NTFR 2014/2603 - Het penningske van de weduwe
NTFR 2014/2603 - Het penningske van de weduwe
In april van dit jaar reageert de VVD op de voorstellen van de Commissie-Van Dijkhuizen. De fractievoorzitter Halbe Zijlstra vindt dat de overheid op dit moment het belastingstelsel veel te veel gebruikt om het gedrag van burgers te beïnvloeden. In dat verband wordt ook de giftenaftrek genoemd. De commissie zegt dat er geen bewijs bestaat dat die aftrek bijdraagt aan het schenken van geld aan goede doelen en dat daarom de afschaffing daarvan gerechtvaardigd is.
Inmiddels is er een onderzoek van Maastricht University in opdracht van ABN Amro Mees Pierson gehouden onder mensen met een vermogen van één miljoen euro of meer. Van hen zegt 45% bewust gebruik te maken van de regeling en 68% doet dat in de vorm van periodieke giften.
De vraag is of de giftenaftrek overleeft in de komende politieke strijd rond een nieuw belastingstelsel. Ik dwaal in gedachten terug naar de dageraad van het moderne belastingstelsel, de jaren na 1890.
Wat was
In de nachtwakersstaat die Nederland rond 1890 nog was zag de overheid een beperkte rol voor zichzelf weggelegd. Filantropie was toen een absolute voorwaarde om de ergste sociale nood te lenigen.
Op 27 september 1892 komt een wet tot heffing van een vermogensbelasting tot stand en op 2 oktober 1893 een wet tot heffing van een belasting op bedrijfs- en andere inkomsten.
Kamerlid Mackay hoopt niet dat de nieuwe belastingen ertoe leiden dat minder wordt gegeven aan liefdadigheidsinstellingen (Handelingen TK 1893-1894, 5 december 1893, p. 316). Kamerlid Heemskerk weet kennelijk al meer. Hij zegt ‘dat velen thans, met een beroep op de vermogensbelasting, hunne giften verminderen’….‘dat het verschijnsel zich voordoet is zeer natuurlijk en de conclusie is onvermijdelijk dat de Regeering, door de invoering van de vermogensbelasting, de uitoefening van de liefdadigheid bemoeilijkt heeft.’ (Handelingen TK 1893-1894, 6 december 1893, p. 357).
Later, bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 1914 is in de Tweede Kamer de volgende waarschuwing te horen:
‘Het particulier initiatief in Nederland is te allen tijde groot geweest: op het gebied der zending, der gestichtszorg voor krankzinnigen, idioten, verwaarloosden; op het gebied der armenzorg, voor allerlei maatschappelijk nut, bestaan honderden en nog eens honderden vereenigingen, die drijven op wat zij van particulieren aan giften en contributies krijgen. Welnu, Mijnheer de Voorzitter, ik vrees met groote vreeze dat indien werkelijk de belastingen voor degenen, die ook voor dergelijke altruïstische doeleinden hun beurs hebben open staan, te hoog worden opgedreven, al die instellingen het te kwaad zullen krijgen. Hebben wij niet een voorproefje gehad het eerste jaar der mobilisatie, toen de giften zoo aanmerkelijk zijn ingekrompen, dat er gestichten waren, die hun personeel niet konden uitbetalen? En wanneer werkelijk het den menschen onmogelijk wordt gemaakt te steunen, wie zal dan moeten overnemen wat tot dusverre door particuliere krachten werd gedaan?’
(Handelingen TK 1915-1916, 14 juni 1916, p. 2147, Koolen) (Handelingen EK 1923-1924, 29 april 1924, p. 359, Dobbelmann)
De genoemde drie wetten voorzien niet in een giftenaftrek. Er is wel merkbaar dat de druk op de wetgever toeneemt om in sommige gevallen in de wetgevende sfeer uitkomst te bieden. Zo noemt Tweede-Kamerlid Heemskerk bij de behandeling van de belasting op bedrijfs- en andere inkomsten de situatie die ontstaat wanneer een ‘bijzonder’ onderwijzer onder de wet van 1892 belast zou worden. Zijn inkomen wordt bijeengebracht door bijdragen en giften van de ingezetenen aan de schoolvereniging. Die bedragen kunnen bij de gevers niet van het inkomen worden afgetrokken. Aldus ontstaat zijns inziens dubbele heffing (Handelingen TK 1892-1893, 6 juni 1893, p. 1339-1340).
