NTFR 2014/460 - Belastingrente en art. 30hb, lid 2, AWR, lees Wet VPB 1969
NTFR 2014/460 - Belastingrente en art. 30hb, lid 2, AWR, lees Wet VPB 1969
Met ingang van 1 januari 2013 is het systeem van heffingsrente vervangen door dat van belastingrente. Bij zowel heffingsrente als belastingrente kan het gaan om (aan de Belastingdienst) te betalen rente als (van de Belastingdienst) te ontvangen rente. De rente kan op verschillende belastingen betrekking hebben. Ik beperk mij in deze Opinie tot aan de Belastingdienst te betalen rente, die betrekking heeft op een aanslag VPB.
De te betalen heffings- en belastingrente wordt bepaald door drie grootheden: het bedrag waarover rente wordt berekend (de rentegrondslag), de periode waarover rente wordt berekend (het rentetijdvak) en het rentepercentage. De rentegrondslag is bij de overgang van heffingsrente naar belastingrente ongewijzigd gebleven; het rentetijdvak en het rentepercentage worden bij belastingrente wel anders bepaald dan bij heffingsrente. De verschillen zal ik aan de hand van een casus toelichten. Na de uitwerking van de casus plaats ik enkele kanttekeningen bij het tijdvak en het percentage van belastingrente. Deze monden uit in drie aanbevelingen, twee aan de wetgever, één aan de uitvoerder (de Belastingdienst).
Casus
De casus is als volgt:
Het boekjaar van X bv is gelijk aan het kalenderjaar.
In de loop van 2011 is aan X bv een voorlopige aanslag VPB 2011 opgelegd naar een belastbaar bedrag van €100.000 (de te betalen VPB bedraagt € 20.000).
X bv doet op 1 oktober 2012 aangifte VPB 2011 naar een belastbaar bedrag van € 120.000.
Op 1 oktober 2013 legt de inspecteur de aanslag VPB 2011 op naar een belastbaar bedrag van € 150.000. Hij brengt dus een correctie aan van € 30.000.
Vragen:
Welk rentebedrag zal de beschikking heffingsrente vermelden?
Welk rentebedrag zal de beschikking belastingrente vermelden, als alle jaartallen die in de casus worden genoemd met één worden opgehoogd?1
Welk rentebedrag zal de beschikking belastingrente vermelden, als alle jaartallen die in de casus worden genoemd met twee worden opgehoogd, ervan uitgaande dat de wetgeving die per 1 januari 2014 van kracht is niet wijzigt?2
Uitwerking vraag 1 (VPB 2011)
Ingevolge art. XXXIV, lid 1, van het Belastingplan 2012 blijft de tekst van art. 30f AWR uit 2012 van toepassing (de regeling van de heffingsrente). Het rentetijdvak loopt van 1 januari 2012 tot 1 oktober 2013 (art. 30f-3a AWR). De rentegrondslag bedraagt € 10.000, te weten € 30.000 (20% x €150.000) -/- € 20.000 (voorlopige aanslag) (art. 30f-4 AWR). Het gemiddelde heffingsrentepercentage in 2012 bedraagt 2,475% (hetgeen ik gemakshalve afrond op 2,5%). Het heffingsrentepercentage vanaf 1 januari 2013 bedraagt 3%.3 Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel (BNB 2009/295, ) mag de Belastingdienst na 1 januari 2013 (drie maanden na de indiening van de aangifte) geen heffingsrente in rekening brengen over een bedrag van € 4.000 (20% x (€120.000 -/- € 100.000)). De Belastingdienst had over het bedrag van € 4.000 namelijk de verschuldigdheid van heffingsrente kunnen voorkomen door een nadere voorlopige aanslag (conform de ingediende aangifte) op te leggen. Het voorgaande leidt tot de volgende renteberekening:
Over een rentegrondslag van € 10.000 – te weten €30.000 (20% x € 150.000) -/- € 20.000 (voorlopige aanslag) – is gedurende geheel 2012 gemiddeld 2,5% rente verschuldigd, derhalve € 250.
Over een rentegrondslag van € 6.000 – te weten € 30.000 (20% x € 150.000) -/- € 24.000 (20% x € 120.000, het aangegeven belastbare bedrag) – is gedurende negen maanden van 2013 3% rente verschuldigd, derhalve €135 (3% x 9/12 x € 6.000).
De beschikking heffingsrente (art. 30j AWR) vermeldt € 385 (€ 250 + € 135).
Uitwerking vraag 2 (VPB 2012)
Voor boekjaren die aanvangen op 1 januari 2012 geldt het (nieuwe) regime van belastingrente. Het rentetijdvak loopt van 1 juli 2013 tot 12 november 2014 (1 oktober 2014 + zes weken; art. 30fc-2 AWR). De beperking van de renteperiode op grond van art. 30fc-3 AWR is volgens de tekst van de wet (en volgens de memorie van toelichting) niet van toepassing, omdat de aanslag niet is vastgesteld conform de ingediende aangifte. De rentegrondslag bedraagt € 10.000, te weten € 30.000 (20% x € 150.000) -/- € 20.000 (voorlopige aanslag) (art. 30fc, lid 2 en 64, AWR). Het belastingrentepercentage is gelijk aan het percentage van de wettelijke rente voor niet-handelstransacties (art. 30hb AWR, tekst 2013). Gedurende geheel 2013 bedraagt dat percentage 3. Vanaf 1 april 2014 is het percentage van de wettelijke rente voor handelstransacties van toepassing (art. 30hb, lid 2, AWR, tekst 2014, jo. art. III van de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente). Dat percentage bedraagt sinds 1 januari 2014 8,25. Het voorgaande leidt tot de volgende renteberekening:
Over een rentegrondslag van € 10.000 is van 1 juli 2013 tot 1 april 2014 3% rente verschuldigd, derhalve 9/12 x 3% x € 10.000 = € 225.
Over een rentegrondslag van € 10.000 is van 1 april 2014 tot 12 november 2014 (dus 225 dagen) 8,25% rente verschuldigd, derhalve 8,25% x 225/365 x € 10.000 = € 509.
De beschikking belastingrente vermeldt € 734 (€ 225 + € 509).
Uitwerking vraag 3 (VPB 2013)
De beschikking belastingrente vermeldt € 1.128. Over een rentegrondslag van € 10.000 is van 1 juli 2014 tot 12 november 2015 (één jaar + 134 dagen) 8,25% rente verschuldigd (derhalve (1 + 134/365) x 8,25% x € 10.000 = € 1.128). Het enige verschil met de uitwerking van vraag 2 is het toepasselijke rentepercentage.