NTFR 2017/954 - Schaf alle persoonsgebonden aftrekposten af
NTFR 2017/954 - Schaf alle persoonsgebonden aftrekposten af
Fiscale wetenschappers is instrumentalisme in het belastingrecht doorgaans een gruwel. Belastingen dienen om geld in het laatje van de overheid te brengen en daarmee basta. Met belastingen allerlei nevendoeleinden nastreven – het instrumentalisme dus – is doorgaans gedoemd te mislukken. In het gunstigste geval blijkt na een evaluatie meestal dat niet kan worden aangegeven of de fiscale stimulans zijn nut heeft gehad, maar even vaak is de evaluatie ronduit negatief. Dat bleek uit de evaluatie van de innovatiebox, waarover ik vorig jaar schreef in deze Opinie.1 Er kon nauwelijks worden aangegeven of de enorme fiscale stimulering van innovatie het belastinggeld waard was. Het jaar daarvóór had de Algemene Rekenkamer in een groot onderzoek naar belastinguitgaven al een soortgelijke conclusie getrokken.2
Persoonsgebonden aftrek
De persoonsgebonden aftrekposten van hoofdstuk 6 Wet IB 2001 zijn alle in meer of mindere mate belastinguitgaven. Gelukkig is daarin de afgelopen jaren al flink het mes gezet. Zo zijn al gesneuveld de verliezen op beleggingen in durfkapitaal en de uitgaven voor levensonderhoud kinderen (kinderalimentatie). Op de rol staan afschaffing van de uitgaven voor scholingsuitgaven en de uitgaven voor monumentenpanden. Het wetsvoorstel (nr. 34 556) dat dit moet regelen, is vorig najaar aangehouden in de Tweede Kamer maar ik hoop dat van uitstel geen afstel komt. Als dit wetsvoorstel doorgang vindt, zijn er van de ooit acht persoonsgebonden aftrekposten nog maar vier over, te weten:
uitgaven voor inkomensvoorzieningen;
uitgaven voor specifieke zorgkosten;
weekenduitgaven voor gehandicapten; en
aftrekbare giften.
Giftenaftrek
Om met de laatste te beginnen, de reden om deze Opinie te wijden aan de persoonsgebonden aftrekposten is de recente evaluatie van de giftenaftrek, uitgevoerd door Dialogic, hetzelfde bureau dat de evaluatie van de innovatiebox heeft uitgevoerd. En ook de conclusies van dit evaluatieonderzoek zijn weer volstrekt voorspelbaar. Ik noem er een paar:
de giftenaftrek is budgettair niet doelmatig;
de regeling is ingewikkeld, want maakt onderscheid tussen eenmalige giften, periodieke giften, culturele giften (waarvoor een multiplier geldt) en giften aan SBBI’s;
mede door de ingewikkeldheid wordt de rubriek vaak verkeerd ingevuld in de aangifte;3
(samenhangend met het vorige punt) de giftenaftrek is moeilijk te controleren door de Belastingdienst, met name omdat contra-informatie ontbreekt;
de giftenaftrek in de VPB is niet doeltreffend, nu er geen bewijs is dat de giftenaftrek in de VPB leidt tot een hoger totaal aan giften van bedrijven.
Het enige goede nieuws is dat de culturele multiplier wel heeft geleid tot meer giften aan culturele instellingen, maar, hoe ironisch, die multiplier zal met ingang van 1 januari 2018 worden afgeschaft.
Kortom: Wij houden dus (al jaren) een fiscale aftrekregeling in stand waarvan de effectiviteit niet kan worden bewezen.
Standaardverweer van voorstanders van de giftenaftrek is dat burgers door de fiscale giftenaftrek meer geven dan zonder de giftenaftrek. Uit het evaluatierapport blijkt dat dit effect reuze meevalt. Even wat cijfers (ontleend aan het rapport): 80% van de burgers geeft aan goede doelen, maar slechts 9% gebruikt de giftenaftrek. Bij bedrijven (bedoeld zijn de bedrijven in de VPB) is het met het gebruik van de giftenaftrek nog droeviger gesteld. Van de bedrijven geeft 70% aan goede doelen maar slechts 0,5% (!) gebruikt de giftenaftrek. Het argument van de voorstanders van de giftenaftrek dat door de giftenaftrek burgers en bedrijven meer geven, is dus reuze betrekkelijk: 71% van de burgers en 69,5% van de bedrijven die geven, doen dat zonder de giftenaftrek te gebruiken.4 Uit het evaluatierapport blijkt ook dat 40% van de burgers die de giftenaftrek benutten – dat is dus slechts 3,6% (40% * 9%) van de gevers – daadwerkelijk meer geeft door de fiscale giftenaftrek. Omgekeerd geldt dus dat de meerderheid van de gevers die de giftenaftrek benutten, 60% namelijk (i.e. 5,4% van alle gevers), zich niet laat leiden door de fiscale giftenaftrek. En zo hoort het ook te zijn natuurlijk. Iemand geeft aan een goed doel, omdat hij of zij dat goede doel een warm hart toedraagt. Of dat nu een fiscale aftrekpost oplevert of niet, is bijzaak (althans zou dat moeten zijn).
