Aflevering 8

Gepubliceerd op 21 februari 2013

NTFR 2013/362 - Gebruik van ambtsedige verklaringen

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 geschreven door mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
In het strafrecht wordt veelvuldig gebruik gemaakt van verklaringen. Die verklaringen hebben een bewijsfunctie. De officier van justitie mag bij het leveren van bewijs gebruik maken van door getuigen en/of deskundigen afgelegde verklaringen. Ten aanzien van die verklaringen kan een onderscheid worden gemaakt tussen de ‘gewone’ getuigenverklaring afkomstig van een toeschouwer van het gepleegde delict en rapportages van deskundigen, die na gedegen onderzoek verklaren over bijvoorbeeld de vorm en het formaat van vuurwapens of de aanwezigheid van cocaïne of heroïne en de samenstelling van aangetroffen stoffen. Indien die deskundigen tevens werkzaam zijn als politiefunctionaris, kan een dergelijke verklaring worden opgemaakt in de vorm van een ambtsedig proces-verbaal.

NTFR 2013/363 - Beantwoording nadere Kamervragen over een huurbelasting

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
Minister Blok (Wonen en Rijksdienst) beantwoordt, mede namens staatssecretaris Weekers (Financiën), de op 29 januari 2013 door de vaste commissie van de Eerste Kamer voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin nader gestelde vragen over een huurbelasting. De vragen gaan verder in op de (on)mogelijkheden van renseignering door verhuurders aan de Belastingdienst in vergelijking met renseignering door financiële instellingen. De minister antwoordt dat een verhuurder voor de relatie tussen huurder en Belastingdienst aangemerkt kan worden als derde aan wie ook een renseigneringsplicht zou kunnen worden opgelegd. Daarmee is echter nog niet gezegd dat een verhuurder kan worden aangemerkt als een derde die naar de mening van het kabinet voldoende objectiveerbare gegevens kan verstrekken. Bovendien zou de invoering van een renseigneringsplicht voor verhuurders leiden tot een toename van het aantal renseigneringsplichtigen met circa 40.000.

NTFR 2013/364 - Akkoord woningmarkt en bouwsector

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
In een brief aan de Tweede Kamer beschrijft de minister voor Wonen en Rijksdienst het akkoord voor de woningmarkt en de bouwsector. Meer fiscale elementen zijn dat de btw op verbouwingen en renovatiewerken in de bestaande bouw per 1 maart voor een jaar wordt verlaagd naar 6%, de rijksbijdrage aan de SVn-starterslening wordt verhoogd van 20 naar 50 mln. en de mogelijkheid om naast de hypotheek een tweede lening af te sluiten tot 50% van de waarde van de woning met een looptijd tot bijvoorbeeld 35 jaar. De rente over deze lening is niet aftrekbaar. Deze laatste afspraak leidt niet tot wijziging van de Wet IB 2001.

NTFR 2013/365 - Nota naar aanleiding van verslag wetsvoorstel 'Wijziging verhuurderheffing'

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel ‘Wet verhuurderheffing’ heeft de Eerste Kamer de motie-Essers c.s. aanvaard, waarin de regering verzocht wordt met een novelle te komen om de verhuurderheffing 2013 te splitsen van de jaren daaropvolgend. Die novelle is op 14 januari 2013 ingediend. In antwoord op vragen van de Commissie voor Wonen en Rijksdienst merkt de minister voor Wonen en Rijksdienst, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op dat gezien de huidige budgettaire situatie het kabinet het niet verantwoord acht om de, zij het beperkte, opbrengst voor het jaar 2013 achterwege te laten door de heffing voor dat jaar te laten vervallen. Naar het oordeel van het kabinet zijn voldoende bijzondere omstandigheden aanwezig voor invoering van de verhuurderheffing met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. In de regeling worden geen materiële wijzigingen aangebracht. Ook de aangiftetermijn wordt niet verlengd. De minister komt voor 1 maart aanstaande met een brief over de vormgeving van het huurbeleid en de verhuurderheffing voor de jaren vanaf 2014.

