Aflevering 21

Gepubliceerd op 23 mei 2013

NTFR 2013/1038 - Weg met moralisme!

Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 geschreven door mr. F. van Horzen
De aandacht in het Britse House of Commons voor Starbucks heeft als aanjager gefungeerd van de huidige discussie over de belastingpraktijken van multinationals. In de slipstream van deze discussie zijn ook publieke figuren meegezogen. Double non taxation is een begrip geworden in de pers, waarin morele verontwaardiging over tax avoidance de boventoon voert. Is sprake van een trendbreuk met hoe er tot nu toe naar de fiscaliteit van grote bedrijven en publieke figuren werd gekeken? Is moraliteit een relevant criterium bij het maken van onderscheid tussen wel en niet aanvaardbare fiscale planning?

NTFR 2013/1039 - Onttrekking aan de bv doordat de dga/verhuurder afziet van de door bv/huurder gedane verbouwingsinvesteringen I

ECLI:NL:HR:2013:CA0232, datum uitspraak 17-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
De enig aandeelhouder van belanghebbende heeft een aantal panden verhuurd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft in 1981 en in de jaren 1985 t/m 1988 voor ruim € 900.000 investeringen gedaan aan de panden. In 2002 zijn de huurovereenkomsten beëindigd. De aandeelhouder heeft de verbouwingsinvesteringen uit 1981 aan belanghebbende vergoed. Voor de verbouwinginvesteringen die zijn uitgevoerd in de jaren 1985 t/m 1988 is geen vergoeding betaald; deze zijn door belanghebbende in het boekjaar 1 oktober 2001 t/m 30 september 2002 dan ook afgewaardeerd van € 445.345 tot nihil. De inspecteur heeft deze afwaardering geweigerd. In de huurovereenkomst was overeengekomen dat verhuurder de door huurder aangebrachte verbeteringen en nieuwbouw aan de huurder dient te vergoeden bij het beëindigen van de huurovereenkomst en naar de waarde welke in het economische verkeer op dat tijdstip aan de verbeteringen c.q. nieuwbouw kan worden toegekend. Hof Amsterdam (NTFR 2012/2584) heeft het standpunt van belanghebbende niet gevolgd dat de waarde van de door de huurder gedane investeringen bij het beëindigen van de huurovereenkomst nihil was. Er is sprake geweest van een onttrekking aan belanghebbende. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen.

NTFR 2013/1041 - Geen voortzetting toepassing 30%-regeling

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9173, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 01-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft niet de Nederlandse nationaliteit en heeft van 19 januari 2009 tot 5 september 2009 – onder meer – werkzaamheden verricht voor B bv. Vanaf 1 juli 2010 tot 1 juli 2011 heeft belanghebbende werkzaamheden voor een bank verricht. De arbeidsovereenkomst daarvoor is op 7 mei 2010 aangegaan. In de periode van 1 september 2009 tot en met 30 juni 2010 heeft belanghebbende gestudeerd aan een universiteit en een studie afgerond met een ‘degree of Master of Science’. Met betrekking tot de werkzaamheden voor B bv heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur heeft aan belanghebbende een beschikking toepassing 30%-regeling afgegeven met ingangsdatum 1 januari 2009 en een looptijd tot en met 31 december 2018. De inspecteur heeft vervolgens de toepassing van de 30%-regeling voor de daaropvolgende werkzaamheden geweigerd, omdat er tussen het einde van de eerste tewerkstelling en de aanvang van de tewerkstelling bij de bank meer dan drie maanden zijn verstreken. Met Rechtbank Haarlem verwerpt het hof de stelling van belanghebbende dat de termijn van drie maanden niet van toepassing zou zijn ingeval de dienstbetrekking wordt beëindigd voor het volgen van een opleiding. De inspecteur heeft dan ook terecht voortzetting van de toepassing van de 30%-regeling ten aanzien van belanghebbende geweigerd.

NTFR 2013/1043 - Kamervragen beantwoord over samenloop WUL en leeftijdsverhoging AOW

Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamervragen beantwoord over mogelijke fouten in loonstrookjes als gevolg van de samenloop WUL (Wet Uniformering Loonbegrip) en AOW-leeftijdsverhoging. Het gaat om de inkomensachteruitgang die in januari 2013 hoger was dan verwacht door de zonet bedoelde samenloop en het feit dat de heffingskortingen niet of onjuist zijn toegepast in januari door de verhoging van de AOW-leeftijd met een maand.

