NTFR 2015/279 - Valt dit nog uit te leggen?
NTFR 2015/279 - Valt dit nog uit te leggen?
In de parlementaire stukken die de staatssecretaris van Financiën met Prinsjesdag naar de Tweede Kamer stuurde, steekt hij niet onder stoelen of banken dat sprake is van een overbelaste Belastingdienst die kampt met ICT-problemen. Mede om die reden, zo schrijft hij, heeft hij ‘het Belastingplan 2015 beperkt tot de min of meer noodzakelijke maatregelen’.1 Meer nog dan over de uitvoeringslasten, die hij terecht als probleem ziet en die overigens niet alleen de Belastingdienst, maar ook de burgers en het bedrijfsleven raken, zou de staatssecretaris zich naar mijn mening echter druk moeten maken over het feit dat de regelgeving in een aantal gevallen dermate onredelijk is dat deze niet meer valt uit te leggen.
Complexiteit en belastingmoraal
Net als zijn voorganger Weekers wil de huidige staatssecretaris stevig inzetten op vereenvoudiging. ‘Een minder complex stelsel is geen keuze meer maar noodzaak’, zo laat hij de Tweede Kamer weten in zijn brief over de herziening van het belastingstelsel. ‘De grenzen van wat nog op een maatschappelijk aanvaardbare manier uitvoerbaar is, zijn overschreden. Als de trend van steeds meer en steeds complexer niet wordt gekeerd, nemen fraude en het aantal uitvoeringsincidenten verder toe. Dit zorgt voor financiële hinder bij huishoudens, een erosie van het vertrouwen in de Belastingdienst en de overheid en mogelijk ook aantasting van de belastingmoraal.’2 De staatssecretaris legt hier dus onder meer een rechtstreeks verband tussen de complexiteit van de regelgeving en het afnemend vertrouwen in de overheid. Opmerkelijk in dit verband is overigens dat, hoezeer de staatssecretaris van Financiën en zijn voorganger ook roepen dat vereenvoudiging een must is, zeer recent onder hun beider verantwoordelijkheid de regelgeving ongekend veel complexer is geworden door met name de regelgeving op het terrein van de eigen woning en de pensioenen. Juist van deze regelgeving, met een mogelijke uitzondering voor het pensioen in eigen beheer, is gezegd dat deze bij de stelselherziening (vooralsnog?) buitenschot blijft.3
Het verhaal achter de regeling
Als complexiteit al leidt tot erosie van het vertrouwen in de Belastingdienst en de overheid, dan zal dat zeker gelden voor regelgeving die niet meer uit te leggen valt. Ik doel hier niet op onverklaarbare regelgeving vanwege de complexiteit, maar vanwege de innerlijke onrechtvaardigheid van de regelgeving. In beginsel goedwillende belastingplichtigen kunnen tot naleving van de regelgeving worden gestimuleerd, indien een complexe regeling een begrijpelijke en rechtvaardige achtergrond heeft. Althans, een achtergrond heeft die – al kan men andere politieke opvattingen hebben – valt uit te leggen vanuit de maatschappijvisie van de wetgever. Dat verhaal moet er dan wel zijn en het moet hout snijden.
Een voorbeeld van een zeer complexe regeling is de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting.4 De achtergrond van de nieuwe regeling, waarvan de aflossingseis de kern vormt, laat zich evenwel in enkele zinnen verklaren. Bijvoorbeeld als volgt: ‘We willen af van de aflossingsvrije hypotheken, omdat die onder de bevolking tot een grote schuldenlast leidt. Het fiscale regime vormde een stimulans tot het afsluiten van dergelijke aflossingsvrije hypotheken in combinatie met fiscaal gefaciliteerde spaar-, beleggings- en verzekeringsproducten. Bij dalende huizenprijzen en tegenvallende beleggingsresultaten kan de aflossingsvrije hypotheek bij verkoop van de woning tot (soms grote) restschulden leiden. Dit is voor de betrokkenen zeer ongewenst en vanuit macro-economisch perspectief maakt dit onze nationale economie instabiel. Renteaftrek voor de financiering van de eigen woning wordt dan ook voor gevallen vanaf 1 januari 2013 alleen nog maar toegestaan ter zake van leningen waarop wordt afgelost.’ Hiermee is nog niet gezegd dat de regeling precies zo moet worden vormgegeven als is gebeurd, maar voor de wens van de wetgever om voor nieuwe gevallen een aflossingseis in te voeren, bestaat naar mijn ervaring in het algemeen wel begrip.