NTFR 2013/367 - Geldverstrekking in de vorm van Australische redeemable preference shares: lening of kapitaal?

ECLI:NL:PHR:2013:BZ0216, datum uitspraak 09-01-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Belanghebbende is een fiscale eenheid die indirect 16% houdt in A. Door de fiscale eenheid was aan een Australische tussenhoudster een aandeelhouderslening verstrekt van AUD 53.000.000. De rente daarop is als belaste winst aangegeven. In 2004 vond een financiële herstructurering plaats waarbij A de aandeelhoudersleningen afloste en een nieuw opgerichte tussenhoudster redeemable preference shares (RPS) uitgaf aan de voormalige gewone aandeelhouders in A naar rato van hun voormalige gewone aandelenbezit. Na die herstructurering houdt de fiscale eenheid RPS van nominaal AUD 73.501.453. Op de RPS wordt een vaste van 8% naar 12% oplopende vergoeding betaald; zij worden na tien jaar afgelost (redeemed), en zij dragen geen stemrechten behalve met betrekking tot henzelf.

NTFR 2013/368 - Geen fiscale vordering maar een recht uit hoofde van een (voormalige) deelneming

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3656, datum uitspraak 04-10-2012, publicatiedatum 21-11-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende, A bv, maakt deel uit van een Duits concern dat actief is in de farmacie en staalindustrie. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door een naar Duits recht opgerichte en in Duitsland gevestigde vennootschap. Belanghebbende houdt onder meer alle aandelen in een Zwitserse vennootschap, X Holding AG. Op dat belang is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. X Holding AG houdt een derde van de aandelen in Y Holding AG. De andere aandelen in Y Holding AG worden gehouden door vennootschappen die geen deel uitmaken van het concern. Y Holding AG houdt alle aandelen in D AG. In 2000 verkoopt belanghebbende haar belang in X Holding AG aan E en F en verkoopt D AG een derde deel van haar belang (dat was 17%) in C AG aan de ABN Amro Bank die de aandelen vervolgens doorverkoopt aan belanghebbende. D AG cedeert haar vordering op belanghebbende aan E en F en deze verrekenen de vordering op belanghebbende met hun schuld aan belanghebbende. In 2001 fuseert Y Holding met D AG en X Holding. In de aangifte van 2001 heeft belanghebbende als waarde van de restantvorderingen een bedrag van € 102.053.293 opgenomen. In 2002 cedeert belanghebbende haar vordering op E en F aan haar moedervennootschap. Het verlies heeft zij in haar aangifte van 2002 ten laste van de winst gebracht. Het hof is van oordeel dat fiscaal geen sprake is van een vordering maar van een recht uit hoofde van de (voormalige) deelneming. Belanghebbende had namelijk een voorlopige vergoeding afgesproken, waarbij de uiteindelijke vergoeding afhankelijk was van de liquidatieopbrengst van Y Holding AG. Er kan dan ook geen boekverlies ten laste van de winst worden gebracht.

NTFR 2013/370 - Vragen en antwoorden overgangsrecht levensloopregeling

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
Op de website van de Belastingdienst is een aantal vragen en antwoorden geplaatst over het aangepaste overgangsrecht met betrekking tot de levensloopregeling. De vragen en antwoorden zien vooral op de werkgever en de levensloopinstelling, maar ook op de levenslooprekeninghouder. Er wordt aandacht besteed aan de aanspraken met een waarde die hoger en lager zijn dan € 3.000 op 31 december 2011 en aan de regeling waardoor de belastingheffing van toepassing is op 80% van de aanspraak.

