NTFR 2016/2707 - Ik-opa-schulden: geen last, maar een lust. Oftewel: ‘Elk nadeel heb z’n voordeel’

NTFR 2016/2707 - Ik-opa-schulden: geen last, maar een lust. Oftewel: ‘Elk nadeel heb z’n voordeel’

pmdWB
prof. mr. dr. W. BurgerhartProf.mr.dr. W. Burgerhart is werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen en is estate planner/notarieel-juridisch adviseur bij ScholsBurgerhartSchols en BurgerhartVosmanshuys BV.
mdJG
mr. dr. J. GanzeveldMr.dr. J. Ganzeveld is zelfstandig gevestigd belastingadviseur en extern fiscaal wetenschappelijk adviseur van BDO.
Bijgewerkt tot 17 november 2016

Voor de meeste fiscalisten is het fenomeen bekend: het ik-opa- of ik-oma-testament (hierna: ik-opa-testament). Ook diegenen die niet in de estate-planningspraktijk werkzaam zijn, zullen er op zijn minst van hebben gehoord.

Varianten ik-opa-testament

Het ik-opa-testament kent drie varianten: de klassieke variant waarbij aan het kind (de erfgenaam) de testamentaire last wordt opgelegd om een bepaald bedrag aan het kleinkind schuldig te erkennen, de variant met het legaat van een bepaald bedrag aan het kleinkind en de (sporadisch voorkomende) variant waarin het kind vruchtgebruiker en het kleinkind bloot eigenaar van een vermogen(sbestanddeel) wordt. In de eerste twee varianten is de schuld van het kind renteloos en opeisbaar (uiterlijk) bij het overlijden van het kind. De laatstbedoelde variant laten we verder buiten beschouwing.

Achtergrond

Met een ik-opa-testament kan optimaal gebruik worden gemaakt van de tariefstructuur van de Successiewet 1956. De vererving van de nalatenschap wordt verspreid over meerdere personen, hetgeen een progressievoordeel met zich mee kan brengen. Bovendien kan er worden geprofiteerd van meerdere vrijstellingen. Daarnaast wordt een dubbele vererving voorkomen door ‘generation skipping’. Er vererft een stuk vermogen rechtstreeks van de grootouder naar het kleinkind. Het kind wordt als het ware overgeslagen.

Met de meest voorkomende tekst van de clausule wordt de nalatenschap van opa optimaal verspreid over de kinderen en de kleinkinderen, en wel zo dat ondanks het (op dit moment) 80% hogere tarief voor de kleinkinderen het tarief aan de top van de verkrijgingen bij de kleinkinderen niet hoger is dan dat bij de kinderen. Dit terwijl de kinderen van opa toch de volledige beschikking krijgen over de nalatenschap van opa. Ze kunnen er in beginsel mee doen en laten wat ze willen. Het is slechts een ‘papieren’ aangelegenheid.

Belastingheffing bij overlijden opa

Zowel het kind als het kleinkind is als gevolg van het overlijden van opa erfbelasting verschuldigd over zijn verkrijging(en) uit het testament. De grootte van de verkrijging door het kleinkind (het schuldig erkende bedrag) wordt bepaald aan de hand van de tarieven in de SW 1956. Omdat de vordering van het kleinkind renteloos is en in beginsel pas opeisbaar is bij het overlijden van het kind, wordt voor de erfbelasting uitgegaan van de contante waarde van het schuldig erkende bedrag. De berekening daarvan volgt uit tabellen die voor de erfbelasting zijn voorgeschreven en zijn te vinden in het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956. Als gevolg van de renteloosheid en de niet-opeisbaarheid behoudt het kind in feite het (vrucht)gebruik van het schuldig erkende bedrag.

Belastingheffing bij overlijden kind: art. 10 SW 1956?

Bij overlijden van het kind zou er bij het kleinkind een (onbelaste) sprong optreden van contante waarde naar nominale waarde. De schuld vermindert (civielrechtelijk) immers voor de nominale waarde de nalatenschap van het kind.

Sinds de herziening van de Successiewet per 1 januari 2010 zit de schrik er bij de betrokkenen bij ik-opa-testamenten echter goed in door de wijziging van art. 10 SW 1956. Volgens de staatssecretaris valt de klassieke lastvariant onder art. 10, lid 1, SW 1956, waardoor bij het kleinkind bij het overlijden van zijn ouder een fictieve verkrijging ter grootte van zijn vordering plaatsvindt. Dubbele belastingheffing dus en daarmee lijkt deze estate-planningstool niet meer te werken. Overigens was de staatssecretaris van mening dat het voorgaande ook al het geval was onder het oude art. 10 SW 1956.

De variant met het uitgestelde legaat valt volgens hem onder art. 10, lid 9, SW 1956. Dan treedt er alleen belastingheffing op bij het kleinkind bij het overlijden van zijn ouder als hij meer verkrijgt dan zijn ouder in totaal van opa heeft geërfd. Hierbij is het dus helemaal niet gezegd dat de vordering van het kleinkind niet successierechtelijk aftrekbaar zal zijn, want dat hangt immers af van de erfrechtelijke verkrijging van de kinderen, oftewel het door opa ter beschikking gestelde budget.1

Last of legaat?

Wat te doen?

Tot slot