NTFR 2014/1954 - 50 jaar Belastingrecht in Leiden! Van Antal naar Abraham

NTFR 2014/1954 - 50 jaar Belastingrecht in Leiden! Van Antal naar Abraham

pdJB
prof. dr. J.P. BoerProf.dr. J.P. Boer is hoogleraar Algemeen Belastingrecht aan de Universiteit Leiden.
Bijgewerkt tot 7 augustus 2014

1. Van Antal naar Abraham

In 2014 bestaat de afdeling Belastingrecht van de Universiteit Leiden 50 jaar! Tijdens het symposium 50 jaar Belastingrecht in Leiden in de Hooglandse Kerk wordt dit uitgebreid gevierd.1 De afdeling ziet dus – zo wil de traditie – dit jaar Abraham. De Universiteit Leiden is uiteraard zeer vereerd met het bezoek van Abraham, maar het moet gezegd worden: ‘(m)et Antal is het begonnen’. Deze woorden schreef Reugebrink circa 25 jaar geleden ter gelegenheid van het vijfde lustrum van de afdeling Belastingrecht (WFR 1990/1853), waarmee hij bedoelde dat prof. mr. K.V. Antal degene was die aan de wieg heeft gestaan van de opleiding belastingrecht aan de Universiteit Leiden, de eerste reguliere academische opleiding belastingrecht in Nederland.

Tijdens de voorbereiding op het symposium – en in het kader van een zeldzame opruimbeurt van mijn boekenkast – vond ik (toevallig?!) een kartonnen bewaarmap met oude stukken die mijn voorganger daar zorgvuldig heeft opgeborgen. Het bleken collegedictaten en aantekeningen van K.V. Antal. Een droom voor iedere onderzoeker: niet eerder gepubliceerd materiaal! Omdat terugblikken hoort bij het bereiken van een bijzondere leeftijd, neem ik u aan de hand van enkele unieke passages uit de door mij aangetroffen stukken van K.V. Antal mee naar de beginperiode van de opleiding belastingrecht aan de Universiteit Leiden. Waar mogelijk zal ik proberen de brug naar het heden te slaan; in veel gevallen is dat overigens niet echt nodig. Sommige zaken veranderen waarschijnlijk nooit aan een universiteit…

2. Kornél Vilmos Antal de Felsögellér

Kornél Vilmos Antal de Felsögellér (1917-2003) – zo heette de in Budapest geboren Antal voluit – was van Hongaars-Nederlandse afkomst. Antal was weliswaar niet de eerste docent belastingrecht aan de Rijksuniversiteit Leiden, dat was privaatdocent A.J. van Soest, maar wel de eerste hoogleraar belastingrecht in Leiden.2 Nadat hij in 1947 reeds bij dezelfde universiteit de functie van lector had aanvaard, werd Antal bij Koninklijk Besluit van 1 oktober 1955 benoemd tot buitengewoon hoogleraar Belastingrecht. Op 8 juni 1956 sprak K.V. Antal zijn oratie uit.3

Ik zal deze bijdrage niet benutten om de loopbaan van K.V. Antal, die uiteindelijk leidde tot het raadsheerschap bij de Hoge Raad (1975-1981), en detail te beschrijven.4 Evenmin is deze bijdrage bedoeld om het reeds uitvoerig besproken oeuvre van Antal nogmaals te memoreren,5 of om de fiscale lezer attent te maken op het veelal onbekende feit dat de hooggeleerde Antal buiten de academie aanzienlijke bekendheid genoot als hondenkenner en -liefhebber.6

Deze bijdrage besteed ik aan de betrokkenheid van Antal bij de stichting van de doctoraalopleiding Belastingrecht in 1964. Het is zonder twijfel in belangrijke mate aan de betrokkenheid, werklust en eigenzinnigheid van Antal te danken dat de Universiteit Leiden dit jaar het tiende lustrum van die opleiding viert.

3. Een academische opleiding in het belastingrecht

De betrokkenheid van Antal bij de vestiging van de opleiding Belastingrecht aan de Universiteit Leiden gaat – afgezien van zijn eerder genoemde lectoraat – terug tot diens lidmaatschap van de door de ministers Cals (Ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen) en Hofstra (Ministerie van Financiën) ingestelde Commissie Universitaire Studie Belastingwetenschap (naar de voorzitter: Commissie-Beel). De Commissie-Beel werd ingesteld in 1958 om de regering te adviseren ten aanzien van de inrichting van een wetenschappelijke opleiding in het belastingrecht in Nederland. Opvallend is overigens dat bij de voorbereidingen tot vorming van de Commissie-Beel – waarbij werd gestreefd naar het samenstellen van een brede afspiegeling van vertegenwoordigers van het belastingrecht – de Universiteit Leiden oorspronkelijk niet door Antal werd vertegenwoordigd, maar door prof. dr. J.V. Rijpperda Wierdsma. Twee weken nadat het eerste namenlijstje circuleerde, werd Antal op 23 mei 1958 alsnog toegevoegd aan de Commissie-Beel, zodat de commissie zich uitstrekt ‘tot de hoogleraren in het belastingrecht van alle universiteiten en hogescholen’.

De oproep om te komen tot een academische opleiding in het belastingrecht, kwam voort uit het feit dat de voornaamste fiscale opleiding van dat moment – de bekende surnumerairsopleiding van de Rijksbelastingacademie – niet leidde tot het verkrijgen van een meestertitel en evenmin tot het ius promovendi. Ondanks pogingen daartoe van prof. dr. J. van der Poel, de hoogleraar-directeur van de Rijksbelastingacademie, bleef die academische bewieroking voorbehouden aan studenten die een universitaire opleiding hadden afgerond. En precies hier begon de schoen te wringen. Hoezeer de opleiding van de Rijksbelastingacademie ook werd gewaardeerd, het werd beschouwd als een beroepsopleiding voor belastinginspecteurs. Daarentegen bestond op universiteiten niet de mogelijkheid een academische opleiding in het belastingrecht te volgen (het volgen van belastingrechtelijke (keuze)vakken bestond uiteraard al langer). Het zogeheten Academisch Statuut voorzag daarin simpelweg niet. Zoals gezegd, werd op dit punt het advies van de Commissie-Beel gevraagd en ook verkregen. Op 5 februari 1960 verscheen het eindrapport van de commissie. Het advies van de Commissie-Beel hield kort gezegd in dat de weg voor een academische opleiding in het belastingrecht aan de juridische en economische faculteiten van Nederlandse universiteiten diende te worden opengesteld. Ruim baan voor een belastingrechtelijke doctoraalopleiding; tegelijkertijd was daarmee het pleit voor de Rijksbelastingacademie beslecht.

Het commissierapport was aanleiding voor de Wet tot herziening van de regeling van toelating tot universitaire examens van 11 juli 1963 (Stb. 346). Tijdens de parlementaire toelichting bleek dat concentratie van de fiscaal-juridische opleiding aan de Rijksuniversiteit Leiden de voorkeur had van regeringszijde (zie WFR 1963/681).7 En zo geschiedde uiteindelijk: de opleiding belastingrecht startte in Leiden.8

4. De aantekeningen van Antal

De verantwoordelijkheid voor de praktische uitwerking van een geheel nieuwe opleiding in het belastingrecht kwam terecht op de schouders van Antal die tot 1970 voorzitter van de vakgroep was. Uit zijn (stenografische) aantekeningen valt op te maken dat de hoogleraar vanuit een zeker vacuüm moest opereren:

‘In Leiden ik toen de zaak opgebouwd. Had geen enkele hulp. Geen staflid en geen secretaresse en wist niet hoe zich dat zou ontwikkelen.’

Al spoedig zouden Vinke, Drielsma, Reugebrink, J. van Soest en Stevers in deze beginjaren Antal versterken. Enigszins turbulent is die beginfase wel, zo volgt uit de volgende korte aantekening:

‘Na verloop van één jaar Van Soest weg; in Amsterdam hoogleraar en Stevers weg, voor wie Tilburg plus Leiden te veel. Deze opgevolgd door resp. Hofstra en Glas.’

Of inmiddels al secretariële ondersteuning is aangetrokken, vertellen deze aantekeningen niet, maar wel dat het verzorgen van onderwijs aanmerkelijk meer voeten in de aarde had dan aanvankelijk was voorzien:

‘Het onderwijsprogramma verliep intussen in de praktijk niet zo glad als ik op papier had gedacht. Noem de volgende factoren daarvoor.

  1. (…)

  2. Er kwamen veel meer studenten dan was voorzien en deze hadden vaak weinig zin om colleges te lopen, waar de stof werd behandeld op een zwaarder niveau, dan voor hun tentamens nodig was.

  3. (…)’

Zoals ik al schreef in de inleiding, lang niet alles lijkt te zijn veranderd bij het doornemen van deze decenniaoude aantekeningen. Bij de huidige collegedocent roept de als tweede opgegeven oorzaak ongetwijfeld herkenning op. Daar komt tegenwoordig bij dat colleges aanmerkelijk minder worden bezocht als tijdig bekend wordt gemaakt dat deze ook worden opgenomen. Ook de hoeveelheid werk was aanzienlijk. Hierover schrijft Antal het volgende:

‘Niet uitgerekend, maar schat dat aldus in manuren per jaar gerekend, aan onderwijs ongeveer 5 à 6 maal zoveel nodig was dan in de planning die ik in 1963/64 had gemaakt. Daar kwam dan nog bij, dat er postdoctorale cursussen gegeven moesten worden, dat de bedrijfsjuridische opleiding eisen stelde, dat stafleden werden ingeschakeld bij het vennootschapsrecht dat er ook nog werkgroepen waren plus enorme hoeveelheden commissiewerk en vergaderingen.’

Terwijl ik het citaat overneem, zeg ik tegen mijzelf: ‘Het zou gisteren geschreven kunnen zijn.’ Vooral de opmerking over het aantal vergaderingen, zet mij aan tot nadenken. Ik heb namelijk altijd gedacht dat het aantal vergaderingen op de universiteit aanzienlijk kleiner zou moeten kunnen zijn dan thans het geval is, maar als het vergaderen al zolang staande praktijk is, dan zal het wel noodzakelijk zijn…

De hoge onderwijslast heeft – zo stelt Antal vast – gevolgen voor het doen van onderzoek. Het zijn vandaag de dag nog steeds dezelfde communicerende vaten. Hij vertrouwt het volgende aan het papier toe:

‘Betreur dat het voor de stafleden zelf en voor Leiden, dat de staf zich zo zeer in het onderwijs gestort heeft dat niemand de tijd voor een proefschrift heeft gevonden. Fiscale proefschriften uit Leiden niet talrijk.’

Gelukkig is het aantal Leidse proefschriften de laatste jaren zeer behoorlijk geweest, maar de spanning tussen de onderwijs- en onderzoekstaken is gebleven. De oorspronkelijke verdeling (onderwijs: 65% en onderzoek: 35%) houdt natuurlijk al niet over, maar staat in de praktijk zo sterk onder druk dat deze verhouding een onbereikbaar ‘ideaal’ lijkt te zijn geworden. Ook hier is dus niet veel veranderd ten opzichte van het verleden.

De laatste thematiek die ik hier aansnijd – en die zich voortreffelijk laat kennen uit de correspondentie van Antal – is de omgang met studenten.9 Uiteindelijk de leukste en belangrijkste taak van een hoogleraar. Hier lijkt mij toch wel het één en ander te zijn veranderd. Ik trof keurige brieven aan van studenten, voorzien van een juiste aanhef, gebruikmakend van volledige titulatuur, uitgetypt, afgemaakt met een passende groet en tot slot ondertekend. Dat is wel veranderd. Tegenwoordig is het – dat kon toen nog niet – niet ongebruikelijk dat studenten hun docenten e-mailen. Dat gebeurt (i) op verschillende manieren (vanaf een hotmailaccount dat de ontvanger/docent een onbedoeld inkijkje gunt in de persoon van de verzender/student (ik zou graag een paar voorbeelden geven, maar ben bang dat u dan voor de lol een bericht stuurt naar die e-mailadressen), (ii) op verschillende momenten (bij voorkeur een paar uur vóór een tentamen dat de volgende morgen om 09:00u aanvangt), (iii) met zeer uiteenlopende verzoeken, maar zelden met juiste aanhef en om correct gebruik van titulatuur maakt bijna niemand zich meer zorgen. Een passende groet ontbreekt gelukkig zelden, maar de gepastheid moet vooral worden gezocht ten opzichte van de toonzetting van het bericht. Welgemeende afsluitingen als: ‘de mazzel’ of ‘ik hoor wel wanneer het klaar is’ trof ik in de correspondentie van Antal – anders dan in die van mijzelf – niet aan.

Waar ging die correspondentie dan over, vraagt u zich nieuwsgierig af. Ik licht een tipje van de sluier op. Uit verslagen van het faculteitsbestuur komt herhaaldelijk naar voren dat studenten graag zouden zien dat hun hoogleraar K.V. Antal een syllabus zou verstrekken met daarin de tijdens het college behandelde stof. De grote hoeveelheid arresten die tijdens het college van Antal ook nog zeer gedetailleerd werden behandeld zou een syllabus absoluut noodzakelijk maken. Antal is aan dit verzoek van zijn studenten niet tegemoet gekomen en lijkt daartoe – maar dat is een inschatting mijnerzijds – ook niet erg geneigd te zijn geweest. Studenten van destijds schatten dat ook zo in en hebben aan de bel getrokken bij het faculteitsbestuur. Klaarblijkelijk aangespoord tot het ondernemen van actie, bedenkt Antal het volgende. Hij stelt eigenhandig een onderzoek in. Na afronding van dit onderzoek schrijft hij hierover aan de decaan (de eerder genoemde prof. mr. J.V. Rijpperda Wierdsma uit de Commissie-Beel):

‘Dit onderzoek is gedaan op de navolgende wijze. Over een afgerond onderwerp, dat ongeveer 3 uur college vereiste, had ik van tevoren een artikel geschreven, waarin vrij veel rechtspraak was verwerkt. Ik heb bij mijn college over dat onderwerp naar een zodanige voordracht gestreefd, dat de studenten een nauwkeurige samenvatting van mijn artikel in hun dictaten (aantekeningen, JPB) zouden kunnen neerleggen. De studenten zijn van een en ander na afloop pas op de hoogte gesteld.’

Inmiddels is wel duidelijk waar dit heen gaat. Antal heeft de studenten naderhand gevraagd hun aantekeningen naast zijn artikel te leggen en te beoordelen of dat inhoudelijk overeenkomt. Dat bleek het geval te zijn. Antal concludeert in zijn brief aan de decaan met enig triomf: ‘Gezien de positieve resultaten van dit onderzoek zal ik voor het belastingrecht geen syllabus verstrekken.’ Het deed mij denken aan vergelijkbare discussies die wij tegenwoordig intern voeren in die spaarzame gevallen waarin tijdens het hoorcollege geen powerpoint-slides worden gebruikt. Misschien dat een nader onderzoek – geschoeid op de leest van de methode-Antal – duidelijk kan maken of de afwezigheid van slides daadwerkelijk ten koste gaat van de navolgbaarheid van het hoorcollege.

5. Tot besluit: de actualiteit van het verleden

Het is dus met Antal begonnen. Het onderwijs en onderzoek van de afdeling Belastingrecht zijn inmiddels sterk veranderd, net als de personele bezetting. Daarnaast is de afdeling Belastingrecht sterk veranderd door de ontwikkelingen waarmee ook de rest van de (universitaire) wereld is geconfronteerd, zoals digitalisering, internationalisering en bureaucratisering. De essentie van het werk, en daarmee die van de opleiding Belastingrecht, is daarentegen niet veranderd en draagt nog steeds de sporen van zijn ‘founding fathers’. Ik heb in deze bijdrage – vooruitlopend op het symposium van 26 september 2014 – aandacht besteed aan één van die sleutelfiguren, prof. mr. K.V. Antal Felsögellér. Het materiaal dat ik op mijn kamer aantrof, biedt niet alleen een unieke mogelijkheid terug te blikken op het verleden, maar geeft ook duidelijk aan dat veel van het verleden nog steeds uiterst actueel is. Dat laatste geldt ook in tastbare zin. Zo draagt één van de thans werkzame Leidse hoogleraren nog steeds en met gepaste trots de toga van Antal.