NTFR 2013/371 - In correctiebericht vermelde loon is niet in 2006 maar in 2007 genoten

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8826, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van dr. F.M. Werger
X is dga van belanghebbende. Zijn beloning wordt in rekening-courant geboekt. In de aangifte LB/PVV voor de maand december in het jaar 2006 is een loon van X vermeld van € 3.339. Op 29 maart 2007 heeft belanghebbende voor de maand december in het jaar 2006 een correctiebericht ingezonden, waarin een loon van X is vermeld van € 38.397. Volgens de inspecteur is de in het correctiebericht vermelde loon genoten in 2007. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag met verzuimboete opgelegd. Belanghebbende stelt dat het betreffende loon in 2006 is genoten. Het hof stelt belanghebbende in het ongelijk. Niet aannemelijk is namelijk dat de AVA van belanghebbende in 2006 heeft besloten de beloning van bestuurder X te verhogen, zodat het loon niet in 2006 vorderbaar en inbaar was. Voorts is, nu de boeking in rekening-courant in 2007 heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk dat het loon in 2006 rentedragend is geworden. De verzuimboete is eveneens terecht opgelegd. Van een pleitbaar standpunt is volgens het hof geen sprake.

NTFR 2013/372 - Managementvergoedingen vormen loon uit dienstbetrekking

ECLI:NL:GHARL:2013:BY9433, datum uitspraak 15-01-2013, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende was in het verleden in dienstbetrekking werkzaam voor A bv. Op verzoek van deze bv heeft belanghebbende een detacheringsbureau, B bv, opgericht. Hij is statutair directeur van deze vennootschap en bezit 10% van de aandelen. Daarnaast is belanghebbende samen met zijn echtgenote eigenaar en directeur van C bv. Op 1 januari 2002 hebben C bv en B bv een managementovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft C bv in de onderhavige jaren verschillende managementvergoedingen ontvangen. Volgens de inspecteur vormen (een deel van) deze vergoedingen loon uit dienstbetrekking voor belanghebbende. Het hof deelt de visie van de inspecteur. Volgens het hof is er namelijk voldaan aan de criteria ‘persoonlijke arbeid’, ‘loon’ en ‘gezagsverhouding’. Met betrekking tot het laatste element wijst het hof erop dat belanghebbende verantwoording dient af te leggen aan de RvC en de AVA van B bv. Voorts oordeelt het hof dat de managementvergoedingen ook door belanghebbende zijn genoten, aangezien hij daarover de beschikkingsmacht had verkregen.

NTFR 2013/373 - Certificaten van aandelen vormen loon

ECLI:NL:RBARN:2012:BY5810, datum uitspraak 13-12-2012, publicatiedatum 13-12-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Belanghebbende (X) is enig aandeelhouder van E bv. E bv was middellijk bestuurder en houder van 1/3 van de aandelen in F nv. F nv is gefuseerd met G bv tot (uiteindelijk) K inc. In 2005 is X met K inc. een arbeidsovereenkomst aangegaan. Voorts heeft X met K inc. een Stock Subscription Agreement (SSA) gesloten. In 2006 zijn zes certificaten van restricted shares van K inc. afgegeven op naam van X dan wel E bv. De inspecteur heeft de aandelen als voordeel uit dienstbetrekking in aanmerking genomen. Volgens X dienen de SSA’s te worden aangemerkt als overeenkomsten onder opschortende voorwaarde en kunnen de aandelen daarom niet als vermogen worden aangemerkt.

NTFR 2013/374 - Smartengeld uit Duitsland voor slachtoffer jodenvervolging behoort tot Nederlands premie-inkomen

ECLI:NL:HR:2013:BZ0729, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende, geboren in 1941, is slachtoffer van de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij ontvangt een uitkering uit het zogenoemde ‘Artikel 2-Fonds’ van de Claims Conference. De uitkering komt ten laste van de Duitse overheid. De uitkering is door de inspecteur tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. De heffing van inkomstenbelasting over de uitkering is op grond van het Belastingverdrag echter aan Duitsland toegewezen, maar Duitsland heft niet. Nederland – waar belanghebbende verzekerd is voor de volksverzekeringen – heeft premie volksverzekeringen geheven over de uitkering. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/1427) en de Hoge Raad is dat terecht. Het gaat namelijk om een uitkering die tot het Nederlandse inkomen behoort, omdat het een publiekrechtelijke periodieke uitkering betreft. Dat de uitkering strekt tot vergoeding van immateriële schade, doet daar niet aan af. De wetgever heeft geen aanleiding gezien periodieke uitkeringen als de onderhavige op die grond van het inkomen uit te zonderen.