NTFR 2013/1044 - Afschaffen uitzonderingen musici en artiesten

Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 geschreven door dr. D. Molenaar
De minister van SZW stelt het afschaffen van twee bijzondere regels voor musici en artiesten in de werknemersverzekeringen uit tot 1 januari 2014. Eerder had hij aangekondigd dat deze uitzonderingen per 1 juni 2013 zouden komen te vervallen, als onderdeel van de bezuiniging op het UWV. Het gaat om de verlaagde wekeneis (16 weken i.p.v. 26 weken) en om een hoger dagloon (100/70 van gebruikelijke dagloon), waardoor musici en artiesten met overeenkomsten van korte duur eerder in aanmerking komen voor met name een WW-uitkering. Tegenover deze bijzondere regels staat een hogere sectorfondspremie voor kortdurende contracten in de culturele sector, die dit jaar 12,38% van het premieloon bedraagt. Na een hoorzitting met werkgevers en werknemers en enkele musici en artiesten had de Tweede Kamer erop aangedrongen dat de minister met de sector in gesprek zou gaan en de minister laat nu weten dat hij het gesprek heeft gehad, waarin hij heeft laten weten dat hij onvoldoende redenen ziet om de uitzonderingen nog langer te handhaven, omdat in meer sectoren onregelmatig gewerkt wordt, maar dat hij wel een tijdelijke compensatieregeling biedt tot 1 januari 2014 zodat de culturele sector in samenspraak met de Ministeries van SZW en OCW en het UWV kan zoeken naar alternatieven. Hiervoor kan de opbrengst van de verlaging van de WW-premie gebruikt worden.

NTFR 2013/1045 - Adspirant-registerloodsen staan in een privaatrechtelijke dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2013:BY8742, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende is een stichting die de opleiding van adspirant-registerloodsen verzorgt. Een adspirant-registerloods gaat een leerovereenkomst aan met belanghebbende en één van de vier regionale loodsencorporaties. Belanghebbende betaalt aan een adspirant-registerloods maandelijks € 2.800, alsmede een vakantietoeslag van 8%. Daarnaast krijgen adspirant-registerloodsen 24 betaalde vakantiedagen per jaar alsmede een reis- en verblijfkostenvergoeding en geldt voor hen een pensioenregeling. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking zodat belanghebbende verplicht is premies in te houden voor de werknemersverzekeringen. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Daarbij laat de Hoge Raad meewegen dat de leerovereenkomsten niet primair gericht zijn op het vergroten van kennis en ervaring, maar op de behoefte van de loodsencorporaties aan goed opgeleide beroepsgenoten. Ook weegt mee de omvang van de emolumenten, alsmede het feit dat de adspirant-registerloodsen tijdens de opleiding moeten handelen naar de aanwijzingen van de loodsencorporaties.

NTFR 2013/1046 - Vanwege bijzondere positie genoten voordeel is belast in het jaar van aankoop en niet in het jaar van verkoop

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4056, datum uitspraak 31-01-2013, publicatiedatum 14-03-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is dga van A bv en is hierbij tot 31 juli 2000 in loondienst. A bv houdt aandelen in B bv en I bv, waarin de adviesdiensten van belanghebbende zijn ingebracht. In december 1999 koopt belanghebbende twee panden van woonstichting C. In 2001 verkoopt hij deze panden weer terug aan C. In 2000 koopt belanghebbende een woonhuis, die hij in 2001 laat verbouwen. Belanghebbende is vanaf augustus 2000 in dienst bij C en vanaf maart 2001 is belanghebbende de enig directeur van C. De inspecteur stelt dat belanghebbende voordeel heeft genoten bestaande uit het tegen lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer verwerven van de panden en de verbouwing van het woonhuis onder kostprijs. Anders dan Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat het voordeel bestaande uit het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de aankoopprijs tot de looninkomsten van belanghebbende in het jaar van verkrijging, 1999, had moeten worden gerekend. De dienstbetrekking bij B bv heeft belanghebbende in staat gesteld een gedetailleerd beeld te krijgen van de (onderhouds)toestand van de panden en de verhuur-/verkoopbaarheid van de panden. Ook als geen sprake is van loon, kan het voordeel als een belastbare bate in 1999 worden aangemerkt. Er is dan sprake van een aankooptransactie met voorzienbaar voordeel. Voor het genietingsmoment van een dergelijke bate is het niet relevant dat het voordeel pas in het jaar van verkoop (2001) te gelde wordt gemaakt. De inspecteur heeft dan ook ten onrechte in 2001 een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden ter zake van de panden in aanmerking genomen. Het hof oordeelt vervolgens dat uit de offertes van verschillende bouwbedrijven en de prijs die belanghebbende uiteindelijk betaald heeft aan bouwbedrijf BB kan worden afgeleid dat belanghebbende een niet uit normale onderhandelingen tussen onafhankelijke partijen te verklaren voordeel heeft genoten. Dit voordeel dient als loon aan de dienstbetrekking bij C te worden toegerekend.

