NTFR 2016/2300 - Naar een academisch geschoolde fiscaal-juridische datacruncher?

NTFR 2016/2300 - Naar een academisch geschoolde fiscaal-juridische datacruncher?

mdJG
mr. dr. J. GooijerMr. J Gooijer is verbonden aan de afdeling Belastingrecht van de Vrije Universiteit Amsterdam en rechter-plaatsvervanger bij Rechtbank Noord-Holland.
Bijgewerkt tot 22 september 2016

Het academisch jaar 2016-2017 is een paar weken geleden begonnen en dat lijkt een goed moment voor enige reflectie op de fiscaal-juridische opleidingen. Hoe moet het curriculum van een master fiscaal recht worden ingevuld? Is er noodzaak tot aanpassingen? Deze vragen komen mede op naar aanleiding van signalen uit de beroepspraktijk die erop wijzen dat wijzigingen nodig zouden zijn. Alweer tweeënhalf jaar geleden voerden bestuursvoorzitters van vijf grote advocatenkantoren een pleidooi voor een wijziging in de inhoud van de rechtenstudie.1 Universiteiten zouden oog moeten hebben voor de ‘maatschappelijke vraag naar breder opgeleide juristen’. Studenten zouden moeten worden opgeleid tot T-shaped client loving lawpreneurs: diepgaande kennis van het recht (de verticale component van de T) zou moeten worden gecombineerd met algemene kennis en vaardigheden (de horizontale component). Het pleidooi is niet door iedereen met gejuich ontvangen – het verhaal gaat dat een partner van een van de kantoren aan de betrokken bestuursvoorzitter heeft gevraagd of hij in beschonken toestand verkeerde toen hij zijn naam onder het gewraakte artikel zette – maar lijkt toch weerklank te hebben gevonden.2

Of er een oorzakelijk verband is weet ik niet, maar in de fiscaliteit is iets vergelijkbaars aan de gang. Vanuit belastingadvieskantoren klinkt de roep om verandering: de fiscale studies zouden te weinig meebewegen met de maatschappelijke ontwikkelingen. Men zoekt naar de Nieuwe Fiscalist, ‘een zakelijke adviseur die denkt vanuit de business-agenda van de klant. Hij zet daarvoor een multidisciplinair team in en reikt de klant desgewenst analyse-tools aan’.3 De fiscalist is in 2020 een ‘businesspartner, trendwatcher, datacruncher’, en ‘flexibiliteit is een conditio sine qua non’, zo wordt verkondigd. Maar het wordt nog uitdagender: ‘Naast flexibiliteit en technologische vaardigheden worden ook soft skills van groter belang in het competentieprofiel. Goede sociale vaardigheden zijn een must voor de fiscalist die business- en sparringpartner is. Die fiscalist moet trends tijdig waarnemen en ze in begrijpelijke taal doorvertalen in scenario’s voor zijn (interne) klant. Veranderkundige vaardigheden zijn daarbij een onmisbaar element in het nieuwe competentieprofiel.’4 Vergelijkbare geluiden klonken tijdens het 25e Maastrichts Fiscaal Symposium, waar de ‘fiscalist 4.0’ centraal stond.5 In de afsluitende paneldiscussie werd geconcludeerd dat ‘de fiscalist 4.0 zich vooral (moet) realiseren dat er in de toekomst meer gevraagd wordt dan louter wetstechnische kennis. Met beide benen in de maatschappij staan, omgevingsbewust, brede visie en ruime aandacht voor andere disciplines’.6 De uitkomsten van een onderzoek naar de aansluiting van het universitair fiscaal onderwijs in opdracht van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs bevestigen de roep om verandering. Naar aanleiding van het NOB-onderzoek wordt universiteiten en studenten aangeraden meer aandacht te besteden aan soft skills, zoals samenwerken, adviseren, presenteren, schrijfvaardigheid en taalbeheersing. Ook worden verbetering van het Engels en werken met Excel en PowerPoint genoemd, maar, zo wordt eraan toegevoegd, dat zijn specifieke zaken die niet direct op de universiteit thuishoren.7

