NTFR 2014/2264 - Géén erfrechtelijk ‘grande bouffe’
NTFR 2014/2264 - Géén erfrechtelijk ‘grande bouffe’
Het aanvaarden van een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving ontheft niet van de verplichtingen, voortvloeiende uit de bij of krachtens deze wet gemaakte bepalingen. De verplichtingen worden niet geschorst gedurende de in artikel 192, tweede lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn.
De vervulling van die verplichtingen wordt niet beschouwd als een daad van aanvaarding.
Wordt iedere ‘Hollander’ geacht de (erf)wet te kennen?1 Kende u bijvoorbeeld bovenstaand wetsartikel, art. 71 SW 1956? Zelfs de ‘tafelmanieren’ kunnen bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of iemand zich als erfgenaam gedragen heeft, art. 4:192 BW, zo bleek onlangs. En bij bevestigende beantwoording geldt op grond van art. 4:182 BW: niet alleen de culinaire lusten, maar ook de lasten, oftewel ‘le mort saisit le vif’:
‘2. Zij worden van rechtswege schuldenaar van de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. Is een prestatie deelbaar, dan is ieder van hen verbonden voor een deel, evenredig aan zijn erfdeel, tenzij zij hoofdelijk zijn verbonden.’
Het was zeker géén ‘grande bouffe’ daar in de Koperen Pan2 te Delft, maar een kleine plate à raison de € 29,75 die op de sterfdag bij de voorbereiding van de begrafenis3 – tussen het schrijven van de enveloppen en het uitzoeken van de bloemen – genuttigd werd door twee potentiële erfgenamen en hun partners (maakt tezamen € 119). De Haagse raadsheren haalden op 8 april 2014, nr. 200.121.589 niet de Limburgse4 redelijkheid en billijkheid van stal, maar waren streng. Door al te snoepen van de erfenis (de nota van het eethuisje werd ten laste van de bankrekening van erflater voldaan) zijn jullie erfgenaam5 en derhalve verplicht om de schulden van de nalatenschap ten laste van het eigen vermogen te voldoen, in casu een vordering van ruim € 11.000. Ik sluit niet uit dat het hof hiermee een signaal aan de wetgever wilde geven dat de regels rondom aanvaarding van nalatenschappen niet meer van deze (crisis)tijd zijn.6
Een duur hapje. Toeval bestaat niet, want de kosten van het tafelen waren gelijk aan de kosten van griffierecht voor het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding.7 Wie kan dit verzinnen?
Overigens moet men zich niet te snel op het standpunt stellen dat er bij de grotere nalatenschappen niet beneficiair aanvaard hoeft te worden. Denk maar eens aan de casus van de levensverzekeringsfamilie, HR 11 juli 2008, nrs. 43.547 en 43.527, 8 Hoewel art. 4:120, lid 2, BW iets anders lijkt te beweren:
en , thans art. 13, lid 2, SW 1956, waar vader als levensverzekeraar-natuurlijk persoon op grond van een klein intern familiepolisje nog vele miljoenen, zij het belastingvrij, aan de begunstigden moest uitkeren. Stel u voor dat u de erfgenaam van de betrokken hobby-verzekeraar was. Het is de wondere wereld der estate planning waar op grote schaal en kunstmatig flinke papieren schulden worden gecreëerd. Denk aan papieren schenkingen, huizenhoog oprentende erfrechtelijke vorderingen of bijvoorbeeld de koop met tot het overlijden uitgestelde levering. Ook legaten kunnen levensgevaarlijk zijn. Indien er meer gelegateerd is dan zich in de boedel bevindt, zal de erfgenaam het legaat in beginsel dienen uit te keren ten laste van zijn eigen vermogen.‘Voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden uit legaten te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten, worden zij verminderd.’
Er staat echter niet wat er staat. Lid 5 geeft het echte antwoord:
‘Ondanks de vermindering blijven de erfgenamen die met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn, gehouden tot voldoening voor het geheel.’
Beneficiaire aanvaarding biedt weer uitkomst en zet als het ware een hek om het privévermogen.
Met welke professional komt de leek na het overlijden overigens het eerst in contact? De notaris, de belastingadviseur, de accountant, de bankier, de advocaat? Wie is degene die hem terstond op het belang van beneficiaire aanvaarding kan wijzen? Dit dient immers zo snel mogelijk te gebeuren, want anders zijn er al daden van aanvaarding verricht, en is er geen weg meer terug. De kans is groot dat de begrafenisondernemer de eerste is die contact heeft met de erfgenamen? Of toch de belastingadviseur?
Een gevoelige kwestie in dezen is ook een ontvangen (en opgesoupeerd) voorschot op grond van een persoonsgebonden budget (pgb) van een erflater dat vervolgens (als onverschuldigd betaald) terug moet worden gestort aan de zorgverzekeraar. Dit speelde onlangs in HR 20 juni 2014, nr. 13/01857, voor een bedrag van maar liefst € 64.000. Het feit dat ze in de procedure een bepaald verweer voerden9 werd als een stilzwijgende daad van aanvaarding aangemerkt. Anders gezegd: zij wensten als ‘heer en meester’ te blijven beschikken over de aan vader betaalde bedragen. De verwerping van de nalatenschap werd in rechte genegeerd.
Indien een nalatenschap steeds vaker beneficiair aanvaard wordt, zal uiteraard ook het belang van het benoemen van een executeur toenemen. Beneficiair aanvaarden betekent immers vereffenen, maar de vereffeningsplicht vervalt in beginsel als er een beheersexecuteur benoemd is.10
Het is mij in deze bijdrage niet te doen om het voorgestelde nieuw in te voeren art. 4:194a BW te bespreken op grond waarvan de erfgenamen een herkansing krijgen om de nalatenschap de facto beneficiair te aanvaarden als er nog onverwachte schulden opduiken:11
‘Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, kan binnen drie maanden na die ontdekking de kantonrechter verzoeken om geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn verplichting deze schuld uit zijn vermogen te voldoen voor zover deze niet uit zijn erfdeel kan worden voldaan. De kantonrechter stelt vast of en in hoeverre redelijkerwijs niet van de erfgenaam kan worden gevergd dat hij deze schuld uit zijn overige vermogen voldoet.’
Door deze hardheidsclausule en de aandacht daarvoor in de pers komt de aanvaardingsproblematiek in ieder geval op de kaart te staan en kan er in de Kamer en daarbuiten een brede maatschappelijke discussie plaatsvinden over nieuwe spelregels rond de aanvaarding van nalatenschappen. Fiscaal is in het verleden al een stapje gezet richting beperking van aansprakelijkheid van erfgenamen, en wel in art. 48 IW 1990:
‘1. Erfgenamen zijn niet verder aansprakelijk dan ieder tot het beloop van zijn erfdeel vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem is gelegateerd – één en ander naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van overlijden van de erflater – voor:
a. navorderings- en naheffingsaanslagen die na het overlijden van de belastingschuldige worden vastgesteld;
b. bedragen die na het overlijden van de hoofdelijk aansprakelijk gestelde worden vastgesteld op de voet van artikel 49.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, zijn erfgenamen niet aansprakelijk voor bedragen waarvoor de ontvanger de erflater op grond van artikel 36, 36a of 36b na diens overlijden aansprakelijk stelt.’ (Curs. BS)
Een fiscale uitzondering op de rechtsopvolging onder algemene titel.
Wat overigens te vinden van de gedachte dat ‘iedere’ erfgenaam geacht wordt op erfrechtelijk gebied de kennis te hebben van een minderjarige en hij daardoor de nalatenschap van rechtswege beneficiair aanvaardt, art. 4:193 BW. Zover is het echter nog niet.
Voorlopig eerst met een lege maag naar de griffie van de rechtbank en dan pas aan tafel.
Fiscalist, wijs (voor zover mogelijk) uw cliënt (tijdig) op het belang van het beneficiair aanvaarden van een nalatenschap.