NTFR 2013/375 - Vragen over overbruggingsregeling AOW beantwoord

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de overbruggingsregeling AOW. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een krantenartikel waarin de PvdA zich ontevreden toont over de overbruggingsregeling. In de antwoorden op de vragen gaat de staatssecretaris in op de wijze waarop de overbruggingsregeling uitpakt.

NTFR 2013/377 - Lumpsumvergoeding aan principal bij een bank is belast naar het tabeltarief

ECLI:NL:HR:2013:BZ1345, datum uitspraak 15-02-2013, publicatiedatum 18-02-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
Belanghebbende is in dienst van een bank als een van de ‘principals’. Op grond van een groepsovereenkomst ontvangt hij jaarlijks een aanzienlijke bonus. Begin 1999 ontstond onenigheid over de hoogte van de bonussen tussen belanghebbende en de bank. Op 11 februari 2000 hebben de principals met de bank een beëindigingovereenkomst gesloten waarin onder andere is bepaald dat zij een ‘termination payment’ van bijna f 7,5 miljoen zullen ontvangen. Hierop is door de bank 45% loonbelasting ingehouden. Belanghebbende is in juni 2000 uit dienst getreden. Volgens de inspecteur zou deze uitkering belast moeten worden tegen het tabeltarief en daarom heeft hij een navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Naar het oordeel van Hof Amsterdam (NTFR 2012/1930) had de lumpsum betrekking op de afwikkeling van aanspraken uit hoofde van de bonusovereenkomst over 1999 en/of de arbeidsovereenkomst over 1999 en zag deze derhalve niet op een toekomstige inkomstenderving. De lumpsum dient op de voet van het tabeltarief te worden belast, aldus het hof.

NTFR 2013/378 - Vrijval herinvesteringsreserve belast bij moedermaatschappij fiscale eenheid

ECLI:NL:HR:2012:BX6705, datum uitspraak 09-11-2012, publicatiedatum 09-11-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
Belanghebbende maakt als moedermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid met onder meer A bv. In 2006 is door A bv een onroerende zaak verkocht. Voor de boekwinst is door de fiscale eenheid een herinvesteringsreserve gevormd. Op 9 maart 2007 is de fiscale eenheid ontvoegd doordat de aandelen in A bv zijn verkocht en geleverd aan een derde. De inspecteur heeft de herinvesteringsreserve laten vrijvallen in de winst van belanghebbende over 2007. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/484) is dat terecht. Uit de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende heeft het hof afgeleid dat ultimo 2006 nog een vervangingsvoornemen bestond, maar vóór het ontvoegingstijdstip op 9 maart 2007 niet meer. De herinvesteringsreserve valt mitsdien vrij in de belastbare winst van belanghebbende. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. In het boekjaar van de vervreemding is voor het opvoeren van een herinvesteringsreserve voldoende dat het herinvesteringsvoornemen op balansdatum aanwezig is. Voor de instandhouding van de reserve dient het voornemen vervolgens onafgebroken aanwezig te zijn. Nu belanghebbende het herinvesteringsvoornemen vóór het ontvoegingstijdstip heeft laten varen, is de herinvesteringsreserve terecht tot de belastbare winst van belanghebbende gerekend.