Minister van Financiën Lieftinck houdt na de oorlog met veel omhaal van woorden de boot af als hem gevraagd wordt om een vorm van giftenaftrek in de wet op te nemen.
‘In het besef van de grote financiële moeilijkheden, waarvoor instellingen op kerkelijk, charitatief, cultureel en wetenschappelijk gebied zich in het bijzonder na de oorlog zien geplaatst, en doordrongen van de daarbij voor grote groepen van de Nederlandse bevolking betrokken belangen heeft de ondergetekende reeds in 1950 zijn bereidheid uitgesproken om de mogelijkheid te doen onderzoeken of langs de weg van enige fiscale maatregelen wellicht aan deze moeilijkheden tegemoet zou kunnen worden gekomen. Met dit doel voor ogen heeft de ondergetekende dan ook dit vraagstuk in al zijn aspecten in studie doen nemen, waarbij gegeven de bestaande belastingvrijdom voor deze instellingen al dadelijk naar voren kwam, dat een oplossing slechts zou kunnen worden gevonden langs indirecte weg en wel in deze enig denkbare vorm, dat aan de begunstigers van deze instellingen een vermindering van inkomstenbelasting zou worden verleend door de giften, uiteraard binnen bepaalde grenzen, in aftrek van het te belasten inkomen toe te laten. Zoals reeds is uiteengezet onder punt 59 van de Memorie van Antwoord in zake hoofdstuk VII B der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1951 (Zitting 1950-1951-1900), zijn aan een dergelijke fiscale voorziening, temeer omdat zij zich mede tot de loonbelasting zal moeten uitstrekken, ernstige bezwaren verbonden. Zo stelt zij allereerst de belastingadministratie voor een aanzienlijke verzwaring van haar taak. Aangezien voorts slechts voor aftrek in aanmerking zouden kunnen komen giften, die de belastingadministratie in staat is te verifiëren, zou een zodanige regeling onvermijdelijk de smet dragen, dat aan minder draagkrachtigen, die van hun offervaardigheid veelal getuigen door bijdragen, waarvoor geen bewijsstukken plegen te worden afgegeven, de fiscale tegemoetkoming zou worden onthouden. De genoemde moeilijkheden van belastingtechnische aard gevoegd bij het bezwaar, dat de gedachte regeling niet vermag te beantwoorden aan de eisen, welke een rechtvaardige belastingheffing stelt, acht de ondergetekende van een dusdanig gewicht, dat hij meent een fiscale maatregel in de aangegeven trant als middel tot het beoogde doel niet te mogen voorstellen.’
(Handelingen TK 1951-1952, Bijlage A 2300 VIIB 10, p. 17-18.)
Maar enige tijd daarna deelt de minister mee:
‘De belastingfaciliteit die de Regering beoogt te openen voor giften en schenkingen aan kerken, charitatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen, zal betrekking hebben zowel op de inkomstenbelasting als op de loonbelasting en de vennootschapsbelasting en zal bestaan uit de mogelijkheid van een aftrek van de fiscale winst of het fiscale inkomen ten bedrage van 3 pct. van het zuivere inkomen of de zuivere winst met een minimumgrens en een maximumgrens. De benedengrens zal zijn 2 pct. van het inkomen, resp. van de winst, met een minimum van f 100. In verband met de onmogelijkheid om voor elke kleine gift deze faciliteit in te voeren, is een minimumgrens van f 100 wel het minste, anders wordt het voor de belastingadministratie, waarvoor deze regeling toch al een zware belasting zal zijn, onuitvoerbaar. Ik wijs er met nadruk op, dat alleen dan van giften en schenkingen zal worden gesproken, indien er geen op geld waardeerbare aanspraken tegenover worden gesteld. Ik hoop, dat, zodra het wetsontwerp zal zijn ingediend, een spoedige behandeling er van zal kunnen volgen en dat het nog dit parlementaire jaar tot wet zal worden verheven.’
