van de hofuitspraak voor belastingaanslagen over latere jaren. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk omdat een (processueel) belang niet kan zijn gelegen in het lot van andere belastingaanslagen dan de aanslag die in het onderhavige geding aan de orde is.

NTFR 2012/620 - Hof verklaart rechtbank ten onrechte onbevoegd tot kennisname van het beroep

ECLI:NL:HR:2012:BU4871, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende heeft uniforme WAO-premie als bedoeld in art. 37 WFsv over het tijdvak december 2008 afgedragen. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ook opgevat als een verzoek om vernietiging van het Besluit Wsfv, het Besluit UWV en het Besluit afschaffing Pemba WAO. In zoverre heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hof Den Bosch (NTFR 2011/1289) heeft de uitspraak van de rechtbank op dit punt vernietigd en de rechtbank onbevoegd verklaard tot kennisname van het beroep in zoverre. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het beroep niet was gericht op de vernietiging van de besluiten als zodanig. De rechtbank had daarom moeten volstaan met de ongegrondverklaring van het beroep tegen de afdracht van de uniforme WAO-premie. Een oordeel van het hof over de onbevoegdheid van de rechtbank, had achterwege moeten blijven.

NTFR 2012/621 - Pro-formahogerberoepschrift was reeds gemotiveerd; hoger beroep ontvankelijk

ECLI:NL:HR:2012:BV0275, datum uitspraak 06-01-2012, publicatiedatum 06-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J. Snitker
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft in dit beroepschrift opgemerkt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake was van een besluit en dat de gronden binnenkort worden toegestuurd. De aangekondigde aanvulling van het beroepschrift volgt niet, ook niet nadat de griffier van het hof hiertoe meermalen de mogelijkheid heeft gegeven. Het hof (NTFR 2011/354) heeft het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. In het beroepschrift was reeds een grond vervat. Aan de ontvankelijkheid doet dan niet af dat in het beroepschrift gronden zijn aangekondigd die niet zijn toegestuurd.

NTFR 2012/624 - KB-Lux: verwerking van massale aanlevering van gegevens vanuit België rechtvaardigt verlengde navorderingstermijn

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0446, datum uitspraak 29-12-2011, publicatiedatum 11-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. R.H.J. Aelen
De (navorderings)aanslagen en beschikkingen waarop het geschil betrekking heeft, zijn opgelegd in het kader van het door de Belastingdienst uitgevoerde Rekeningenproject. In geschil is of de inspecteur hierbij gebruik mocht maken van de verlengde navorderingstermijn. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur terecht gesteld dat de massale aanlevering van gegevens vanuit België in 2000 een projectmatige verwerking vergde ter verkrijging van concrete gegevens met betrekking tot individuele belastingplichtigen en dat het stellen van vragen aan belanghebbende in december 2002 nodig was ter berekening van de hoogte van de verschuldigde belasting. De inspecteur heeft na december 2002 voldoende voortvarend gehandeld door aan belanghebbende, die ondanks een herhaald verzoek niet de gevraagde informatie had verstrekt, in mei 2003 de in geschil zijnde navorderingsaanslagen op te leggen.

NTFR 2012/625 - Geen omkering van de bewijslast als de bewijslast ten aanzien van de aftrekposten reeds op belanghebbende rust

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV1760, datum uitspraak 13-10-2011, publicatiedatum 25-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Naar aanleiding van de aangifte VPB heeft de inspecteur vragen aan belanghebbende gesteld. Belanghebbende heeft geweigerd mee te werken aan een boekenonderzoek. Vervolgens is de aanslag VPB vastgesteld, waarbij de inspecteur correcties heeft aangebracht op de personeelskosten en de afschrijving. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de bewijslast niet kan worden verzwaard en omgekeerd omdat de bewijslast van de feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de kosten zakelijk zijn al op belanghebbende rust. Met betrekking tot de rekeningen van NUON en de afschrijvingen is het hof van oordeel dat belanghebbende het zakelijke karakter van deze kosten aannemelijk heeft gemaakt. Dit geldt niet met betrekking tot de overige huisvestingskosten en de verkoopkosten.