Is de universiteit wel op aarde om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van T-shaped tax lawyers? Nopen de genoemde ontwikkelingen inderdaad tot wijzigingen in het toch wel wat antieke programma van de gemiddelde fiscale studie? Diegenen die hopen op een revolutionaire aanpassing van het curriculum moeten voorshands worden teleurgesteld. Universiteiten zijn conservatieve bolwerken. ‘Changing a university is like moving a graveyard; you never get cooperation from the people inside’, zou gefrustreerd zijn opgemerkt.8 Los van de wellicht wat conservatieve houding van de universitaire bevolking, ook praktische zaken beperken de manoeuvreerruimte van de universiteiten aanzienlijk: de relatief korte studieduur, de grote studentenaantallen in verhouding tot de geringe formatie en externe eisen zoals de voorwaarden voor civiel effect en de voorwaarden voor de door de NOB verzorgde opleiding. Hier past de dichterlijke wijsheid dat tussen droom en daad wetten in de weg staan en praktische bezwaren.9

Maar, niettegenstaande deze bezwaren, wat zouden wenselijke aanpassingen in het curriculum zijn? De primaire taak van de academie is de vorming van studenten tot goede fiscaal-juristen, zo kan in navolging van Corstens worden gesteld.10 De focus moet niet zozeer zijn op de T-shaped lawyer, maar veeleer op een well-shaped exemplaar. Een well-shaped lawyer kan wat mij betreft worden omschreven als iemand die een bijdrage levert aan de ontwikkeling, instandhouding en toepassing van het recht, met het oog op een betere toekomst, op een leven waarin ieder individu tot zijn of haar recht komt.11 Dat kan als te ambitieus worden gekwalificeerd, maar iedere minder ambitieuze omschrijving miskent de grote betekenis van het recht.

Hoe dient de rechtenfaculteit bij te dragen aan de ontwikkeling van well-shaped lawyers? Het gaat in eerste instantie om het verwerven van vakbekwaamheid, het ontwikkelen van vakmanschap. Daarbij draait het uiteraard om kennisoverdracht. ‘Diepgaande kennis van het materiële recht is voor een jurist wat een hamer is voor een timmerman’, zo verwoordde iemand het onlangs treffend. Maar om zo’n juridische vakman te worden is ook het aanleren van (intellectuele) vaardigheden12 en morele vorming essentieel. Ook dient er aandacht te zijn voor de context waarin het recht functioneert. Het gaat om law in action, om nog maar eens een Engelse uitdrukking te gebruiken. Het recht staat in een dialectische verhouding tot de context waarin het functioneert. Het recht vormt de maatschappij13 en tegelijkertijd hebben maatschappelijke ontwikkelingen invloed op de vormgeving van het recht. De effectiviteit van wettelijke maatregelen is mede afhankelijk van economische en sociologische factoren. De maatschappelijke aanvaardbaarheid van wet- en regelgeving is aan verandering onderhevig. Bekende voorbeelden zijn de discussies over de vermogensrendementsheffing en de BEPS-problematiek.

In het curriculum van universitaire (fiscaal-)juridische opleidingen dienen deze elementen een plaats te hebben. Dat is geen sinecure. De studieduur is beperkt terwijl het ontwikkelen van fiscaal-juridisch vakmanschap tijd kost. Keuzes moeten worden gemaakt. Uitgangspunt moet zijn dat alles in het teken staat van de ontwikkeling van well-shaped lawyers. De ontwikkeling van schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden dient ruime aandacht te krijgen. Studenten moeten met name veel schrijven en experimenteren met verschillende soorten teksten – veel meer dan nu gebeurt. Dat is arbeidsintensief, zowel voor student als docent, maar noodzakelijk. Verder zijn metajuridische vakken als rechtsfilosofie, rechtstheorie en rechtsgeschiedenis, eventueel toegespitst op het fiscale recht, onontbeerlijk. Hoe kan de discussie over recht en moraal, over fair share, goed worden gevoerd zonder kennisname van het gedachtegoed van bijvoorbeeld Habermas, Hart, Dworkin en Sloterdijk? Ook de belangrijkste componenten van het Nederlandse rechtssysteem (privaatrecht, strafrecht, staats- en bestuursrecht en internationaal recht) moeten onderdeel uitmaken van het curriculum. Een fiscaal-juridische opleiding zou wat mij betreft civiel effect hebben.