NTFR 2013/379 - Winstuitdeling door verkoop onroerende zaak aan dga tegen te lage waarde

ECLI:NL:RBARN:2012:BY3602, datum uitspraak 20-11-2012, publicatiedatum 26-11-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
Belanghebbende (X bv) vormt als moedermaatschappij een fiscale eenheid met D bv, E bv en F bv. Op 11 september 2007 heeft D bv aan de dga van X bv een onroerende zaak verkocht voor € 1.315.000. De onroerende zaak was door D bv in 2005 aangekocht voor € 1.215.000. Ten tijde van de verkoop van de onroerende zaak aan de dga werd de onroerende zaak verhuurd aan een derde voor € 122.056 per jaar. Deze verhuur eindigde op 30 september 2007. Op 15 september 2007 heeft de dga een huurovereenkomst gesloten met G bv ingaande op 1 oktober 2007 voor de duur van één jaar en tegen een huurprijs van € 133.940 per jaar. Op 17 december heeft de dga de onroerende zaak voor € 1.550.000 verkocht aan G bv. Aan X bv zijn een navorderingsaanslag en een vergrijpboete opgelegd. In geschil is of X bv een uitdeling van winst heeft gedaan aan haar dga ter zake van de verkoop van de onroerende zaak.

NTFR 2013/380 - Evenredige toerekening overdrachtsbelasting in het kader van verschuldigd schenkingsrecht

ECLI:NL:HR:2013:BX9120, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
De moeder van belanghebbende heeft in 2009 op eigen grond een woning laten bouwen. De bouwkosten bedroegen € 284.908, exclusief € 54.133 aan omzetbelasting. Op 31 december 2009 heeft de moeder de woning aan belanghebbende verkocht en geleverd voor € 400.000. Bij wege van schenking heeft de moeder € 95.000 kwijtgescholden. Op grond van art. 13, lid 1, Wet BRV is ter zake van die verkrijging de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting verminderd met € 284.908. In geschil is met welk bedrag aan overdrachtsbelasting het recht van schenking dient te worden verminderd op grond van art. 24, lid 4, SW 1956. Hof Arnhem (NTFR 2012/116) oordeelde dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat het wegens verkrijging van de woning betaalde bedrag aan overdrachtsbelasting naar evenredigheid wordt toegerekend aan het bedrag van die verkrijging waarover recht van schenking is verschuldigd en het bedrag waarover geen recht van schenking is verschuldigd. De Hoge Raad acht deze visie juist. De cassatierechter benadrukt daarbij nog dat de tekst noch de strekking van genoemd art. 24, lid 4, SW 1956 ruimte biedt voor het verminderen van het recht van schenking met omzetbelasting en dat de strekking van deze bepaling niet meebrengt dat als ‘betaalde overdrachtsbelasting’ mede dient te worden aangemerkt overdrachtsbelasting die ingevolge art. 13 Wet BRV niet is geheven.

NTFR 2013/382 - Toepassing fraus legis bij constructie om overdrachtsbelasting te vermijden

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4676, datum uitspraak 20-11-2012, publicatiedatum 30-11-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. E. Alink
De A-Groep hanteert met betrekking tot haar bedrijfsonroerendgoed een sale and lease back-beleid. In een geadviseerd driestappenplan heeft belanghebbende de onroerende zaak van één tot haar groep behorende vennootschappen verkocht. De stappen waren als volgt. Stap 1: verkoop van alle activa en passiva die een functie vervullen binnen de onderneming aan een zustermaatschappij, behalve de onroerende zaak, tegen schuldig blijven van de koopsom. Stap 2: de overdracht van de aandelen in B bv. Stap 3 betreft de aflossing van de schuld. Belanghebbende heeft 50% van de aandelen verkregen in B bv. Volgens de inspecteur is deze verkrijging belast voor de overdrachtsbelasting. Het hof is met de inspecteur – en anders dan de rechtbank – van oordeel dat op grond van het leerstuk van fraus legis belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd.