(Handelingen EK 1951-1952 5 maart 1952, p. 316)
Sindsdien geldt binnen de inkomstenbelasting, de loonbelasting en de vennootschapsbelasting een inmiddels vele malen aangepaste giftenaftrek.
Wat is
Van de huidige giftenaftrek in de Wet IB 2001 wordt door ongeveer 800.000 belastingplichtigen gebruik gemaakt. Ze geven rond de 800 miljoen aan de diverse instellingen. De fiscus derft daardoor 378 miljoen euro. Het gaat daarbij in de categorie hogere inkomens vooral om periodieke giften. Om een idee te geven van het belang van die 800 miljoen wijs ik naar gegevens van het CBF (Centraal Bureau Fondsenwerving). In 2012 was de ‘som der baten’ 3.87 miljard bij 953 instellingen.
Op dit moment zijn links en rechts de voors en tegens van deze aftrekregeling voor giften te horen. Ik pak er een paar uit. Eerst een paar argumenten tegen handhaving.
Een veel gehoord argument is dat het bij geven moet gaan om opofferingsgezindheid en onbaatzuchtigheid en dat daarbij niet past dat een belastingvoordeel wordt genoten. Het VVD-kamerlid Helma Neppérus liet op de VVD-website ‘Lef moet Lonen’ weten dat ze om die reden ook geen gebruik van de giftenaftrek maakt.
Zo ver zullen weinig belastingplichtigen gaan. Als de pijn van een moreel dilemma (‘Wie geeft zal ontvangen’) wordt gevoeld kan dit worden weggenomen door ook het genoten belastingvoordeel weg te geven en daarvoor geen aftrek te claimen of voor dat voordeel steeds weer aftrek te claimen totdat het uiteindelijk via het ‘Droste-effect’ wegebt. Maar ik ga er, gelet op de Nederlandse volksaard, maar van uit dat de gevers zich eerder op het standpunt zullen stellen dat ze alleen € 1.000 willen weggeven omdat ze weten dat het uiteindelijk maar € 480 kost. Afschaffing van de giftenaftrek gaat de diverse instellingen daarom vrijwel zeker aanzienlijk minder geld opbrengen.
Een ander argument is dat elke belastingplichtige zelf uitmaakt aan welk doel de overheid en dus de belasting betalende burger via deze belastinguitgave meebetaalt. Weliswaar kan de regeling zelf zich verheugen in de parlementaire goedkeuring maar bij de keuze van de besteding van overheidsgeld komt er dan geen parlement meer aan te pas. Nu zal het ongetwijfeld zo zijn dat wanneer het parlement had mogen kiezen allerlei van de met gaven bedachte doelen ook aan bod zouden zijn gekomen, maar vast staat dat vele clubs, verenigingen, stichtingen niet op een bijdrage zouden kunnen rekenen. En daartoe zouden ook wel eens de kerken kunnen behoren. Het is zeer twijfelachtig of het huidige parlement bij een andere regeling ooit zou goedkeuren dat kerk en staat op die manier in elkaar gerommeld worden. Voor de kerken is de regeling evenwel van levensbelang. Er zijn minder kerkgangers dan enige decennia geleden; het wordt steeds moeilijker gemeenten en kerkgebouwen in stand te houden. De ChristenUnie en de Staatkundig Gereformeerde Partij hebben zich daarom gehaast om voor het voortbestaan van de regeling te pleiten. Veel inkomsten worden nog steeds binnengehengeld met de collectezak. En giften moeten met schriftelijke bewijzen kunnen worden gestaafd. Dit heeft vroeger sommige gemeenten ertoe gebracht bonnenboekjes te maken met bonnen van uiteenlopende waarde. De kerkganger kocht dan een boekje en scheurde iedere kerkgang één of meer bonnen eruit en deponeerde die in de collectezak. De voor het boekje betaalde prijs werd in aftrek gebracht. Het bonnenboekje vormde het schriftelijk bewijs. In BNB 1973/232 is een en ander na te lezen. De zaak ontlokte Hofstra de verzuchting ‘...merkwaardig wat mensen al kunnen verzinnen om hun godsvrucht reeds in deze wereld – en met succes! – beloond te krijgen’ (H.J. Hofstra, Inkomstenbelasting, Fiscale Hand- en Studieboeken No. 2, tweede druk, Kluwer, Deventer 1981, p. 324). Het valt te verwachten dat afschaffing van de giftenaftrek vooral voor de kerken beduidende gevolgen zal hebben.