NTFR 2012/626 - KB-Lux: geen interne compensatie wegens het ontbreken van een cijfermatige onderbouwing van de inspecteur

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0445, datum uitspraak 29-12-2011, publicatiedatum 11-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. R.H.J. Aelen
Vaststaat dat belanghebbende houder is van de KB-Luxrekening ter zake waarvan een navorderingsaanslag is opgelegd. Belanghebbende heeft niet voldaan aan zijn informatieverplichting, zodat de desbetreffende aanslag terecht met toepassing van omkering van de bewijslast is opgelegd. De door de inspecteur gemaakte berekening aan de hand van de verstrekte gegevens bevat echter een door het hof geconstateerde dubbeltelling. Het hof heeft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen overeenkomstig de dubbeltelling verminderd. Vervolgens beroept de inspecteur zich op interne compensatie. De jaarwinst van belanghebbende uit de vof is mogelijk onjuist vastgesteld omdat mogelijk een kostenpost is opgevoerd ter zake van betaalde rente zonder dat deze rente feitelijk betaald is, waardoor de belasting verschuldigd over het inkomen uit werk en woning hoger had moeten zijn. Dit tekort dient volgens de inspecteur te worden gecompenseerd met het bedrag dat bij de aanslag als belasting over het inkomen uit sparen en beleggen te veel is berekend. Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet voldoende – cijfermatig – heeft onderbouwd dat en in hoeverre interne compensatie gerechtvaardigd is. Het hof vermindert de boete tot 80% wegens termijnoverschrijding.

NTFR 2012/627 - Omkering en verzwaring bewijslast wegens niet doen vereiste aangifte treft de gehele aanslag

ECLI:NL:GHARN:2012:BV6157, datum uitspraak 31-01-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft, hoewel daartoe uitgenodigd en gemaand, geen aangifte VPB voor het jaar 2006 gedaan. De inspecteur heeft ambtshalve een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 90.000. In bezwaar heeft belanghebbende op papier de aangiftegegevens verstrekt, waarbij een afwaardering van € 177.374 wegens oninbare vorderingen op debiteuren is geclaimd. De inspecteur en de rechtbank hebben die claim niet gehonoreerd. In hoger beroep is niet in geschil dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Belanghebbende stelt echter dat, nu de bewijslast met betrekking tot de afwaardering al op haar rust, geen plaats is voor verzwaring van de bewijslast. Het hof deelt die opvatting niet. Onder verwijzing naar HR 14 november 1990, nr. 26.727, LJN: ZC4441 oordeelt het hof dat omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte, de gehele aanslag treft. In deze verzwaarde bewijslast slaagt belanghebbende niet.

NTFR 2012/631 - Tsjechische belastingdienst voegt zich als slachtoffer in Nederlandse fraudezaak

ECLI:NL:RBSHE:2012:BV3721, datum uitspraak 14-02-2012, publicatiedatum 14-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
De strafkamer van Rechtbank Den Bosch heeft de verdachte veroordeeld voor valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen. De verdachte had namelijk valse verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting ingediend bij diverse buitenlandse belastingdiensten (valsheid in geschrifte). Ten gevolge van deze verzoeken was ten onrechte omzetbelasting teruggegeven (oplichting). De teruggegeven belasting was vervolgens door verdachte opgenomen of overgemaakt naar buitenlandse bankrekeningen (witwassen).

NTFR 2012/632 - Geen boetematigingsbeleid KB-Lux bij openheid van zaken in beroepsfase

ECLI:NL:HR:2012:BV8117, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
Aan belanghebbende zijn (onder meer) navorderingsaanslagen IB over de jaren 1991 t/m 1999 opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Daarbij zijn 100%-boeten opgelegd. Belanghebbende heeft steeds ontkend rekeninghouder van een KB-Luxrekening te zijn geweest. Eerst in de beroepsfase heeft hij openheid van zaken gegeven en erkend rekeninghouder te zijn geweest bij de KB-Lux. Belanghebbende meent dat hij hierdoor recht heeft op een matiging van de boetes tot 50%. Het hof is daarin niet meegegaan. Hof Arnhem (NTFR 2011/402) achtte boetes van 100% in beginsel passend en geboden. Belanghebbende heeft volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst het beleid voert dat de boetes worden gematigd wanneer pas in de beroepsfase openheid van zaken wordt gegeven. Wel heeft belanghebbende aan een brief van de inspecteur het vertrouwen kunnen ontlenen dat de boetes zullen worden gematigd tot 75%. Hierin is de overschrijding van de redelijke termijn verwerkt.

