Aflevering 38

Gepubliceerd op 2 september 2016

NTFR 2016/2300 - Naar een academisch geschoolde fiscaal-juridische datacruncher?

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 geschreven door mr. dr. J. Gooijer
Het academisch jaar 2016-2017 is een paar weken geleden begonnen en dat lijkt een goed moment voor enige reflectie op de fiscaal-juridische opleidingen. Hoe moet het curriculum van een master fiscaal recht worden ingevuld? Is er noodzaak tot aanpassingen? Deze vragen komen mede op naar aanleiding van signalen uit de beroepspraktijk die erop wijzen dat wijzigingen nodig zouden zijn. Alweer tweeënhalf jaar geleden voerden bestuursvoorzitters van vijf grote advocatenkantoren een pleidooi voor een wijziging in de inhoud van de rechtenstudie.‘Opleiding jurist moet breder’, NRC Handelsblad, 17 maart 2014. Het mag geen verbazing wekken dat de oproep tot verandering in een T-shaped client loving lawpreneur is komen overwaaien uit de Verenigde Staten. De term T-shaped lawyer is ontleend aan het door IBM gemunte begrip T-shaped professional, hedendaags jargon in de HR-praktijk. Zie ‘Lessen uit Amerika’, Advocatenblad, maart 2014, p. 34 e.v. Universiteiten zouden oog moeten hebben voor de ‘maatschappelijke vraag naar breder opgeleide juristen’. Studenten zouden moeten worden opgeleid tot T-shaped client loving lawpreneurs: diepgaande kennis van het recht (de verticale component van de T) zou moeten worden gecombineerd met algemene kennis en vaardigheden (de horizontale component). Het pleidooi is niet door iedereen met gejuich ontvangen – het verhaal gaat dat een partner van een van de kantoren aan de betrokken bestuursvoorzitter heeft gevraagd of hij in beschonken toestand verkeerde toen hij zijn naam onder het gewraakte artikel zette – maar lijkt toch weerklank te hebben gevonden.Het Landelijk Juridisch Jaarcongres voor universitair docenten stond in het kader van de T-shaped lawyer. Zie voor een interview naar aanleiding van dat congres ‘Juristen dansen op het slappe koord’, Advalvas 24 februari 2016, p. 16 e.v.

NTFR 2016/2303 - Brief over belastingdruk eenverdieners

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief gestuurd aan de Eerste Kamer waarin hij uitlegt hoe zijn reactie op de CPB-notitie met de doorrekening van de standaardkoopkracht van voorbeeldhuishoudens zich verhoudt tot de motie waarin het kabinet wordt verzocht om met voorstellen te komen om de substantiële verschillen tussen eenverdieners en tweeverdieners te verkleinen. De staatssecretaris stelt dat het belastingstelsel steeds verder is geïndividualiseerd. Voor een juiste vergelijking tussen een- en tweeverdieners zou gekeken moeten worden naar een huishouden waarbij het individuele inkomen gelijk is. Verder meldt hij dat het kabinet ook oog heeft voor de koopkrachtontwikkeling en belastingdruk van eenverdienershuishoudens. Hij verwijst daarbij naar Prinsjesdag, wanneer het kabinet zijn beleidsvoornemens presenteert.

NTFR 2016/2311 - Geen cassatie tegen wanverhouding verzuimboete en beboetbare gedraging MRB

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 geschreven door mr. W.E. Nent-Vroomen
De staatssecretaris heeft het cassatieberoep tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, nr. 15/01267 (NTFR 2016/1973) ingetrokken. In de onderhavige procedure had belanghebbende de verschuldigde MRB van € 29 niet tijdig voldaan. De aanwezigheid van een eerder verzuim leidt tot het opleggen van een verzuimboete van € 147. Het hof oordeelde dat weliswaar de wetgever bij verzuimboeten geen relatie heeft gelegd tussen de op te leggen sanctie en de verschuldigde belasting, maar in het kader van straftoemeting kan de hoogte van de verschuldigde belasting wel een rol spelen. Een boete van € 147, zijnde 500% van de verschuldigde belasting, staat volgens het hof niet in een evenredige verhouding tot de ernst van de verwijtbare gedraging. Van belang acht het hof voorts nog dat wanneer sprake zou zijn geweest van ‘opzet’ en daarmee een vergrijpboete zou zijn opgelegd deze maximaal € 29 (100%) had kunnen bedragen. Gelet op een en ander, acht het hof hier een verzuimboete van € 60 passend en geboden. Andere rechters hebben deze uitspraak inmiddels gevolgd.