NTFR 2013/1048 - Uitbreiding periodieke uitkeringen en verstrekkingen in verband met Verzamelwet SZW 2013

Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regelt via de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel ‘Verzamelwet SZW 2013’ dat de uitkeringen die op grond van de binnenkort vast te stellen Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW worden ontvangen worden belast. Daartoe worden deze opgenomen in art. 3.103 Wet IB 2001. Daarnaast wordt via datzelfde artikel geregeld dat ook over buitenlandse regelingen van gelijke strekking kan worden geheven.

NTFR 2013/1049 - Brutering dividendbelasting als besluit is genomen dit niet te verhalen op aandeelhouder

ECLI:NL:HR:2013:BZ9151, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende heeft op instigatie van haar aandeelhouder privébestedingen van deze aandeelhouder ten eigen laste geboekt en daarmee voor haar rekening genomen. Hof Amsterdam (26 januari 2012, nr. 10/00689 t/m 10/00691, NTFR 2012/1000) heeft geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat de vennootschap op het moment van het doen van de vermomde uitdeling impliciet tevens de beslissing heeft genomen de verschuldigde dividendbelasting niet op haar aandeelhouder te verhalen. In dat geval is er plaats voor brutering van het bedrag van de bevoordeling met de ter zake daarvan verschuldigde dividendbelasting. De Hoge Raad acht dit uitgangspunt onjuist. Pas als na het opleggen van een naheffingsaanslag dividendbelasting de vennootschap besluit de dividendbelasting niet op de aandeelhouder te verhalen, kan op dat moment een belastbaar dividend in aanmerking worden genomen ter grootte van het (gebruteerde) bedrag van de dividendbelasting.

NTFR 2013/1050 - Waarde Chinese pot op overlijdensdatum mag worden bepaald op basis van later gerealiseerde hoge veilingprijs

ECLI:NL:PHR:2013:BZ8588, datum uitspraak 27-03-2013, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Op 20 november 2003 is de vader van belanghebbenden overleden. Belanghebbenden zijn de erfgenamen. Tot de nalatenschap behoort een Chinese pot, een zogeheten Guan Yuan. Belanghebbenden zijn in de aangifte successierecht van 31 juli 2004 uitgegaan van een waarde van de Chinese pot van € 12.500. Bij het opleggen van de aanslagen is dat gevolgd.

NTFR 2013/1051 - Beperking terugwerkende kracht tariefverlaging overdrachtsbelasting is gerechtvaardigd

ECLI:NL:PHR:2013:BZ7863, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbenden hebben op 7 juni 2011 een woning/appartement verkregen. Op dat moment gold voor de overdrachtsbelasting een tarief van 6%. Vooruitlopend op een wetswijziging is in het beleidsbesluit van 1 juli 2011 bepaald dat met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 een overdrachtsbelastingtarief van 2% gold. Belanghebbenden menen dat het gelijkheidsbeginsel in enige vorm te hunnen nadele is geschonden doordat het besluit en later de wet een fiscaal voordeel toekende aan de groep belastingplichtigen die een woning deed transporteren in de periode 15 juni 2011 tot 1 juli 2011. De fiscus meent dat de wetgever zijn ruime beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden, nu de terugwerkende kracht niet van redelijke grond is ontbloot. De lagere rechters zijn het met de inspecteur eens.

NTFR 2013/1052 - Navorderingsrecht verspeeld door bij opleggen primitieve aanslag aanwezige informatie niet te gebruiken

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6880, datum uitspraak 09-04-2013, publicatiedatum 11-04-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. V.M. Maat
Belanghebbende drijft een veehouderij. In het kader van de MKZ-uitbraak in 2001 heeft hij, evenals een aantal andere agrariërs in de omgeving, een bedrag aan subsidie ontvangen van de provincie. Belanghebbende heeft dit bedrag niet opgenomen in de aangifte IB en ter zake is in 2010 een navorderingsaanslag opgelegd. Belanghebbende stelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering in de weg staat omdat de inspecteur al van de subsidie op de hoogte was voordat de primitieve aanslag werd opgelegd. De inspecteur voert aan dat hij met de gemachtigde van belanghebbende was overeengekomen dat een navorderingsaanslag zou worden opgelegd. Belanghebbende heeft hierover gesteld dat de omvang van de vertegenwoordiging van de gemachtigde slechts de aanslagregeling omvatte.

NTFR 2013/1053 - Rechtbank acht verklaringen van erfgenamen van KB-Luxrekeninghouder niet geloofwaardig

ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7030, datum uitspraak 04-04-2013, publicatiedatum 18-04-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
De Belastingdienst heeft informatie ontvangen dat X, thans overleden, in 1989 twee bankrekeningen heeft geopend bij de Kredietbank Luxembourg. Zijn erven betwisten dit niet, maar stellen dat X niet de uiteindelijk gerechtigde, noch de economische eigenaar van de tegoeden op de rekeningen is geweest. Zij hebben daartoe verklaringen overgelegd betreffende een zakelijke deal die zich afspeelde in het Midden-Oosten. De rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig.

NTFR 2013/1054 - Terechte verzuimboete wegens te late aangifte VPB I

ECLI:NL:HR:2013:CA0236, datum uitspraak 17-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
De gemachtigde van belanghebbende heeft de aangifte VPB over 2009 te laat ingediend. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur tevens een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het te laat doen van aangifte. Volgens belanghebbende kan het verzuim niet aan haar worden verweten zodat de verzuimboete op grond van afwezigheid van alle schuld (avas) moet komen te vervallen. Hof Amsterdam (NTFR 2012/2446) is van oordeel dat er geen sprake is van avas. Belanghebbende was met de herinneringsbrief en aanmaningsbrief tijdig en voldoende op de hoogte gesteld van haar verplichting tot het (tijdig) doen van aangifte. Belanghebbende had zeker moeten weten dat de aangifte ook daadwerkelijk tijdig werd ingediend, bijvoorbeeld door er zelf op toe te zien dat de in te dienen aangifte tijdig aan haar directeur ter tekening werd voorgelegd, of, vóór afloop van de termijn een kopie van de ingevulde aangifte te vragen waaruit tijdige verzending bleek. Belanghebbende heeft dan ook niet de van haar in redelijkheid te vergen zorg betracht om ervoor te zorgen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend. Haar beroep op ‘afwezigheid’ van alle schuld wordt dan ook verworpen. De besluitgever heeft in redelijkheid de verzuimboete voor de vennootschapsbelasting hoger kunnen vaststellen dan voor de inkomstenbelasting. Het hof ziet dan ook geen reden voor matiging van de boete.

NTFR 2013/1055 - Terechte verzuimboete wegens te late aangifte VPB II

ECLI:NL:HR:2013:CA0238, datum uitspraak 17-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
Nadat de inspecteur ambtshalve een aanslag VPB over 2008 heeft opgelegd, heeft belanghebbende alsnog aangifte gedaan. De inspecteur heeft tevens een verzuimboete opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Belanghebbende stelt de herinneringsbrief en de aanmaningsbrief niet te hebben ontvangen. Hof Amsterdam (NTFR 2012/2447) is met Rechtbank Haarlem van oordeel dat de inspecteur met een schermprint aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning is verzonden naar het adres van belanghebbende, zodat moet worden vermoed dat de aanmaningsbrief is ontvangen dan wel op dat adres is aangeboden. Om dit vermoeden te ontzenuwen dient belanghebbende feiten en/of omstandigheden aan te voeren waardoor redelijkerwijs getwijfeld kan worden aan de ontvangst of aanbieding van de aanmaningsbrief. In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat belanghebbende hiertoe onvoldoende heeft aangevoerd. De enkele omstandigheid dat een deel van de zakelijke post niet in alle gevallen op het juiste adres wordt bezorgd, is op zich onvoldoende net zoals de stelling van belanghebbende dat in vakantieperiodes de post wordt bezorgd door minder ervaren invalkrachten die sneller fouten maken in de bezorging. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de aanmaningsbrief op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden en dat belanghebbende in deze brief is aangemaand om (alsnog) tijdig aangifte te doen. De verzuimboete is dan ook terecht opgelegd.

NTFR 2013/1057 - Standstillbepaling ook van toepassing op banktegoeden in derde landen I

Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende heeft in 2009 voor bankrekeningen in Zwitserland een verzoek gedaan om toepassing van de inkeerregeling. In geschil is of de inspecteur tussen het moment van inkeer en het vaststellen van de navorderingsaanslag met redelijke voortvarendheid heeft gehandeld. De rechtbank leidt uit de stukken af dat de inspecteur gedurende een periode van zeven en een half maanden geen relevante activiteiten heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat met dit tijdsverloop een langere tijd is gebruikt dan noodzakelijk was. Omdat Zwitserland geen deel uitmaakt van de EG, maar een zogenoemd derde land is, ligt aan de rechtbank de vraag voor of de inspecteur een beroep kan doen op de zogenoemde standstillbepaling van art. 57, lid 1, EG (thans art. 64 VWEU). De rechtbank overweegt dat gelet op de aard van de rekeningen, alsmede de samenstelling van de daarop aanwezige vermogensbestanddelen, er met de aangehouden banktegoeden activiteiten zijn verricht die uitgaan boven het enkel aanhouden van één of meer bankrekeningen. In dat geval is de rechtbank van oordeel dat sprake is van financiële dienstverlening in de zin van art. 57, lid 1, EG. De twaalfjaarstermijn van art. 16, lid 4, AWR geldt mitsdien zodat de navorderingsaanslag geheel in stand blijft.

NTFR 2013/1058 - EC vraagt Nederland eind te maken aan selectieve belastingvrijstelling voor overheidsbedrijven

Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
De Europese Commissie heeft Nederland formeel voorgesteld om de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor Nederlandse overheidsbedrijven af te schaffen. Volgens de Commissie zouden overheidsbedrijven die economische activiteiten uitoefenen en daarbij concurreren met particuliere ondernemingen, ook vennootschapsbelastingplichtig moeten zijn – net als particuliere ondernemingen. Bepaalde ondernemingen vrijstellen gewoon omdat zij in handen van de overheid zijn, geeft hun een concurrentievoordeel dat niet te verdedigen valt op grond van de EU-staatssteunregels.

NTFR 2013/1059 - 'Afnemer' van boot in aanbouw is niet belanghebbende maar haar bestuurder in privé: geen aftrek OB

ECLI:NL:HR:2013:CA0235, datum uitspraak 17-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 21, gepubliceerd op 23-05-2013
Belanghebbende, een bv, claimt aftrek van de aan haar door een jachtwerf ter zake van een boot (in aanbouw) in rekening gebrachte omzetbelasting. De inspecteur meent dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek. Het geschil voor het hof heeft zich toegespitst op de vraag wie de ‘afnemer’ is van de prestatie van de jachtwerf. Volgens het hof geldt als uitgangspunt, nu de jachtwerf de facturen aan belanghebbende heeft uitgereikt, dat belanghebbende ‘de afnemer’ is. Het is aan de inspecteur, die stelt dat de bestuurder van belanghebbende in privé de rechtsbetrekking met de jachtwerf is aangegaan, om tegenbewijs te leveren. Hof Arnhem (NTFR 2012/2149) acht de inspecteur daarin geslaagd. Van belang acht het hof daarbij onder meer dat de bestuurder de opdracht aan de werf heeft verstrekt, daarbij een tot zijn privé-eigendom behorend schip heeft ingeruild en de bestuurder de boot in aanbouw in juridische eigendom heeft verkregen. Voorts is de boot op naam van de bestuurder in het kadaster ingeschreven. Het hof oordeelt dat, anders dan belanghebbende bepleit, de macht om als eigenaar over de boot in aanbouw te beschikken niet op belanghebbende is overgegaan.