En een laatste argument is dat het allemaal wel erg veel tijd aan de ambtenaren kost om controle uit te voeren. Dat is ontegenzeggelijk een niet te miskennen nadeel.
Vóór de handhaving van de regeling van de giftenaftrek wordt als argument gebruikt dat de giftenaftrek naast een instrument als subsidiëring door de overheid een complementaire functie heeft. Allerlei sociale, culturele en maatschappelijk relevante instellingen die niet rechtstreeks de koesterende overheidszorg genieten kunnen mede door de giftenaftrek hun doelen alsnog binnen bereik krijgen. In deze tijd waarin de overheid steeds verder terugtreedt uit het sociale domein wint dit argument nog aan kracht.
Wat komen zal
De kans dat de giftenaftrek uit de rij tax expenditures zal verdwijnen moet niet hoog worden aangeslagen. De politieke partijen lopen niet bepaald te hoop tegen de regeling en van hen moet het initiatief komen. Het kabinet kan de komende jaren een bedrag van rond 400 miljoen besparing natuurlijk best gebruiken, maar de wankele staatkundige positie van het kabinet maakt het waarschijnlijk erg moeilijk om in deze kwestie te bewegen. En dit terwijl de situatie precies tegenovergesteld is aan die rond 1890. De overheid trekt zich in de komende jaren voor een belangrijk deel terug uit het sociaal-cultureel domein. Hoe houden we die zorgzame, lerende en spelende samenleving in de toekomst in stand? Met liefdadigheid? In deze tijd hoor je weer regelmatig het begrip ‘mecenas’, individuele gefortuneerden die een deel van de last van krimpende orkesten en subsidieloze toneel- en dansvoorstellingen moeten wegnemen. Het loopt geen storm in mecenasland. En het valt niet te verwachten dat de bereidheid tot geven onder hen toeneemt als de giftenaftrek wordt afgeschaft. Belangenloze giften zullen ‘voor het grootste deel volstrekt niet van de rijker bedeelden komen. (…). Integendeel, dan blijkt dat het grooter deel der giften juist inkomt van de zeer kleine burgers’ (Handelingen TK 1900-1901, 2 mei 1901, p. 1612). Bij het ontbreken van een giftenaftrek zal naar mijn stellige verwachting degene die € 1.000 gaf omdat het uiteindelijk maar € 480 kost, niet ineens € 1.000 geven.
De grote groep gevers die zonder giftenaftrek hetzelfde bedrag zouden betalen vormen de ruggengraat van het liefdadigheidssysteem. Zij kennen de waarde van een euro. Zoals de weduwe en haar penningske. ‘Want allen hebben (in de offerkist) geworpen van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede er in geworpen,al wat zij had, haar ganse levensonderhoud’ (Marcus 12:44).
Toch…..het zou mij niet treurig maken als de regeling een nieuwe belastinghervorming niet zou overleven. Het vermengen van liberaliteit met belastingvoordelen spreekt me bepaald niet aan. Bovendien is het woud aan instellingen zo divers, van de Stichting Kittenopvang WeBa, de Stichting Global Clowning tot de Stichting tot steun van Evangelisch Bijbelgetrouw Onderwijs, en soms streven ze zulke wonderlijke doelen na dat het mij stoort dat we daar met z’n allen aan meebetalen. Weg ermee!!