NTFR 2016/2313 - Brief over enkele onderwerpen hybride markt WGA

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over diverse onderwerpen met betrekking tot de hybride WGA-markt. Hij reageert met de brief op twee moties en informeert de Kamer over uitstroomcijfers WGA in de uitzendsector in relatie tot andere sectoren. In verband met het laatste meldt de minister dat hij een maximumpremie WGA in de uitzendsector niet langer noodzakelijk vindt.

NTFR 2016/2324 - Conclusie inzake vrijstelling beheer gemeenschappelijke beleggingsfondsen

ECLI:NL:PHR:2016:852, datum uitspraak 19-07-2016, publicatiedatum 02-09-2016
Aflevering 38, gepubliceerd op 02-09-2016 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van art. 7, lid 4, Wet OB 1968. De tot belanghebbende behorende vennootschap A heeft in 1996 met drie in Nederland gevestigde – niet tot de fiscale eenheid behorende – vastgoedvennootschappen afzonderlijk een overeenkomst tot het verrichten van diensten gesloten. De vastgoedvennootschappen zijn opgericht door een aantal pensioenfondsen. Na de oprichting hebben de vastgoedvennootschappen ook aan derden (certificaten van) aandelen uitgegeven. De activiteiten van de vastgoedvennootschappen bestaan uit de acquisitie van aandeelhouders c.q. certificaathouders, het aan- en verkopen van onroerende zaken en het exploiteren daarvan. De vastgoedvennootschappen hebben geen personeel in dienst. Belanghebbende heeft ter zake van de door A ontvangen vergoeding geen omzetbelasting voldaan, omdat zij van mening is dat alle voor de vastgoedvennootschappen verrichte werkzaamheden onder de vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel i, sub 3, Wet OB 1968 zijn begrepen. In geschil is of de vastgoedvennootschappen elk kunnen worden aangemerkt als een ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds’ in de zin van de Zesde Richtlijn en of (een deel van) de door A verrichte werkzaamheden kunnen (kan) worden beschouwd als ‘beheer’ van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

NTFR 2016/2325 - Recreatiewoningen in bungalowpark dienen tot woning ondanks verbod permanente bewoning

ECLI:NL:HR:2016:2084, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 met annotatie van mr. B.S. Kats
X2 is eigenaar en X1 is gebruiker van een bungalowpark met 52 recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen beschikken over een woonkamer, keuken, haard, terras, slaapkamers, douche en toilet. De woningen zijn bestemd voor recreatief gebruik. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is niet toegestaan. Het recreatiepark vormt voor de Wet WOZ één onroerende zaak. De WOZ-waarde van € 397.000 is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat meer dan 70% van de waarde is toe te rekenen aan de recreatiewoningen. In geschil is of de recreatiewoningen tot woning dienen in de zin van de art. 220a en 220f Gem.w. Rechtbank Gelderland (20 augustus 2015, nr. 14/5362, NTFR 2015/2581) heeft die vraag ontkennend beantwoord. In navolging van A-G IJzerman (4 juli 2016, NTFR 2016/2212), komt de Hoge Raad echter tot een andere conclusie. Recreatiewoningen met de onderhavige faciliteiten en voorzieningen zijn namelijk bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De recreatiewoningen zijn aldus op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. Dat permanente bewoning niet is toegestaan, brengt geen wijziging in de aard en de inrichting, en daarmee de bestemming van de woning. Dit vindt steun in de wetsgeschiedenis van art. 220f Gem.w. Het arrest van 15 november 2013, nr. 11/05565, NTFR 2014/478, waarnaar de rechtbank heeft verwezen mist hier betekenis, aangezien het in dat geval ging om een verpleeghuis. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Het bungalowpark dient in hoofdzaak tot woning nu meer dan 70% van de waarde is toe te rekenen aan de recreatiewoningen. Daarom dient de aan X1 opgelegde aanslag gebruikersbelasting OZB te vervallen. De aan X2 opgelegde aanslag eigenarenbelasting moet worden verminderd naar het woningtarief.