NTFR 2012/634 - Na intrekking beroep geen kostenvergoeding bezwaarfase, wel voor beroepsfase

ECLI:NL:HR:2012:BV8147, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
In deze zaak is onder meer in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van bezwaar. In de beroepsfase heeft de inspecteur de aanslag verminderd waarbij alsnog vrijstelling is verleend van premie volksverzekeringen. Deze vermindering is een gevolg van de uitkomst van de regularisatieprocedure zoals bedoeld in art. 13 Verdrag Rijnvarenden. Belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende.

NTFR 2012/635 - Op onjuist juridisch uitgangspunt gebaseerde naheffingsaanslag vernietigd

ECLI:NL:HR:2012:BV8148, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ter zake van de verkrijging van een zogenaamde marina, een drijvende villa die door de inspecteur als onroerend is aangemerkt. Hof Den Bosch heeft in een identieke zaak, bij het hof bekend onder nummer 09/00652 (NTFR 2011/789) beslist dat een Marina als de onderhavige niet onroerend is. In de onderhavige procedure (NTFR 2011/1268) heeft belanghebbende zich uitsluitend met formele gronden: verzet de aanslag zou niet naar het juiste adres zijn verzonden en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn opgelegd. Het hof oordeelde dat nu in een vergelijkbaar geval, in geanonimiseerde versie aan deze uitspraak gehecht, reeds is beslist dat de marina roerend is, partijen bij de formulering van hun geschil van een onjuist juridisch standpunt zijn uitgegaan en dat reeds om die reden de naheffingsaanslag vernietigd moet worden. De overige stellingen behoeven dan geen behandeling meer, hoezeer partijen daar ook op hebben aangedrongen.

NTFR 2012/637 - Verlaging btw tarief na eerdere verhoging niet toegestaan

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Omdat de Commissie Frankrijk verwijt de uit art. 99 en art. 110 Btw-richtlijn voortvloeiende verplichtingen niet te zijn nagekomen, vraagt zij het HvJ te oordelen dat Frankrijk in gebreke is. Frankrijk kent sinds 1 januari 2007 een btw-tarief van 2,1% in plaats van het vroeger geldende tarief van 5,5% op de vergoeding voor toegangsbewijzen voor premières van concerten in gelegenheden waar tijdens de voorstelling etenswaren en drank (mogen) worden geserveerd. De Commissie betoogt dat lidstaten die op 1 januari 1991 verlaagde btw-tarieven toepasten die onder het minimum van 5% lagen, deze krachtens art. 110 Btw-richtlijn mogen blijven toepassen. Dit artikel biedt de lidstaten evenwel niet de mogelijkheid nieuwe afwijkingen in te voeren of de werkingssfeer van de op 1 januari 1991 bestaande afwijkingen te verruimen, nadat zij de werkingssfeer na deze datum hebben ingeperkt. Dit laatste doet zich voor, aangezien Frankrijk met ingang van 1 januari 1997 de werkingssfeer van de op 1 januari 1991 bestaande afwijking op het gebied van het verlaagde btw-tarief heeft ingeperkt en de levering van tickets voor premières ‘die uitsluitend toegang verlenen tot concerten in etablissementen waar tijdens de opvoering etenswaren en drank mogen worden geserveerd’ uitdrukkelijk heeft uitgesloten. Door de werkingssfeer van een afwijking van de richtlijn te verruimen, heeft de Frankrijk het doel van deze richtlijn geschonden. Het HvJ verklaart met dit arrest overeenkomstig het verzoek van de Commissie.

NTFR 2012/638 - HvJ geeft opnieuw aanwijzingen omtrent de aftrek van btw

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Eon Aset Menidjmunt (EAM), een in Bulgarije gevestigde ondernemer, heeft van 1 oktober 2008 tot en met 1 maart 2009 van een vennootschap een motorvoertuig gehuurd en voor 48 maanden van een andere vennootschap een ander motorvoertuig geleased. EAM heeft de haar berekende btw in aftrek gebracht in het belastingtijdvak van ontvangst van de facturen. De Bulgaarse fiscus ontzegt EAM deze aftrek omdat hij bij gebrek aan bewijs betwijfelt of de voertuigen zijn gebruikt voor de economische activiteit van EAM. In de daarop volgende procedure betoogt EAM dat de motorvoertuigen zijn gebruikt voor het woon- werkverkeer van haar bedrijfsleider. Op vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2012/639 - Misbruik van recht bij constructie met ziekenhuisapparatuur I

ECLI:NL:HR:2012:BQ4228, datum uitspraak 10-02-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Deze zaak betreft een constructie met ziekenhuisapparatuur. Belanghebbende is opgericht voor de aanschaf van ziekenhuisapparatuur met het oog op de verhuur daarvan aan een – gelieerd – ziekenhuis. Belanghebbende heeft op 1 november 2001 met het ziekenhuis drie overeenkomsten gesloten, te weten een verhuurovereenkomst, een leenovereenkomst en een pandovereenkomst. Belanghebbende heeft de ziekenhuisapparatuur aan het ziekenhuis belast verhuurd voor een periode van vijf jaar. De apparatuur is door belanghebbende gekocht. De in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De inspecteur heeft die aftrek geweigerd. Volgens Hof Amsterdam is dat terecht, omdat hier sprake is van misbruik van recht. Daarbij heeft het hof onder meer laten meewegen dat na afloop van de herzieningsperiode zodanige maatregelen te treffen zijn dat de huursommen niet meer zijn onderworpen aan omzetbelasting, in dit geval door vorming van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en het ziekenhuis. De Hoge Raad deelt de visie van het hof dat sprake is van misbruik van recht en dat terecht bij belanghebbende is gecorrigeerd.

NTFR 2012/640 - Misbruik van recht bij constructie met ziekenhuisapparatuur II

ECLI:NL:HR:2012:BQ4228, datum uitspraak 10-02-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Deze zaak betreft een constructie met ziekenhuisapparatuur. Belanghebbende is een commanditaire vennootschap met een bv als beherend en een ziekenhuis als commanditair vennoot. Belanghebbende is opgericht voor de aanschaf van ziekenhuisapparatuur bestemd voor de verhuur aan het – gelieerde – ziekenhuis. Belanghebbende heeft in 2000 ziekenhuisapparatuur aangeschaft met door het ziekenhuis verschaft kapitaal. De in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De ziekenhuisapparatuur heeft belanghebbende aan het ziekenhuis belast verhuurd voor een periode van vijf jaar. Gelijktijdig is een optieovereenkomst gesloten, waarbij het ziekenhuis het recht heeft de apparatuur na vijf jaar te kopen. De inspecteur heeft de aftrek van omzetbelasting door belanghebbende geweigerd. Volgens Hof Den Bosch is dat terecht, omdat hier sprake is van misbruik van recht. De Hoge Raad deelt de visie van het hof dat sprake is van misbruik van recht en dat terecht bij belanghebbende is gecorrigeerd.

NTFR 2012/641 - Belgisch publiekrechtelijk lichaam heeft recht op teruggaaf van Nederlandse omzetbelasting

Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende is een in België gevestigd publiekrechtelijk lichaam. Hij is belast met het ophalen en verwerken van huisvuil. Het verwerken geschiedt in een afvalverbrandingsinstallatie in België. Daar wordt het afval zodanig verbrand dat de bij het verbrandingsproces vrijkomende stoom kan worden aangewend voor de winning van energie. Belanghebbende verkoopt en levert deze stoom tegen vergoeding aan een derde. Bij het verbrandingsproces komen ook bodemassen vrij. Deze bodemassen worden door een Nederlands bedrijf verwijderd en naar Nederland vervoerd. Ter zake is aan belanghebbende Nederlandse omzetbelasting in rekening gebracht, welke omzetbelasting belanghebbende in Nederland heeft teruggevraagd.