Geen verhaal achter de regeling
Een voorbeeld van een regeling waarbij een verhaal dat hout snijdt ontbreekt, is in diezelfde eigenwoningregeling te vinden. Het gaat om de meldingsplicht van de wijziging van een of meer van de elementen van de eigenwoningschuld. Indien de renseigneringsverplichtingen op de geldverstrekker van toepassing zijn, heeft de eigenwoningbezitter hier niet mee te maken. Indien die renseigneringsplicht ontbreekt, bijvoorbeeld omdat de lening is afgesloten binnen de familiekring of bij de eigen bv, dan geldt deze verplichting wel.5 De regeling eist dat wijzigingen binnen een maand na afloop van het kalenderjaar worden gemeld, dus vóór 1 februari. Voor de meldingsplicht als zodanig bestaat een goede reden. Wetenschap omtrent de (gewijzigde) gegevens van de lening is voor de inspecteur nodig om de stand van de schuld te kunnen controleren. Stel nu dat een belastingplichtige bij zijn eigen bv een lening ten behoeve van zijn eigen woning heeft afgesloten en dat per 1 juli de rente op deze lening wijzigt. Hij moet deze wijziging met het desbetreffende digitale formulier melden aan de Belastingdienst vóór 1 februari van het volgende kalenderjaar. Wanneer hij nu in de loop van februari zijn aangifte inkomstenbelasting invult en zich daarbij realiseert dat de gewijzigde rente nog moeten worden gemeld, is hij te laat. De gevolgen hiervan zijn verstrekkend. Het voldoen aan de meldingsplicht van art. 3.119g Wet IB 2001 maakt immers deel uit van de definitie van de eigenwoningschuld van art. 3.119a Wet IB 2001. Met andere woorden: als niet of niet tijdig is voldaan aan de informatieverplichting van art. 3.119g Wet IB 2001, heeft de belastingplichtige rente betaald op een lening die niet kwalificeert als eigenwoningschuld en dus is die rente niet aftrekbaar. Dit zal de belastingplichtige doorgaans duizenden euro’s in zijn netto-inkomen schelen waarmee uiteraard geen rekening is gehouden en wat in veel gevallen tot grote financiële problemen zal leiden. Om een dergelijke vergaande maatregel te nemen, die door de belanghebbende zonder twijfel als een zware financiële boete zal worden ervaren, zal de wetgever een zeer deugdelijke motivering moeten geven. De belanghebbende zal hier met verbijstering naar vragen aangezien de te controleren aangifte waarvoor de benodigde gegevens moeten worden gemeld in concept nog voor zijn neus ligt en er voor de inspecteur dus nog helemaal niets te controleren valt! Waarom kunnen de gewijzigde gegevens niet gewoon in het aangiftebiljet worden vermeld, maar dient dit te gebeuren binnen een maand na afloop van het jaar waarin de wijziging voordoet? Het antwoord luidt: omdat de Belastingdienst service wil verlenen! ‘Deze termijn hangt samen met het uiterste moment dat de Belastingdienst de gegevens nog in de vooringevulde aangifte kan verwerken.’6 Dat de Belastingdienst de gerenseigneerde c.q. gemelde gegevens gebruikt om de aangifte zover als mogelijk is in te vullen en daarmee het rekenwerk omtrent de stand van de (ten minste) annuïtaire lening de belastingplichtige uit handen neemt, is op zichzelf natuurlijk prachtig, maar in dit geval is de sanctie op het, door eigen toedoen, niet in staat gesteld worden om van een dergelijke serviceverlening te profiteren in mijn ogen absurd. Overigens kan in dit verband niet onopgemerkt blijven dat het uit handen nemen van het rekenwerk in feite slechts schone schijn is. De staatssecretaris merkt namelijk op: ‘Dit laat onverlet dat uiteindelijk wel de verantwoordelijkheid van het doen van een juiste belastingaangifte bij de belastingplichtige ligt. De belastingplichtige bevestigt indien hij de vooringevulde gegevens overneemt de juistheid daarvan.’7 Dat kan hij natuurlijk alleen maar doen als hij zelf de berekening maakt omtrent de aftrekbare rente.
Door de lening niet bij een bank, maar bij de eigen bv (of in de familiesfeer) af te sluiten is de belastingplichtige zich er natuurlijk terdege bewust dat hij zelf de berekening omtrent de aftrekbare rente en de stand van de schuld zal moeten maken. Het komt mij dan ook niet meer dan logisch voor dat hij de uitkomst van die berekeningen in zijn aangifte aangeeft onder vermelding van de (gewijzigde) basiselementen van die berekening en dat de inspecteur een en ander controleert. Kennelijk staat de staatssecretaris uit ‘serviceoverwegingen’ de omgekeerde situatie voor ogen waarbij de inspecteur invult en de belanghebbende controleert. Indien de belanghebbende niet binnen een maand meldt zou de logische consequentie daarvan moeten zijn dat hij verstoken blijft van de geboden service, maar als hij uiterlijk bij het indienen van de aangifte de gewijzigde gegevens vermeldt, wordt de inspecteur geen strobreedte in de weg gelegd om zijn controlerende taak uit te voeren. De betaalde rente zou dan ook gewoon aftrekbaar moeten zijn. Het is in mijn ogen onbegrijpelijk dat de Tweede en de Eerste Kamer op dit punt de volstrekt ridicule regelgeving niet hebben gecorrigeerd.
Box 3
Een ander voorbeeld van een niet meer uit te leggen regeling betreft de forfaitaire belastingheffing van box 3. Een rentevergoeding van 1,2% over spaartegoed wordt niet door iedere bank betaald. Niet zelden moet men met minder genoegen nemen. Het gevolg hiervan is een effectieve belastingheffing van 100% of meer over de genoten rentevergoeding en dat is echt niet meer uit te leggen, hoezeer de staatssecretaris ook bezwerende formules uitspreekt.8 In tijden dat het effectieve rendement meer was dan het forfaitaire rendement van 4% hoorde men (van deels andere belastingplichtigen) weliswaar weinig klachten, maar dit kan geen reden zijn deze op ficties gebaseerde belastingheffing onverkort voort te zetten. Uit de brief van 16 september 2014 blijkt dat de staatssecretaris de belastingheffing over inkomsten uit vermogen weliswaar wil wijzigen, maar vooralsnog heeft hij alleen een onderzoek toegezegd.9