NTFR 2016/2326 - Recreatiewoningen op recreatiepark dienen tot woning

ECLI:NL:HR:2016:2085, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar en exploitant van een recreatiepark met recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen beschikken over eigen faciliteiten en voorzieningen zoals een badkamer, kookgelegenheid en sanitair. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is niet toegestaan. Het recreatiepark vormt voor de Wet WOZ één onroerende zaak. In geschil is onder meer of de recreatiewoningen tot woning dienen in de zin van art. 220a en 220f Gem.w. Rechtbank Gelderland (29 september 2015, nrs. 14/8811 en 14/8812, NTFR 2015/2808) heeft die vraag ontkennend beantwoord. In navolging van A-G IJzerman (4 juli 2016, nr. 15/04476, NTFR 2016/2212) komt de Hoge Raad echter tot een andere conclusie. Recreatiewoningen met de onderhavige faciliteiten en voorzieningen zijn bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De recreatiewoningen zijn aldus op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. Dat permanente bewoning niet is toegestaan, brengt geen wijziging in de aard en de inrichting, en daarmee de bestemming van de woning. Dit vindt steun in de wetsgeschiedenis van art. 220f Gem.w. Het arrest van 15 november 2013, nr. 11/05565, NTFR 2014/478 waarnaar de rechtbank heeft verwezen, mist hier betekenis, aangezien het in dat geval ging om een verpleeghuis.

NTFR 2016/2331 - Rechtbank treedt buiten rechtsstrijd door verletkosten zelfstandig lager vast te stellen

ECLI:NL:HR:2016:2083, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
In een WOZ-procedure is belanghebbende bij de rechtbank in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van bezwaar en beroep van € 22. Dit bedrag bestaat uit € 8 reiskosten en € 14 verletkosten. Voor de verletkosten is de rechtbank uitgegaan van het minimumuurtarief van € 7 genoemd in art. 2, lid 1, onderdeel d, BPB. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak. Tussen partijen was immers niet in geschil dat de verletkosten van belanghebbende hoger waren dan het destijds geldende maximumuurtarief van € 78, zodat de verletkosten tot een bedrag van € 156 vergoed moeten worden.

NTFR 2016/2332 - Begrip 'verletkosten' is ruimer dan alleen vergoeding voor bijwonen zitting

ECLI:NL:HR:2016:2082, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbenden zijn inzake de vastgestelde WOZ-waarde van de onderhavige woning door de rechtbank in het ongelijk gesteld. In hoger beroep hebben zij een rapport ingebracht van een op hun initiatief ingesteld bouwkundig deskundigenonderzoek. Verder zijn tijdens het hoger beroep compromissoire besprekingen gevoerd tussen partijen en heeft naar aanleiding van de gehouden zitting een inpandige taxatie van de woning plaatsgevonden door een door beide partijen aangewezen taxateur. Belanghebbenden zijn bij deze taxatie aanwezig geweest. Hof Den Bosch 2 april 2015, nr. 13/00266, NTFR 2015/1555 heeft de vastgestelde WOZ-waarde verminderd. De door belanghebbende geclaimde vergoeding voor het bijwonen van het bouwkundig onderzoek, de taxatie en de compromissoire besprekingen is door het hof afgewezen. Voor de verletkosten van belanghebbenden in de hogerberoepsfase is het hof uitgegaan van uurtarieven van € 60 en € 65. Deze proceskostenbeslissing van het hof houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet uiteen dat het begrip ‘verletkosten’ in het Besluit proceskosten bestuursrecht niet nader is gespecificeerd en dat in de nota van toelichting bij dit besluit geen limitatieve opsomming van ‘verletkosten’ is opgenomen. Volgens de Hoge Raad komen, behalve de kosten voor het persoonlijk bijwonen van de zitting, als verletkosten voor de fase van (hoger) beroep tevens in aanmerking de kosten van tijdverzuim die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met onderzoekshandelingen (i) die plaatsvinden op initiatief van de rechter, zoals het instellen van een onderzoek ter plaatse door de rechter, of (ii) tot het verrichten waarvan de rechter een partij of de partijen uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, zoals het doen instellen van een onderzoek door een deskundige. Dit betekent dat belanghebbenden recht hebben op vergoeding van verletkosten in verband met de taxatie na de zitting, maar niet voor het bouwkundig onderzoek en de compromissoire besprekingen. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden door uurtarieven van € 60 en € 65 te hanteren. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.

