NTFR 2014/2487 - Gecombineerd beroep op richtlijn en nationaal recht mogelijk ter bereiking van een fiscaal voordeel dat uitblijft bij afzonderlijke toepassing van richtlijn of nationaal recht
Aflevering 42, gepubliceerd op 16-10-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersGMAC is een vennootschap die auto’s in huurkoop levert. Bij een huurkoop kiest een gebruiker een auto bij een autohandelaar en vraagt hem om een particuliere financiering. Hij wordt dan doorverwezen naar een huurkoopmaatschappij, zoals GMAC. Wanneer de drie partijen een akkoord bereiken, verkoopt de autohandelaar de auto aan de huurkoopmaatschappij, die de auto aan de eindgebruiker levert op grond van een huurkoopovereenkomst. De verkoop van de auto door de autohandelaar aan GMAC en de levering van de auto door GMAC aan de eindgebruiker op grond van de huurkoopovereenkomst zijn belast naar het normale tarief. Bij wanprestatie van de huurkoper neemt GMAC de auto terug in bezit en wordt die openbaar verkocht. De verkoopopbrengst wordt verrekend met het saldo van de door de huurkoper nog verschuldigde maandelijkse afbetalingen. De levering van een auto op grond van een huurkoopovereenkomst wordt voor de toepassing van de btw beschouwd als een goederenlevering. De btw wordt verschuldigd op het tijdstip van de levering van de auto door GMAC aan de eindgebruiker over het verschuldigde totaalbedrag, met uitzondering van de financiële kosten. Wanneer de auto naderhand wordt teruggenomen en openbaar verkocht, wordt deze openbare verkoop overeenkomstig het Engelse recht als een goederenlevering noch als een dienst beschouwd. De Engelse fiscus heeft steeds aanvaard dat bij minnelijke ontbinding van een huurkoopovereenkomst voor een auto die is doorverkocht, de regel van toepassing is dat moet worden aangenomen dat GMAC de huurkoop heeft verricht in ruil voor een tegenprestatie verminderd met de opbrengst van de wederverkoop. In tegenstelling tot de tijd voorafgaand aan een gerechtelijk eindvonnis aanvaardt die fiscus sedertdien dat diezelfde regeling geldt wanneer als gevolg van onvermogen van de huurkoper de auto door GMAC wordt teruggenomen en openbaar doorverkocht. Het gevolg is geweest dat GMAC door de onjuiste implementatie van de Zesde Richtlijn bij wijze van ‘meevaller’ de btw over de opbrengst van de openbare verkoop niet moest voldoen. Daarop heeft GMAC een nieuwe procedure aangespannen, voor de periode van 1978 tot 1997, die volledig op basis van de rechtstreekse werking van de Zesde Richtlijn moet leiden tot ‘deze meevaller’. De vordering van GMAC ziet op het deel van de tegenprestatie voor de levering van de auto aan de gebruiker dat onbetaald is gebleven wegens onvermogen. Dat bedrag vormt geen prijsvermindering in de zin van art. 11, C, lid 1, eerste alinea, Zesde Richtlijn. Het gaat om een gedeeltelijke niet-betaling in de zin van deze bepaling, namelijk een oninbare schuldvordering. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht: Art. 11, C, lid 1, eerste alinea, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding een lidstaat een belastingplichtige niet kan verbieden zich voor een handeling op de rechtstreekse werking van deze bepaling te beroepen op grond dat hij zich op bepalingen van nationaal recht kan beroepen voor een andere handeling betreffende dezelfde goederen en bij gezamenlijke toepassing van deze bepalingen globaal gezien een fiscaal resultaat ontstaat dat noch het nationaal recht, noch de Zesde Richtlijn, indien afzonderlijk toegepast op deze handelingen, teweegbrengt of beoogt teweeg te brengen.