NTFR 2014/1919 - Adviseurs- en inspecteursdag bij de Hoge Raad
NTFR 2014/1919 - Adviseurs- en inspecteursdag bij de Hoge Raad
Op vrijdag 26 januari 2014 vond de eerste bijeenkomst plaats in het statige gebouw van de Hoge Raad aan de Lange Voorhout te Den Haag. Van de zijde van de Hoge Raad waren alle vice-presidenten en raadsheren van de belastingkamer aanwezig. De genodigden waren adviseurs, een enkele advocaat en medewerkers van de Belastingdienst. Onduidelijk was welke criteria werden gehanteerd bij het uitnodigingsbeleid. Zo’n 80 deelnemers waren aanwezig in de grote zittingszaal van de Hoge Raad om recente ervaringen te delen en prikkelende vragen voor te leggen. In deze bijdrage doe ik verslag van het openbare gedeelte van de bijeenkomst.
1. Rechtseenheid in het bestuursrecht
Van de zijde van de Hoge Raad werd aangegeven dat met andere hoogste bestuursrechters (College van Beroep voor het bedrijfsleven, Centrale Raad van Beroep, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) periodiek wordt overlegd en dat dit overleg tegenwoordig plaatsvindt in de Commissie rechtseenheid bestuursrecht. Deze Commissie is erop gericht zo veel mogelijk tot een geharmoniseerde uitleg van de hoofdstukken 6, 7 en 8 Awb te komen. Vanuit de zaal werd door de heer Hertoghs de vraag gesteld of een dergelijk overleg de mondelinge behandeling niet tot een farce maakt. Kan uit het feit dat het recht wordt gemaakt in een voor het publiek ongrijpbare Commissie niet worden afgeleid dat de mondelinge uitwisseling van stellingen ter zitting of zelfs in de processtukken verwordt tot een prijzig toneelstuk? Ondanks aandringen werd deze vraag niet beantwoord. Wel werd een oproep gedaan problemen ten aanzien van een uiteenlopende toepassing van het bestuursrecht bij de Hoge Raad te melden, teneinde de Commissie aan het werk te kunnen zetten.
2. Vragenuurtje
Vervolgens konden door de genodigden vragen worden gesteld over zaken die hen niet duidelijk waren bij lezing van recente jurisprudentie of kwesties waar zij bij de advisering van hun cliënten tegenaan liepen. De leden van de Hoge Raad gaven aan dat zij enig koudwatervrees hadden voor dit onderdeel van de middag, maar realiseerden zich dat dat vragenuurtje niet kon worden geweigerd nu ook de rechtbankrechters een dergelijke (ex-parte) influistersessie was toegekend. Toen was heel nadrukkelijk en tot in detail gesproken over de vergoeding van immateriële schade, (forfaitaire) proceskosten, het voortvarendheidsvereiste bij de verlengde navorderingstermijn en de voorwaarden bij de vereiste aangifte. Daarbij hebben leden van de Hoge Raad een nadere toelichting gegeven op hun eigen arresten. Het mysterie van de raadkamer werd in sommige gevallen nader verklaard. De toelichting was bijzonder nuttig omdat de arresten soms wel eens ruimte voor verschillende interpretatie gaven. Aan de rechtbankrechters werden natuurlijk geen beslissingen voorgeschreven, maar wel werden onderliggende denkrichtingen en maatstaven voorgespiegeld. Een goede verstaander – en welke rechtbankrechter is dat niet – had aan een dergelijk ‘half woord’ meer dan genoeg. De inspecteurs en adviseurs werd vervolgens ook een nadere toelichting gegund op gewezen arresten.
3. Afsluiting
Een vice-president sloot het officiële gedeelte van de geslaagde bijeenkomst af met een korte toespraak waarin hij aangaf dat de Hoge Raad probeert in zijn rechtspraak altijd rekening te houden met de vraag wie hij bedient en wees erop dat het voor rechters en raadsheren en dan dus natuurlijk ook voor belastingadviseurs, advocaten en inspecteurs mogelijk is om een stage te lopen bij de belastingkamer van de Hoge Raad. Hiermee zijn al uitstekende ervaringen opgedaan. Tijdens de geanimeerde borrel kwam er een olifant met een lange snuit en die blies het mooie sprookje uit.
4. Zonder gekheid
Het bovenstaande is slechts tot op bepaalde hoogte fictief. Er was geen belastingadviseurs- en inspecteursdag bij de Hoge Raad, maar wel (al drie1 keer) een rechtbankendag. Hetgeen is vermeld over de inhoud van deze dag is echter wel voor een groot gedeelte correct en ontleend aan het verslag van de derde rechtbankendag.2 Toch rijst de vraag waarom de rechtbankrechters wel en de andere deelnemers aan het fiscale rechtspraktijk niet? Met welke reden wordt in een bijeenkomst aan rechtbankrechters medegedeeld dat de toepassing van art. 81 RO in HR 28 september 2012, nr. 11/05099, BNB 2012/298 betekent dat de Hoge Raad het eens was met Hof Den Bosch? Is ook een opmerking – in het kader van de vraag of sprake is van de vereiste aangifte – zinvol dat de te weinig betaalde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk is als het percentage ligt tussen de 7 en 13%? Het geheim van de raadkamer wordt daarmee op de proef gesteld. Dat rechtbankrechters de vraag stellen, is begrijpelijk omdat zij daarmee in de praktijk worstelen. Maar dat doen ook de andere betrokkenen in het fiscale domein. Hebben rechtbankrechters bij de Hoge Raad een streepje voor op inspecteurs, belastingadviseurs, wetenschappers, belastingbetalende burgers en bedrijven? Kennelijk. Die andere groepen worden immers niet uitgenodigd, de rechtbankrechters wel
Heeft de Hoge Raad belang bij een goede band met de rechtbankrechters? Vast. Een andere reden voor het organiseren van dergelijke bijeenkomsten kan ik in ieder geval niet bedenken. Natuurlijk is begrijpelijk dat de Hoge Raad wenst dat de rechtbankrechters begrip hebben voor de positie van de Hoge Raad als één van de hoogste bestuursrechters. En toch doet het vreemd aan te lezen dat de Hoge Raad alle rechters oproept problemen ten aanzien van een uiteenlopende toepassing van het bestuursrecht te melden. Dat wekt de indruk van een soort loket. Mijns inziens doet dit geen recht aan de positie van de Hoge Raad die de rechtbanken hooguit controleert en (niet buiten zijn arresten om) faciliteert en zijn rechtsvormende taak en verantwoordelijkheid invult door middel van zijn arresten.
Als de Hoge Raad de ivoren toren wil slechten, dan zou het geen slecht idee zijn te bezien op welke wijze dat kan gebeuren zonder het raadkamergeheim in gevaar te brengen en alle participanten in het fiscale domein gelijkwaardig tegemoet te treden.