NTFR 2013/384 - Hofoordeel over nieuw feit en kwade trouw houdt geen stand

ECLI:NL:HR:2012:BY6916, datum uitspraak 21-12-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende, een bv, heeft in 1975 een licentieovereenkomst gesloten met N te Liechtenstein. Voor deze licenties heeft belanghebbende jaarlijks geldbedragen aan N betaald. Deze bedragen zijn door belanghebbende als ondernemingskosten in aanmerking genomen. Na een boekenonderzoek in 2008 stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de licentieovereenkomst geen betekenis heeft, en legt een navorderingsaanslag op. Hof Den Bosch (NTFR 2012/120) heeft geoordeeld dat het voor navordering vereiste nieuwe feit ontbreekt en dat belanghebbende bovendien ter zake van de aftrek van de licentiebetalingen niet te kwader trouw was. De staatssecretaris heeft tegen de hofuitspraak cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Zowel het oordeel over het nieuwe feit als over de kwade trouw houdt geen stand. Zeker de verklaringen van oprichter A dat hij nimmer de eigenaar is geweest, dat hij slechts als stroman fungeerde voor K, en dat eigenlijk sprake was van een spreken van K met zichzelf, had het hof moeten meewegen bij de beoordeling van zowel het nieuwe feit als de kwade trouw.

NTFR 2013/388 - Belanghebbende is gebonden aan bewijsakkoord; geen integrale proceskostenvergoeding

ECLI:NL:RBLEE:2012:BY6177, datum uitspraak 04-12-2012, publicatiedatum 14-12-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. M.J. Hamer
De inspecteur heeft ambtshalve een aanslag VPB 2003 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Op basis van een daarna in 2008 ingesteld boekenonderzoek wordt een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 253.856. Na bezwaar wordt die navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van € 62.596. De aanleiding daarvoor is een bepaalde brief van de ontvanger gedateerd 15 mei 1997. In geschil is of belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding hoort te krijgen. Partijen zijn van mening dat wanneer de controlerend ambtenaar voorafgaand aan de navorderingsaanslag de beschikking heeft gehad over de desbetreffende brief, een integrale proceskostenvergoeding op zijn plaats is. Zij stemmen daartoe in met een bewijsakkoord hetgeen inhoudt dat de in geschil zijnde vraag afhankelijk is van een ambtsedig opgemaakte verklaring van de controlerend ambtenaar. Rechtbank Leeuwarden stelt eerst vast dat partijen zijn gebonden aan dit ter zitting gesloten bewijsakkoord. Vervolgens leidt zij daaruit af dat daarin geen steun is te vinden voor de stelling van belanghebbende dat haar gemachtigde voorafgaand aan de vaststelling van de navorderingsaanslag een exemplaar van de brief aan de ambtenaar heeft gegeven. Belanghebbende heeft geen recht op een integrale proceskostenvergoeding.

NTFR 2013/389 - Verzoeker misbruikt bevoegdheid tot indienen van wrakingsverzoeken

ECLI:NL:HR:2013:BZ1489, datum uitspraak 15-02-2013, publicatiedatum 19-02-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013
In de onderhavige bij de Hoge Raad aanhangige belastingzaken heeft verzoeker de behandelend raadsheren Schaap, Feteris en Groeneveld gewraakt. Voorts heeft hij twee leden van de wrakingskamer – Corstens en De Hullu – gewraakt. Verzoeker heeft eerder wrakingsverzoeken bij de Hoge Raad ingediend. Met betrekking tot het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer, verklaart de wrakingskamer het verzoek niet-ontvankelijk. Volgens de wrakingskamer is namelijk sprake van misbruik van recht, nu de aangevoerde gronden louter bestaan uit negatieve kwalificaties zonder feitelijke onderbouwing. Met betrekking tot het verzoek om wraking van de belastingraadsheren, wordt het verzoek als kennelijk ongegrond bestempeld. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat toekomstige verzoeken tot wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling worden genomen, omdat verzoeker de bevoegdheid tot het indienen van wrakingsverzoeken misbruikt.

NTFR 2013/390 - Prejudiciële vraag over toepassing integratielevering

ECLI:NL:HR:2013:BW9757, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Belanghebbende, een gemeente, laat een stadskantoor bouwen. Dit kantoor wordt voor 94% gebruikt voor overheidsprestaties, voor 5% voor belaste prestaties en voor 1% voor vrijgestelde prestaties. In geschil is de aftrek van de aan belanghebbende in rekening gebrachte voorbelasting. Hof Den Bosch (NTFR 2012/40) heeft geoordeeld dat art. 3, lid, 1, letter h, Wet OB (oud) van toepassing is voor zover het kantoor wordt gebruikt voor het verrichten van belaste en vrijgestelde prestaties. Belanghebbende heeft dus recht op aftrek van 6% van het totaal bedrag aan gefactureerde omzetbelasting, aldus het hof. In cassatie betoogt belanghebbende dat zij recht heeft op volledige aftrek. Volgens de Hoge Raad is echter onduidelijk of het voor de toepassing van art. 5, lid 7, letter a, Zesde Richtlijn voldoende is dat de gemeente van het stadskantoor mede gebruik maakt voor (vrijgestelde) prestaties, ook indien dit gebruik gering is. Gelet op deze onduidelijkheid stelt de Hoge Raad een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie (HvJ).

NTFR 2013/391 - Vrijstelling voor beheer van door beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens terecht toegepast

ECLI:NL:PHR:2012:BY8731, datum uitspraak 13-12-2012, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende is een fiscale eenheid. Tot de fiscale eenheid behoort A nv. Deze vennootschap heeft managementovereenkomsten gesloten met drie niet tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen die in onroerende zaken beleggen. De activiteiten van deze vastgoedvennootschappen bestaan de facto uit het uitgeven van (certificaten van) aandelen, het voeren van het bestuur en het management van deze vennootschappen, het aan- en verkopen van onroerende zaken en het exploiteren van de onroerende zaken. Alle werkzaamheden worden door belanghebbende in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid door derden verricht. De door belanghebbende op basis van de managementovereenkomsten verrichte diensten vallen naar het oordeel van Hof Den Bosch onder de vrijstelling voor het beheer van door beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens.

NTFR 2013/392 - Maatstaf van heffing van opwaardeerkaarten is het daadwerkelijk van de distribiteurs ontvangen bedrag

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4556, datum uitspraak 22-11-2012, publicatiedatum 05-12-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende biedt mobiele telecommunicatiediensten aan via het prepaid systeem waarbij zij gebruik maakt van het netwerk van A. Nadat belanghebbende een overeenkomst met een klant is aangegaan, verstrekt zij een SIM-kaart aan de klant. Belanghebbende verkoopt beltegoed via opwaardeerkaarten, waarmee de klant kan bellen, sms-berichten kan sturen en gebruik kan maken van andere diensten, zoals informatiediensten en het downloaden van ringtones. De opwaardeerkaarten hebben een nominale waarde van € 10 of € 20. Bij verkoop via de detailhandel verkoopt belanghebbende de opwaardeerkaarten aan de detaillist voor de nominale waarde min een afgesproken korting (ongeveer 10%). De detaillist verkoopt de opwaardeerkaarten aan de klant voor de nominale waarde. Ter zake van beide verkopen wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie de maatstaf van heffing voor diensten wordt gevormd door de daadwerkelijk daarvoor ontvangen tegenprestatie. Het door belanghebbende werkelijk voor de uitgifte van de kaarten ontvangen bedrag, is het bedrag dat belanghebbende van de distributeurs heeft ontvangen. Naar het oordeel van het hof is de maatstaf van heffing voor de diensten die belanghebbende heeft verricht dan ook het bedrag dat belanghebbende ter zake van de uitgifte van de kaarten heeft ontvangen van de distributeurs.

NTFR 2013/393 - Toepassing margeregeling terecht geweigerd

ECLI:NL:RBONE:2013:BY8395, datum uitspraak 17-01-2013, publicatiedatum 17-01-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende is een fiscale eenheid bestaande uit X bv en A bv. Belanghebbende heeft in de jaren 2004 tot en met 2007 138 caravans ingekocht bij H, die de caravans weer kocht bij I KG in Duitsland. De leveringen aan H zijn door I KG aangemerkt als intracommunautaire leveringen. I KG heeft op haar beurt de caravans gekocht bij een fabrikant in Duitsland. Belanghebbende heeft de caravans verkocht aan particulieren en daarbij de margeregeling toegepast. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/394 - Geen aanspraak op btw-compensatiefonds voor aansluiting op rijksweg

