NTFR 2013/1038 - Weg met moralisme!
NTFR 2013/1038 - Weg met moralisme!
De aandacht in het Britse House of Commons voor Starbucks heeft als aanjager gefungeerd van de huidige discussie over de belastingpraktijken van multinationals. In de slipstream van deze discussie zijn ook publieke figuren meegezogen. Double non taxation is een begrip geworden in de pers, waarin morele verontwaardiging over tax avoidance de boventoon voert. Is sprake van een trendbreuk met hoe er tot nu toe naar de fiscaliteit van grote bedrijven en publieke figuren werd gekeken? Is moraliteit een relevant criterium bij het maken van onderscheid tussen wel en niet aanvaardbare fiscale planning?
Geen trendbreuk
Van een trendbreuk met het verleden is mijns inziens geen sprake. Zo is fiscale aandacht voor koffie niets nieuws in Nederland. Reeds in 1863 verscheen het proefschrift Beschouwingen over eene Belasting op Koffij van P.A. van Oosterwijk Bruyn. Verhitte parlementaire aandacht over de vraag of publieke figuren aan hun fiscale verplichtingen voldoen, kan ook bogen op een lange geschiedenis. Zo is eind 1919 uitvoerig stilgestaan bij de vraag of de in november 1918 naar Nederland uitgeweken voormalige Duitse keizer Wilhelm II als inwoner van Nederland moest worden aangemerkt. De toenmalige minister van Financiën merkte op dat ‘zoodra de Regeering bekend was, dat deze het huis te Doorn had gekocht, aan de belastingambtenaren is medegedeeld, dat daaruit geconcludeerd kon worden, dat hij het voornemen had hier zijn verblijf te houden en dus in de Nederlandsche belasting moest worden aangeslagen.’1 Opvallend is dat in 1919 meer publieke transparantie ten aanzien van individuele belastingplichtigen werd betracht dan tegenwoordig, waar deze transparantie wordt verhinderd door art. 67 AWR, zoals staatssecretaris Weekers nog eens benadrukte in het Kameroverleg op 4 april 2013. In het kader van het wetsvoorstel ‘Voorkoming van dubbele belasting’ had een aantal Kamerleden in november 1919 gewezen op het risico van double non taxation voor in Nederland wonende Duitsers die hier aftrek ter voorkoming zouden kunnen claimen voor Duits inkomen dat aldaar ten onrechte niet in de heffing werd betrokken. De Kamerleden vonden onderworpenheid niet voldoende om voor voorkoming in aanmerking te komen. Een voorwaarde dat buitenlandse belasting daadwerkelijk was betaald vonden zij redelijker. Deze discussie werd in de Duitse fiscale literatuur op de voet gevolgd. Zo berichtte de Deutsche Steuer-Zeitung in december 1919 naar aanleiding van het standpunt van de Kamerleden prematuur over ‘Holländische Massnahmen gegen steuerflüchtige Deutsche.’ De minister van Financiën was het namelijk niet eens met de Kamerleden. Belastingplicht in het andere land was volgens hem voldoende om vrijstelling te verkrijgen. Het was niet nodig dat de in het buitenland verschuldigde belasting daadwerkelijk betaald was.2 Een echo van de wens van de Kamerleden uit 1919 weerklonk in een tweet van het Kamerlid Arnold Merkies op 15 april 2013: ‘Als Weekers zegt (FvH: in Pauw & Witteman) dat een bedrijf mogelijk al in een ander land belasting heeft betaald, vergeet hij te zeggen dat dat ook 0% kan zijn.’ De ‘name and shame’-aandacht voor grote bedrijven, hun fiscale gedrag en de roep om een zwaardere fiscale druk voor grote bedrijven is ook niet nieuw. Zo moesten kort voor de Tweede Wereldoorlog Vroom en Dreesmann, De Bijenkorf en het internationale vleesbedrijf Van Crefeld het ontgelden in het NSB-weekblad Volk en Vaderland. 3 De zogenoemde grootwinkelbedrijven, met name Vroom en Dreesmann, werd verweten de kleine winkeliers uit de markt te drukken. De NSB was voorstander van een progressieve belasting op warenhuizen en filiaalbedrijven, ‘naar mate het aantal artikelen boven een bepaald maximum, dat zij verkoopen, of naarmate het aantal winkels, dat zij inrichten, grooter wordt. Niet alleen zullen hierdoor de middelen der schatkist weer aanzienlijk stijgen. Daarenboven zal dit voor het Nederlandsche volk een groote zegen zijn, omdat het de poliep-achtige uitbreiding van het grootwinkel- en warenhuisbedrijf, welke de zelfstandigheid en de welvaart van den middenstand bedreigt, zal beteugelen.’ De Bijenkorf werd verweten door middel van een ‘kunstmiddeltje’ de dividend- en tantièmebelasting te drukken. De Belastingdienst werd opgeroepen om in te grijpen: ‘Het Nederlandsche volksleven lijdt waarlijk genoeg schade door de warenhuispoliepen, om niet ook nog eens extra belastingschade voor zijn rekening te hoeven nemen.’ Het vleesbedrijf Van Crefeld werd van fraude beticht bij grensoverschrijdende vleestransporten als gevolg waarvan het bedrijf ten onrechte uitvoerpremies zou hebben ontvangen. Degene die daarbij het papierwerk voor Van Crefeld verzorgde, werd in Volk en Vaderland aangeduid als een ‘diefjesmaat’, dezelfde term waarmee Ewald Engelen in een column in Het Parool van 16 februari 2013 belastingadviseurs aanduidde. De tijden, het theater, het decor, de acteurs en het publiek zijn inmiddels anders. Het script is echter niet ingrijpend aangepast.
Moralisme
De Europese Commissie speelt in op de huidige publieke morele verontwaardiging door multinationals voor hun fiscale gedrag aan te spreken op maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO): ‘Door belastingen te betalen kunnen bedrijven een belangrijk positief effect sorteren op de rest van de samenleving. Agressieve fiscale planning zou in die zin kunnen worden aangemerkt als een praktijk die indruist tegen de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen’.4 Het is de vraag of de voorstanders van MVO zich realiseren dat men bij een speurtocht naar de historische wortels van MVO het Duitse Aktiengesetz van januari 1937 tegenkomt. Volgens artikel 70, lid 1, van deze wet diende het bestuur van een AG zich bij zijn beleid mede te laten leiden door het algemene nut voor ‘Volk und Reich.’ MVO heeft dan ook een enigszins totalitaire nestgeur. Wie bepaalt eigenlijk de norm van MVO op fiscaal gebied? Dat is met name een relevante vraag, omdat de verschuldigdheid van belasting voortvloeit uit de wet. Leidt MVO op fiscaal gebied niet tot een inperking van de rechten van sommige belastingplichtigen en hoe verhoudt zich dat tot het discriminatieverbod? Het feit dat de EU-Commissie de MVO-kaart speelt in het fiscale debat is overigens wel slim. Uit Australisch onderzoek blijkt namelijk dat hoe meer een onderneming zich maatschappelijk verantwoord gedraagt, des te lager het ‘tax aggressive’-gedrag van die onderneming is.5 In het publieke debat wordt met enige regelmaat de moraal ten tonele gevoerd als een zelfstandig criterium aan de hand waarvan fiscaal gedrag dat de rechterlijke toets kan doorstaan, toch kan worden veroordeeld. Dit is bijvoorbeeld gedaan door de Britse premier Cameron. Kan een beroep op de moraal hout snijden? Mijns inziens is dat niet het geval. Het is niet meer dan een botte bijl in het publieke debat. De moraal is een filosofisch leerstuk. De vraag ‘What do pretty girls have to do with philosophy?’6 kan voor belastingdoeleinden als volgt worden aangepast: wat hebben belastingplichtigen met filosofie te maken? Het antwoord luidt: helemaal niets. Ik ben geen filosoof, maar een rondgang langs een aantal filosofische hulpmiddelen zoals de dvd-serie Justice van Michael Sandel en de cd-box Ethiek en Evolutie van Herman Philipse, leerde mij dat er geen universele definitie van goed en kwaad bestaat. Filosofische theorieën kunnen niet wetenschappelijk worden onderbouwd en geven geen concreet antwoord. Zoals een filosoof ooit schreef: ‘it cannot be maintained that philosophy has had any very great measure of success in its attempts to provide definite answers to its questions.’7 Moraal is mede afhankelijk van cultuur of land. Dat geldt ook voor de fiscale moraal. Een fraaie illustratie daarvan is te vinden in een studie van het Pentagon uit 1959 over de vraag hoe Amerikanen zich in Cambodja dienden te gedragen