NTFR 2016/2342 - Antwoorden Kamervragen over belastingrente

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen over belastingrente naar aanleiding van aandacht in de vakliteratuur voor een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 februari 2016, nr. 15/2938, waarin NTFR 2016/1033 aandacht aan is besteed. Daarin was sprake van achterwaartse verliesverrekening. Door de verlaging van het inkomen van de belastingplichtige verviel het recht op heffingskorting voor de partner. Over de terugvordering van de heffingskorting moest heffingsrente (tegenwoordig: belastingrente) worden betaald, terwijl over de teruggaaf geen rente werd vergoed. Dit werd in de vakliteratuur als onevenwichtig gezien. De staatssecretaris ziet geen aanleiding voor een wijziging.

NTFR 2016/2345 - Goedkeuring belastingverdrag met Malawi; nota n.a.v. verslag

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Malawi naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota wordt ingegaan op het opzeggen van het oude verdrag door Malawi, op de gevolgen van de daardoor ontstane verdragsloze situatie en op de redenen voor het sluiten van een nieuw verdrag. Tevens wordt uitgebreid ingegaan op de Nederlandse verdragsinzet, op de wijze waarop met de positie van Malawi als ontwikkelingsland rekening is gehouden en op de in het verdrag opgenomen antimisbruikbepalingen (en de keuze daarbij voor een mainpurposetest). Meer specifiek wordt ingegaan op het ontbreken van een specifieke bepaling voor werkzaamheden buitengaats, op de arbitrageprocedure en op de vormgeving van de in het verdrag opgenomen bepalingen inzake het begrip vaste inrichting, de winsttoerekening aan vaste inrichtingen en voor hybride entiteiten. Tevens wordt ingegaan op de toepassing van het verdrag op hybride leningen. In een bijlage bij de nota is ten slotte een overzicht opgenomen van de – wel of niet OESO-conforme – status van de artikelen inzake inlichtingenuitwisseling en bijstand bij invordering in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden.

NTFR 2016/2346 - Beantwoording openstaande Tweede Kamervragen FATCA/CRS

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016
In deze brief beantwoordt de staatssecretaris van Financiën een aantal vragen van de Tweede Kamer over met name de Common Reporting Standard (CRS) en FATCA. In dit kader wordt aangegeven dat zich inmiddels 101 landen hebben gecommitteerd aan de automatische inlichtingenuitwisseling over financiële rekeningen onder CRS. Een lijst van deze landen is als bijlage bij de brief gevoegd. Ook Panama staat op deze lijst (met een eerste gegevensuitwisseling in 2018 over 2017). Met betrekking tot de minimumgrens van $50.000, waaronder financiële instellingen onder het FATCA-verdrag met de VS rekeningen van natuurlijke personen niet hoeven te controleren, wordt opgemerkt dat financiële instellingen deze verschillend toepassen. Het verplichten van financiële instellingen om deze grens te hanteren zou echter de integratie van CRS en FATCA in hun systemen doorkruisen, aangezien CRS een dergelijke ondergrens niet kent. Daarnaast wordt in de brief ingegaan op de wederkerigheid van de gegevensuitwisseling onder FATCA met de VS, op de keuze van banken om bepaalde beleggingsproducten niet meer aan te bieden aan US persons, op de voorlichting op de site van de Belastingdienst over mogelijke ‘dubbele’ belastingheffing van in Nederland wonende Amerikaanse staatsburgers en op mogelijke oplossingen voor de positie van dergelijke inwoners met dubbele nationaliteit.

NTFR 2016/2347 - Europees Parlement roept op tot verdere maatregelen tegen belastingontwijking, belastingconcurrentie en agressieve belastingplanning

Aflevering 38, gepubliceerd op 22-09-2016 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Het Europees Parlement heeft in een resolutie van 6 juli 2016, mede naar aanleiding van de bevindingen en aanbevelingen van de commissie TAXE 2, opgeroepen om verdere maatregelen te nemen tegen belastingontwijking (en belastingontduiking), belastingconcurrentie tussen staten en agressieve belastingplanning. Het Europees Parlement pleit met name voor de volgende maatregelen: