NTFR 2013/362 - Gebruik van ambtsedige verklaringen
NTFR 2013/362 - Gebruik van ambtsedige verklaringen
In het strafrecht wordt veelvuldig gebruik gemaakt van verklaringen. Die verklaringen hebben een bewijsfunctie. De officier van justitie mag bij het leveren van bewijs gebruik maken van door getuigen en/of deskundigen afgelegde verklaringen. Ten aanzien van die verklaringen kan een onderscheid worden gemaakt tussen de ‘gewone’ getuigenverklaring afkomstig van een toeschouwer van het gepleegde delict en rapportages van deskundigen, die na gedegen onderzoek verklaren over bijvoorbeeld de vorm en het formaat van vuurwapens of de aanwezigheid van cocaïne of heroïne en de samenstelling van aangetroffen stoffen. Indien die deskundigen tevens werkzaam zijn als politiefunctionaris, kan een dergelijke verklaring worden opgemaakt in de vorm van een ambtsedig proces-verbaal.
Verdachten ervaren met regelmaat dat aan hetgeen in een ambtsedig proces-verbaal is opgenomen nauwelijks wordt getwijfeld. De opsteller ervan verklaart namelijk in het kader van de uitoefening van zijn functie dat hij bijvoorbeeld heeft waargenomen/onderzocht dat een vuurwapen van een bepaalde soort is aangetroffen en dat het bezit daarvan zonder de vereiste vergunning in strijd is met de Wet wapens en munitie.
Het gebruik van een ambtsedig proces-verbaal (ambtsedige verklaring) in het belastingrecht is een relatief nieuwe vorm van bewijsvoering. Het belastingproces kenmerkt zich door de vrije bewijsleer en heeft als uitgangspunt dat het bewijs met alle mogelijke middelen mag worden geleverd. Hierdoor wordt aan elk bewijsmiddel in beginsel evenveel overtuigingskracht toegekend. Het is aan de rechter om te oordelen of op basis van de aangevoerde bewijsmiddelen de voorgestelde feiten aannemelijk zijn. Dit in tegenstelling tot het in het strafrecht gebruikte ambtsedig proces-verbaal, waaraan in bepaalde gevallen een dusdanig gewicht wordt toegekend dat daardoor de bewijsvoering in belangrijke mate wordt beïnvloed.
Hof Arnhem (23 januari 2007, nr. 05/00335,
) lijkt het startpunt van fiscale rechtspraak over ambtsedige verklaringen. In deze zaak stelde een belastingambtenaar dat hij had waargenomen dat een motorrijtuig niet voldeed aan de inrichtingseisen van een bestelauto. Het hof achtte het echter niet uitgesloten dat de verklaring berustte op een foutieve waarneming. Daar geen andere bewijsmiddelen waren overgelegd en de verklaring niet ambtsedig was afgelegd, achtte het hof het bewijs niet geleverd.De Belastingdienst is de ambtsedige verklaring met name in de bewijsvoering op het terrein van de fiscale boeteoplegging gaan gebruiken. De vraag kan worden gesteld of het gewicht dat aan een dergelijke verklaring in het kader van de fiscale bewijsvoering kan worden toegekend, van eenzelfde orde is als die van een ambtsedig proces-verbaal in een strafprocedure.
De aangifteverzuimboete bij aanslagbelastingen (art. 67a AWR)
Een aangifte voor de inkomsten- of vennootschapsbelasting dient binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn te worden gedaan. De aangifte die buiten deze wettelijke termijn wordt ontvangen, kwalificeert als een niet tijdig gedane aangifte in de zin van art. 67a AWR waarvoor de inspecteur een verzuimboete kan opleggen. Daartoe kan de inspecteur echter pas overgaan indien is voldaan aan de in art. 9, lid 3, AWR genoemde voorwaarde, te weten dat belanghebbende is aangemaand de vereiste aangifte binnen een bepaalde termijn in te dienen.
In de praktijk heeft de Belastingdienst een tussenvorm ontwikkeld doordat hij voorafgaande aan het daadwerkelijk verzenden van die aanmaning eerst een herinnering voor het doen van de aangifte verzendt. Hiervoor is in het geheel geen wettelijke basis.
De Belastingdienst lijkt bovendien geen – voor de buitenstaander kenbaar – beleid te hanteren ten aanzien van het verzenden van een herinnering. Het is met andere woorden onduidelijk waarom de ene belastingplichtige eerst wordt herinnerd en daarna pas wordt aangemaand en de andere direct een aanmaning ontvangt. In de wet is echter geregeld dat alleen een verzuimboete vanwege het niet (tijdig) doen van aangifte kan worden opgelegd nadat belastingplichtige is aangemaand.
Dit maakt dat het antwoord op de vraag of een rechtsgeldige aanmaning is verzonden uitermate relevant is. Van een rechtsgeldige aanmaning is eerst sprake indien de aan de belastingplichtige verzonden brief waarin een nadere termijn, waarbinnen de aangifte alsnog moet zijn ingediend, is genoemd daadwerkelijk als ‘aanmaning’ kwalificeert. Voorts dient die aanmaning rechtmatig te zijn verzonden. Van een rechtmatig verzonden aanmaning is in ieder geval niet sprake als de aangiftetermijn is verlengd1 en de aanmaning voor het verstrijken van die verlenging is verzonden.2 Een eventueel opgelegde verzuimboete wordt dan ook vernietigd.
Een andere vraag is of de als ‘aanmaning’ kwalificerende brief daadwerkelijk is verzonden. Deze vraag moet worden beantwoord zodra door belastingplichtige wordt gesteld dat hij geen aanmaning heeft ontvangen. In de jurisprudentie wordt ter beantwoording van die vraag allereerst nagegaan of de aanmaning door de Belastingdienst is verzonden.3
Door de Belastingdienst worden als bewijsmiddel gebruikt:
een uitdraai van het geautomatiseerde systeem, waaruit blijkt dat een aanmaning is verzonden, met daarbij de uiterste reactietermijn;
een computeruitdraai waarop is te zien op welke dag de bewuste aangifte daadwerkelijk is ontvangen;
een ambtsedige verklaring waarin door een belastingambtenaar wordt verklaard dat hij wetenschap ervan heeft dat op een bepaalde datum de bewuste aanmaning naar belanghebbende is verzonden.
Die ambtsedige verklaring – zo blijkt uit de feitenvaststelling door de rechtbanken – is kennelijk gegeven zonder dat de ambtenaar vanuit een bij de Belastingdienst voor individueel genoemde poststukken bijgehouden postboek/postverzendregistratiesysteem zijn herinnering heeft opgefrist. Een dergelijk systeem wordt in het geheel niet door de Belastingdienst bijgehouden.
Nu kunnen bepaalde gebeurtenissen bijzonder ingrijpend zijn, waardoor zij langer – en tot in detail – bij mensen op het netvlies blijven staan.4 Het is echter de vraag of aangenomen kan/mag worden dat het verzenden van één uit talloze aanmaningen een dergelijke gebeurtenis kan zijn? Dit wordt extra twijfelachtig indien ook in aanmerking wordt genomen dat in de genoemde rechtspraak op de bewuste datum (13 september 2010) bij diverse belastingkantoren eveneens grote aantallen aanmaningen zijn verzonden. Dit doet vermoeden dat de ambtenaar wel heeft kunnen verklaren over het feit dat aanmaningen zijn verzonden, maar dat zijn kennis ten aanzien van het antwoord op de vraag of een aanmaning naar één specifieke belastingplichtige is verzonden, beperkt en wellicht te beperkt is. De logische conclusie is dan dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat een specifieke aanmaning wel verzonden had moeten worden, maar toch niet verzonden is. Op basis van de bij de belastingambtenaar aanwezig wetenschap is dit althans niet volledig uit te sluiten.
Gebruik door Belastingdienst van ambtsedige verklaring
Vanwege de hoeveelheid aanmaningen die in een bepaalde periode per Belastingkantoor worden verzonden, is het niet goed mogelijk dat van elke verzonden aanmaning een aparte aantekening wordt gemaakt dat deze daadwerkelijk is verzonden. Deze onmogelijkheid vormt tevens de zwakste schakel in het bewijs dat door de Belastingdienst wordt geleverd. Computersystemen zijn manipuleerbaar, zoals menig belanghebbende heeft ervaren dat alleen een uitdraai van het digitale postboek onvoldoende bewijs is voor de daadwerkelijke verzending van een poststuk. Aangezien een belanghebbende meer moet overleggen dan het digitaal bijgehouden postboek, mag ook van de Belastingdienst worden verlangd dat niet wordt volstaan met een systeemuitdraai. Dit vormt vermoedelijk de achterliggende reden waarom door belastingambtenaren ambtsedige verklaringen worden opgesteld om aannemelijk te maken dat een aanmaning rechtsgeldig is verzonden.
De jurisprudentie5 aanvaardt deze ambtsedige verklaringen als rechtsgeldig bewijsmiddel. Ten aanzien van de inhoud van die ambtsedige verklaringen worden ondertussen vragen gesteld. Hof Den Bosch6 overweegt ten aanzien van de door de ambtenaar in de ambtsedige verklaring opgenomen wetenschap dat daaruit niet blijkt waaraan de belastingambtenaar zijn kennis omtrent de datum van verzending van het bewuste document ontleent. Vervolgens stelt het hof de vraag op welke grond de – na een jaar – afgelegde verklaring berust. Uiteindelijk overweegt het hof dat de inhoud van de ambtsedige verklaring niet relevant is/nietszeggend is over het antwoord op de vraag op welk moment het document is verzonden.7
Met deze oordelen lijkt de weg te zijn ingeslagen dat een ambtsedige verklaring weliswaar als bewijsmiddel naast andere bewijsmiddelen wordt geaccepteerd, maar dat de bewijskracht niet groter is dan die van elk ander door een procespartij aan te dragen bewijsmiddel. Het is in ieder geval niet zo dat vanwege de aanduiding ‘ambtsedige verklaring’ hieraan meer gewicht wordt/zou moeten worden toegekend. Met deze oordelen wordt recht gedaan aan het bewijsrecht zoals dit binnen de belastingprocedures geldt!