tegenover de lokale bevolking, de Khmer: ‘jokes about Texas or income taxes will not strike the Khmer as funny even if they are explained – they have no base in Cambodian experience.’8 De moraal is bovenal persoonsgebonden. Iedereen mag zijn eigen morele waarden en oordelen hebben. Je mag een hardcore kapitalist zijn en als motto hanteren: ‘Money, and not morality, is the principle of commerce and commercial nations.’9 Je mag ook een zogenoemde ‘conscious capitalist’ zijn.10 Je mag als leidraad hanteren: ‘If you see the world only in terms of money, you are finally not seeing the world at all.’11 Je mag vinden dat alle behaalde winsten toe moeten komen aan de overheid. Echter, de ene morele opvatting is nooit correcter dan een andere morele opvatting. Wie de morele kaart speelt om te laten zien dat hij ethisch superieur is ten opzichte van degenen die er een andere opvatting op nahouden, mag de bal terug verwachten. Wat te denken van Cameron die multinationals en hun adviseurs immoreel gedrag verwijt, maar weigert excuses aan te bieden voor een door het Britse leger in 1919 in Amritsar aangericht bloedbad, die weigert de ‘Elgin Marbles’ terug te geven aan Griekenland en die het EVRM tijdelijk wil opschorten om een vermoedelijke ‘moslimextremist’ te kunnen deporteren? Wat is het morele gezag in het belastingdebat van landen die deel uitmaken van de EU, de G7/G8/G20 of de OECD en die er andere beginselen op na houden dan Nederland en bijvoorbeeld de doodstraf toepassen, soms zonder vorm van proces, of geen onafhankelijke rechtspraak kennen of het homohuwelijk niet toestaan? Moeten we dat maar even vergeten wanneer deze personen en instanties het over ‘fair share’ hebben? Wat is eigenlijk de inhoud van dat begrip? Nietzsche schreef: ‘wir haben eine Kritik der moralischen Werte nötig, der Wert dieser Werte ist selbst erst einmal in Frage zu stellen.’12 Is dat met fair share ooit gebeurd? Iedereen mag zijn eigen opvattingen erop nahouden en zich ook dienovereenkomstig gedragen, zolang het gedrag niet in strijd met tekst, doel en strekking van de wet en de verdragen komt. Dat geldt ook voor de fiscaliteit. Mogen mensen hun verontwaardiging tonen over vermeend immoreel gedrag van anderen die binnen de grenzen van de wet fiscaal scherp aan de wind varen? Natuurlijk. Ik raad iedereen aan om taxjustice.blogspot.nl te lezen. Vormt morele verontwaardiging een baken waar de fiscale zeiler verplicht rekening mee moet houden wanneer dat baken vóór de grens van doel en strekking van wet en regelgeving ligt? Natuurlijk niet, het is een vrije keuze om rekening te houden met de publieke opinie en naar aanleiding daarvan bakzijl te halen, of het nu gaat om het koningslied of om tax planning. Dat degenen die het hardste roepen een democratische meerderheid te vertegenwoordigen en alleen al om die reden aandacht verdienen, staat niet vast. Zelfs als zij in de meerderheid zouden zijn, kunnen hun normen en waarden zonder wettelijk mandaat niet dwingend worden opgelegd aan andersdenkenden. Sturing van fiscaal gedrag, het definiëren van de fiscale norm, is het domein van de wetgever en niet van moraalridders. Het is aan de rechter en niet aan het ‘gesundes Volksempfinden’ om te bepalen in welke omstandigheden die normen worden overschreden, met inachtneming ook van het internationale recht. Indien we sturing van gedrag overlaten aan andere krachten, ‘this Nation has no future as a free society’.13
Conclusie
‘Moraal is altijd een slechte investering.’ Deze zin wordt door de zanger/acteur/regisseur Kurt Gerron uitgesproken in de roman Terugkeer ongewenst van Charles Lewinsky.14 Kurt Gerron heeft echt bestaan, hij overleefde Auschwitz niet. Zijn stem valt echter nog steeds te beluisteren. U kunt Gerron op internet het lied ‘Das Nachtgespenst’, de nachtgeest, horen zingen. Het lied van de moraalgeest heb ik nu wel lang genoeg gehoord. Hopelijk verdwijnt de moraalgeest snel van het fiscale toneel. Terugkeer van de moraalgeest is ongewenst.