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
De gemeente Nijkerk, belanghebbende, heeft samen met het Rijk een overeenkomst opgesteld voor de ontsluiting van een nieuwbouwwijk in de gemeente op de A28. Belanghebbende heeft een bijdrage uit het btw-compensatiefonds gevraagd van ruim € 4.000.000. Toekenning daarvan is voor een bedrag van € 167.200, dat betrekking heeft op de op- en afritten van de A28, door de inspecteur geweigerd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/395 - Vergoeding achterwege gelaten integratieheffing telt mee in pro-rataberekening

ECLI:NL:RBARN:2012:BY6541, datum uitspraak 20-12-2012, publicatiedatum 20-12-2012
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende is een regionaal opleidingscentrum (ROC) dat middelbaar beroepsonderwijs en volwassenenonderwijs verzorgt. In de jaren 2003 tot en met 2008 heeft belanghebbende een nieuw schoolgebouw laten bouwen. Het schoolgebouw, dat niet splitsbaar is, is op 1 augustus 2008 in zijn geheel in gebruik genomen. In overeenstemming met het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 maart 1999, nr. VB99/696 (het besluit van 1999) heeft belanghebbende de omzetbelasting die aan haar met betrekking tot de bouw van het schoolgebouw in rekening is gebracht niet in aftrek gebracht of teruggevraagd. Ook heeft belanghebbende met een beroep op het besluit van 1999 ter zake van de ingebruikname van het schoolgebouw geen omzetbelasting voldaan op grond van art. 3, lid 3, onderdeel b, Wet OB 1968 (integratielevering). De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd.

NTFR 2013/398 - Legesverordening gemeente Dantumadiel is onverbindend omdat onduidelijk is of aan de opbrengstlimiet is voldaan

ECLI:NL:RBLEE:2012:BY7748, datum uitspraak 18-12-2012, publicatiedatum 04-01-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbende is voor het verlenen van een omgevingsvergunning leges in rekening gebracht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verordening onverbindend is omdat de gemeente niet heeft voldaan aan de criteria voor transparantie en kostendekkendheid. Belanghebbende ontleent dit standpunt aan een door hem overgelegd rapport van Deloitte Belastingadviseurs uit 2011. De rechtbank overweegt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de in de begroting vermelde arbeidskosten en de structurele bezuiniging niet, dan wel niet volledig, als ‘last ter zake’ kunnen worden aangemerkt. Tevens is aannemelijk dat de raming van baten op basis van onjuiste uitgangspunten is geschied. Vanwege de omstandigheid dat de bedragen in de begroting 2011 niet juist zijn en door de heffingsambtenaar niet, althans onvoldoende, inzichtelijk is gemaakt van welke bedragen dan wel uitgegaan zou moeten worden, kan de rechtbank niet beoordelen of aan de opbrengstlimiet van art. 229b, lid 1, Gemeentewet is voldaan. De rechtbank verbindt hieraan het gevolg dat de legesverordening in zijn geheel onverbindend is en dat de aanslag moet worden vernietigd.

NTFR 2013/399 - Melding betalingsonmacht is constitutief vereiste voor disculpatie bestuurdersaansprakelijkheid

ECLI:NL:GHARL:2013:BY9435, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2013 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is als bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven loonbelastingschulden van een bv. De rechtbank heeft de ontvanger in het gelijk gesteld. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Volgens het hof had de bv haar betalingsonmacht met betrekking tot de loonbelastingschulden moeten melden. Dat de ontvanger, naar belanghebbende stelt, op de hoogte was of kon zijn van de betalingsproblemen van de bv, is niet relevant. Het niet-melden van de betalingsonmacht kan belanghebbende worden verweten. Daarom wordt belanghebbende ex art. 36, lid 4, IW 1990 niet toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Genoemde wettelijke regeling is volgens het hof niet in strijd met art. I, Eerste Protocol (bij het EVRM).