Voor aspecten die de werking van het (belasting)recht in de praktijk beïnvloeden, kan heel goed aandacht worden gevraagd tijdens het onderwijs in het materiële belastingrecht. Mijn indruk is dat dit ook gebeurt: veel docenten combineren hun onderwijsactiviteiten immers met werkzaamheden in de fiscale praktijk. Opleidingen dienen er overigens wel voor te zorgen dat de verschillende onderdelen van de fiscale praktijk dan ook in voldoende mate zijn vertegenwoordigd. Verder zou via specifieke gastcolleges het feitelijk functioneren van het fiscale recht aan de orde kunnen worden gesteld. De beroepspraktijk kan door medewerking aan dergelijke gastcolleges een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van goede academische fiscaal-juristen.

Keuzes maken betekent dat er ook zaken niet aan bod zullen komen. Praktijkstages, hoe wenselijk wellicht ook in het licht van een goede doorstroming naar de beroepspraktijk, passen niet in het curriculum. Inleidende vakken in de economie, psychologie of andere wetenschappen moeten ook niet in het programma worden opgenomen; daarmee zou kostbare tijd verloren gaan. Ook zullen specifieke vaardigheden, bijvoorbeeld op het gebied van ICT en data-analyse, niet worden bijgebracht. Het zij zo. Studenten kunnen desgewenst extra-curriculair vakken volgen, maar verder is het aan de beroepspraktijk om in die – veronderstelde – lacunes te voorzien, al dan niet via de beroepsopleidingen. Daar lijkt winst te behalen. Als van de fiscalist 4.0 inderdaad meer wordt gevraagd dan louter wetstechnische kennis lijkt het technische traject zoals dat nu wordt aangeboden door de Stichting Opleiding Belastingadviseurs (te) eenzijdig. Daarin zouden andersoortige, niet-fiscaalrechtelijke vakken kunnen worden opgenomen (bij voorkeur op postgraduateniveau). Ook een verdiepend metajuridisch vak als rechtsfilosofie of rechtstheorie zou een waardevolle aanvulling vormen op het curriculum van de beroepsopleidingen en op de programma’s van permanente educatie. Ik meen dat juist na een aantal jaren beroepspraktijk een degelijke reflectie op het recht als zodanig van enorme toegevoegde waarde is. Hier zou de universiteit via bijvoorbeeld postacademisch onderwijs een waardevolle bijdrage kunnen leveren.

Overigens vraag ik mij soms af in hoeverre de belastingadvieswereld nog behoefte heeft aan goede fiscaal-juridische ambachtslieden, aan well-shaped lawyers. Wellicht komt de roep om de T-shaped lawyer voort uit een wijziging in de aard van veel advieswerk waarvoor (eigenlijk) geen juristen meer nodig zijn, maar bijvoorbeeld IT-deskundigen, bedrijfskundigen en organisatieadviseurs. Dat kan, maar dan lijkt aanpassing van het curriculum van de fiscaal-juridische opleidingen niet het gepaste antwoord. De wensen van de (grote) belastingadvieskantoren zullen niet geheel overeenkomen met die van de andere delen van de fiscale beroepspraktijk zoals de Belastingdienst en de rechterlijke macht. Zij zijn wellicht meer geïnteresseerd in goede juristen.

Kortom, universitaire opleidingen moeten zich niet richten op het afleveren van een academisch geschoolde fiscaal-juridische datacruncher. De opleidingen fiscaal recht dienen well-shaped tax lawyers af te leveren: fiscaal-juristen met goede intellectuele vaardigheden, met de nodige kennis van de metajuridica en met diepgaande kennis van het Nederlandse rechtsstelsel in het algemeen en het Nederlandse belastingrecht in het bijzonder. Tevens dient het functioneren van het recht in de praktijk de nodige aandacht te krijgen. Ervaringsdeskundigen zouden daarbij meer moeten worden ingezet. Belangrijk is ook dat mondelinge en (vooral) schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden meer worden ontwikkeld dan thans het geval is. Dat vereist niet direct een aanpassing in het curriculum, maar wel in de aanpak van het onderwijs en de manier van toetsing.

Wat mij betreft dus eigenlijk een klassieke benadering. De juridische opleiding is altijd zowel academisch als praktisch geweest en heeft altijd juristen opgeleverd met de intellectuele vaardigheden om zich verder te ontwikkelen, in welke richting dan ook.14 De beroepspraktijk zal voor aanvullende ontwikkeling moeten zorg dragen, al dan niet via de beroepsopleidingen. Aandacht voor niet-fiscaal-juridische vakken (zoals economie en psychologie) en metajuridische vakken kan in die aanvullende opleiding niet ontbreken. Daaraan kunnen universiteiten op hun beurt een bijdrage leveren.