NTFR 2012/645 - Geen vrijstellingsvergunning BPM voor belanghebbende omdat hij geen werknemer is van Luxemburgse organisatie

ECLI:NL:GHARN:2012:BV3560, datum uitspraak 31-01-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, inwoner van Nederland, werkt voor een in Luxemburg gevestigde organisatie. Hij huurt een appartement in Luxemburg en staat daar ingeschreven als ‘arbeidsingezetene’. Belanghebbende geniet een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering. Voor zijn werkzaamheden voor de Luxemburgse organisatie krijgt belanghebbende een vergoeding. Belanghebbende maakt voor de werkzaamheden gebruik van een in Luxemburg geregistreerde auto. Belanghebbende wenst een vrijstellingsvergunning BPM voor werknemers. De inspecteur en de rechtbank hebben die wens niet vervuld. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Belanghebbende is volgens het hof namelijk geen werknemer. De vergoeding die belanghebbende van de Luxemburgse organisatie ontvangt is geen vergoeding voor arbeid, maar een vergoeding van in verband met de arbeid te maken kosten.

NTFR 2012/648 - Hoge servicekosten voor onderhouds- en stookkosten hebben invloed op WOZ-waarde

ECLI:NL:HR:2012:BV2579, datum uitspraak 03-02-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenares van een appartement in een verzorgingsflat. De servicekosten bedragen € 487,50 per maand. Voor de vaststelling van de WOZ-waarde heeft de ambtenaar het appartement vergeleken met appartementen in een ander flatgebouw, waarvan de servicekosten € 100 per maand bedragen. Hof Amsterdam (NTFR 2010/2326) heeft geoordeeld dat bij de vaststelling van de WOZ-waarde rekening moet worden gehouden met verschillen in bouwkundige inrichting die tot uitdrukking komen in hogere servicekosten voor bijvoorbeeld extra onderhouds- en stookkosten. Deze lasten worden immers opgeroepen door de onroerende zaak zelf. Volgens het hof behoeft geen rekening te worden gehouden met servicekosten voor zover daartegenover diensten worden ontvangen die geen betrekking hebben op de onroerende zaak zelf.

NTFR 2012/649 - Hofoordeel dat onroerende zaken waarin gehandicapten begeleid wonen 'in hoofdzaak tot woning dienen' is ontoereikend gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2012:BV3270, datum uitspraak 10-02-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van onroerende zaken, waarin verstandelijk gehandicapten onder begeleiding wonen. De onroerende zaken – elk afzonderlijk één object – bestaan uit afsluitbare kamers voor de bewoners met een zit- en slaapgedeelte en een wasgedeelte. Daarnaast bevatten de onroerende zaken onder meer gezamenlijke huiskamers, keukens, badkamers en tuinen. Hof Arnhem heeft de onroerende zaken aangemerkt als onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen. Het oordeel van het hof dat de eigen kamers moeten worden aangemerkt als delen van de onroerende zaken die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, is cassatieproof. Anders dan de gemeente stelt, speelt de eis van zelfstandigheid, die geldt bij de objectafbakening, in dit verband namelijk geen rol. Ook een verzorgingsfunctie van de onroerende zaak als geheel staat niet aan het oordeel van het hof met betrekking tot de eigen kamers in de weg. Het oordeel van het hof dat voor de gezamenlijke huiskamers, badkamers en tuinen hetzelfde heeft te gelden als voor de eigen kamers van de bewoners, is echter ontoereikend gemotiveerd door het hof. Daarom casseert de Hoge Raad de hofuitspraak en verwijst de zaak voor nader onderzoek.

