NTFR 2014/2471 - De doe-het-zelf-belasting
NTFR 2014/2471 - De doe-het-zelf-belasting
In zijn vlot geschreven brief over de toekomstige herziening van het belastingstelsel noemt staatssecretaris Wiebes de uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied als één van de mogelijke keuzes op weg naar een nieuw belastingstelsel.1 Een grotere rol voor de gemeentelijke belastingen past volgens Wiebes in de alsmaar toenemende bevoegdheden die gemeenten overnemen van de centrale overheid. Daarbij komt dat de uitkering uit het gemeentefonds omlaag kan als de gemeenten meer belastingen kunnen heffen, met als gevolg dat het Rijk weer meer ruimte krijgt om de belasting op arbeid (de zogenoemde wig, door Wiebes beeldend aangeduid als de ‘draaideurcrimineel van de arbeidsmarkt’) verder te verlagen. Uiteraard is het niet de bedoeling dat gemeenten met de verruiming van het decentrale belastinggebied inkomenspolitiek gaan bedrijven; dat zou immers via een omweg weer leiden tot een vergroting van de wig. Het kabinet zoekt, aldus Wiebes, ‘naar een model met een evenwichtige verdeling van de lasten en een geloofwaardige democratische verankering van gemeentelijk kostenbewustzijn’. Samen met de minister van BZK gaat hij onderzoeken of en hoe een dergelijke verruiming van het gemeentelijk belastinggebied vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Een voorbode van dit nieuwe gemeentelijke belastingstelsel is wellicht het thans in de Eerste Kamer voorliggende wetsvoorstel 33 917 ‘Regels voor bedrijveninvesteringszones’, oftewel: Wet op de bedrijveninvesteringszones. In deze Opinie zal ik nader ingaan op dit wetsvoorstel.
De Wet op de bedrijveninvesteringszones
Het wetsvoorstel heeft als doel om, in navolging van de Experimentenwet BI-zones, de oprichting van bedrijveninvesteringszones permanent mogelijk te maken. Thans zijn er 112 van dergelijke bedrijfsinvesteringszones. Een bedrijveninvesteringszone (hierna: BIZ) biedt de mogelijkheid voor gemeenten en ondernemers om te voorzien in een gebiedsgerichte bestemmingsheffing voor gezamenlijke investeringen met betrekking tot binnen een bepaald gebied gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Daarbij gaat het om ‘activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone’ (art 1, lid 2, Wet op de bedrijveninvesteringszones). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan investeringen in meer bewaking, het aantrekkelijker maken van een winkelgebied voor klanten door bijvoorbeeld het aanbrengen van extra parkeerplaatsen en kerstversieringen en een verbetering van de bereikbaarheid. Om de met deze investeringen samenhangende kosten te bestrijden en te voorkomen dat er freeriders zijn die wel profiteren van de verbeteringen maar er niet aan willen meebetalen, kan de gemeenteraad een gebiedsgerichte heffing (belastingverordening) instellen, die alleen in werking treedt indien hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij de betrokken ondernemers.
Draagvlakvereiste
Van voldoende draagvlak is op grond van art. 4 Wet op de bedrijveninvesteringszones sprake indien ten minste de helft van de bijdrageplichtigen zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken (het opkomstvereiste) en ten minste twee derde daarvan zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken (het instemmingsvereiste). Dit betekent dat ten minste een derde van de bijdrageplichtigen zich vóór de heffing moet hebben uitgesproken. In het geval de belastingheffing is gebaseerd op de WOZ-waarden, dient bovendien de som van de WOZ-waarden van onroerende zaken in gebruik bij dan wel in eigendom van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken vóór inwerkingtreding hoger te zijn dan de som van de WOZ-waarden in gebruik bij dan wel in eigendom van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding. Indien de verordening voorziet in een voor iedere bijdrageplichtige gelijk bedrag, dan hoeft alleen aan het opkomstvereiste en het instemmingsvereiste te worden voldaan. Er kan voor worden gekozen om zowel de eigenaren als de gebruikers in de heffing te betrekken. In dat geval wordt een ondernemer die zowel gebruiker als eigenaar is van de onroerende zaak in beide hoedanigheden betrokken bij de vaststelling of sprake is van voldoende steun voor de heffing; men kan dan in beide hoedanigheden een stem uitbrengen. Naast de voormelde draagvlakvereisten is in dat geval pas sprake van voldoende steun, indien: a. ten minste de helft van de gebruikers en ten minste de helft van de eigenaren zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken, en daarvan b. ten minste de helft van de gebruikers en ten minste de helft van de eigenaren zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken. Verwezen zij naar art. 5 Wet op de bedrijveninvesteringszones. De bedoeling van deze additionele draagvlakeisen is dat zowel bij de gebruikers als bij de eigenaren van een minimum draagvlak sprake moet zijn, voordat een BIZ voor deze beide categorieën belanghebbenden van de grond kan komen. Uiteindelijk dient de gemeenteraad echter te besluiten om de belasting al dan niet in te stellen.
Duur en intrekkingsmogelijkheid
Een BIZ-heffing wordt ingesteld voor een periode van maximaal vijf jaren. Deze periode kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd, mits aan vorenvermelde draagvlakvereisten is voldaan. Vanaf één jaar na inwerkingtreding van de verordening kan de gemeenteraad op verzoek van ten minste twintig procent van de bijdrageplichtigen besluiten tot intrekking van de verordening, mits hiervoor voldoende steun bestaat bij de bijdrageplichtigen. Daartoe dient iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige in de gelegenheid te worden gesteld zich schriftelijk voor of tegen intrekking van de verordening uit te spreken. Er gelden dezelfde draagkrachtvlakvereisten als bij de stemming bij de invoering van de verordening, met dien verstande dat ten aanzien van het instemmingsvereiste reeds sprake is van voldoende steun voor intrekking indien ten minste de helft zich voor intrekking heeft uitgesproken (art. 6 Wet op de bedrijveninvesteringszones).
Subsidie
De gemeente verstrekt de opbrengst van de gebiedsgerichte heffing in de vorm van een subsidie aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting van ondernemers (art. 7 Wet op de bedrijveninvesteringszones). Van een echte subsidie is uiteraard geen sprake, omdat het gaat om de uitkering van de door de ondernemers zelf opgebrachte gelden. Met deze ‘subsidie’ worden de kosten betaald van de beoogde BIZ-activiteiten. Desgewenst kunnen de perceptiekosten op het uit te keren bedrag in mindering worden gebracht. Dit moet dan in de BIZ-verordening worden bepaald (art. 7, lid 1, Wet op de bedrijveninvesteringszones). Er kan echter ook voor worden gekozen om de perceptiekosten als algemene kosten voor rekening van de gemeente te laten komen.