NTFR 2012/650 - Aanhouden van bouwgrond in afwachting van bouwvergunning vormt geen gebruik in de zin van de onroerendezaakbelasting

ECLI:NL:HR:2012:BV0250, datum uitspraak 06-01-2012, publicatiedatum 06-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft in december 2007 twee percelen bouwgrond in eigendom verkregen. Zij is voornemens daarop een hotel te bouwen. In december 2007 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd. In 2008 is de bouwvergunning verleend, waarna in augustus 2008 de eerste paal is geslagen. In geschil is of belanghebbende de onroerende zaak op 1 januari 2008 gebruikte in de zin van art. 220 Gemeentewet en de daarop gebaseerde Verordening onroerendezaakbelastingen 2008. Anders dan Hof Den Haag (8 juni 2010, nr. 09/00656, NTFR 2011/290) oordeelt de Hoge Raad dat belanghebbende niet als gebruiker kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft immers sinds de verwerving van de bouwgrond op of aan de onroerende zaak geen werkzaamheden verricht en deze slechts aangehouden in afwachting van de vereiste bouwvergunningen.

NTFR 2012/651 - Verlenen gedoogbeschikking permanent bewonen recreatiewoning vormt een dienst

ECLI:NL:GHARN:2012:BV2724, datum uitspraak 24-01-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende woont in een recreatiewoning. Tot 2010 werd permanente bewoning in recreatiewoningen gedoogd door de gemeente. Vanaf 2010 dienen de bewoners te beschikken over een gedoogbeschikking. Belanghebbende heeft die beschikking aangevraagd, maar zich verzet tegen de daarvoor in rekening gebrachte leges. Hij krijgt echter nul op het rekest van het hof. Bij het verlenen van de gedoogbeschikking heeft namelijk het individualiseerbare belang van belanghebbende vooropgestaan, zodat sprake is van een dienst. Voorts is het hof van oordeel dat de tariefstelling van de leges door de beugel kan.

NTFR 2012/654 - Voor veergeld voor inzittenden ontbreekt wettelijke grondslag

ECLI:NL:RBLEE:2012:BV1285, datum uitspraak 12-01-2012, publicatiedatum 23-01-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft in het derde kwartaal 2010 gebruik gemaakt van het veerpont De Burd in de gemeente Boarnsterhim. Het ging om retourovertochten met zijn auto. Aan hem is een aanslag veergeld opgelegd van € 313,40. Belanghebbende had tijdens een aantal overtochten inzittenden bij zich in de auto. De vraag is of terecht een bedrag voor de inzittenden van € 56,90 in de aanslag veergeld is begrepen. Rechtbank Leeuwarden is van oordeel dat in de desbetreffende verordening geen duidelijke bepaling is opgenomen die ziet op de heffing van veergeld voor een inzittende. Dat bij de veerpont een bord staat met daarop vermeld dat het tarief voor inzittenden € 1,50 bedraagt is niet van belang. De belastingverordening moet alles bevatten wat voor de heffing en invordering van belang is. De aanslag ter zake van de inzittenden mist wettelijke grondslag. De rechtbank vermindert de aanslag.

NTFR 2012/655 - Informatieverstrekking WOZ-gegevens andere objecten is beperkt tot in geschil zijnde jaar

ECLI:NL:GHARN:2012:BV7576, datum uitspraak 21-02-2012, publicatiedatum 02-03-2012
Aflevering 11, gepubliceerd op 15-03-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De gemeente heeft de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende (nader) vastgesteld op € 333.000. Belanghebbende bepleit een waarde van € 320.000. Daarbij doet hij een beroep op een in zijn opdracht opgemaakt taxatierapport. De rechtbank heeft de gemeente in het gelijk gesteld. Belanghebbende heeft vervolgens de gemeente verzocht om waardegegevens van drie woningen over de jaren 2007 tot en met 2011 aan hem bekend te maken. De gemeente heeft alleen de gegevens over 2010 (peildatum 1 januari 2009) verstrekt. Hierover klaagt belanghebbende in hoger beroep, echter tevergeefs. Volgens het hof dient de WOZ-waarde namelijk voor elk tijdvak afzonderlijk te worden bepaald, zodat belanghebbende, gelet op de door de gemeente verstrekte gegevens, niet is belemmerd in het voeren van de onderhavige procedure. Inhoudelijk is het hof van oordeel dat zowel de gemeente als belanghebbende niet slaagt in het te leveren bewijs met betrekking tot de door hen bepleite waarde. Daarom bepaalt het hof de waarde in goede justitie op € 329.000.