In absolute getallen is de giftenaftrek ook al geen succesnummer. In de periode 2008-2014 bedroeg de giftenaftrek jaarlijks gemiddeld € 845 miljoen, waarvan € 20 miljoen voor bedrijven en € 825 miljoen voor burgers. Dit leidt tot een budgettair beslag van in totaal € 335 miljoen, € 330 miljoen voor burgers en € 5 miljoen voor bedrijven. Als een belasting dit schamele bedrag zou opbrengen, zou hij onmiddellijk worden afgeschaft, want dan kost die belasting al snel meer dan hij opbrengt. Wat mij betreft zou dit ook moeten gelden voor aftrekposten. Als een aftrekpost zo’n gering effect heeft, kan die beter worden afgeschaft.
Het evaluatierapport concludeert onomwonden dat de giftenaftrek budgettair niet doelmatig is en voor bedrijven in de VPB niet doeltreffend. Het budgettaire beslag ligt een factor twee tot drie hoger dan de mate waarin de giftenaftrek de giften verhoogt. Dit hoge budgettaire beslag betreft niet alleen het belastinggemis als gevolg van de fiscale aftrekpost maar vooral de kosten van de Belastingdienst wegens controle en handhaving van de giftenaftrek. Uit de evaluatie blijkt namelijk ook dat controle en handhaving van de giftenaftrek door de Belastingdienst uiterst moeilijk zo niet onmogelijk is.5 De Belastingdienst moet namelijk vrijwel volledig varen op informatie van de belastingplichtige die niet altijd even betrouwbaar is.6 Er is geen contra-informatie, waardoor ook het voorinvullen van de aangifte op het punt van de giftenaftrek niet mogelijk is.
Kortom, alles overziende rijst naar mijn mening toch serieus de vraag of we de fiscale giftenaftrek in stand moeten houden. Mijn antwoord op deze vraag is (al jaren) volmondig neen. Begrijp me goed, ik ben geenszins tegen vrijgevigheid als zodanig. Als iemand wil geven aan een goed doel, moet hij dat uiteraard helemaal zelf weten. Mijn probleem met de giftenaftrek is dat door de fiscale aftrekpost andere burgers en bedrijven die niet of aan andere (niet tot aftrek leidende) ‘goede doelen’ (willen) geven, toch meebetalen aan deze giften (ook al is het budgettaire beslag gering). Want een fiscale aftrekpost komt, hoe men het ook wendt of keert, altijd ten laste van alle burgers in Nederland. Ik vergelijk het altijd met uitgaven voor een hobby. Het lidmaatschapsgeld voor de voetbalclub of de tennisvereniging is niet fiscaal aftrekbaar, want dat is inkomensbesteding. Waarom zou een gift aan een goed doel dat dan wel zijn? Dat is immers ook inkomensbesteding. Beide uitgaven liggen geheel in de persoonlijke (afwegingen)sfeer van de burger, waar de belasting heffende overheid naar mijn mening niets mee heeft te maken.
Overige persoonsgebonden aftrekposten
Maar laat ik mijn pijlen niet alleen richten op de giftenaftrek. Naast die aftrek kent hoofdstuk 6 Wet IB 2001 nog andere persoonsgebonden aftrekposten. De scholingsaftrek en monumentenaftrek staan inmiddels op de nominatie om te worden afgeschaft. Laten we hopen dat het nieuwe kabinet het wetsvoorstel hierover dat in de Tweede Kamer is aangehouden, doorzet. Voor deze beide uitgaven geldt naar mijn mening in het bijzonder dat die toch wel worden gedaan, of ze nu fiscaal aftrekbaar zijn of niet. Dan is een fiscale stimulans weggegooid geld.
De uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (alimentatie) kunnen mijns inziens evenzeer worden afgeschaft en worden gedefiscaliseerd. Dit laatste betekent dan ook geen heffing meer over de alimentatie-uitkering bij de ontvangende ex-echtgenoot. Ik heb deze aftrekpost altijd uiterst merkwaardig gevonden. Betalingen tussen echtgenoten tijdens het huwelijk raken de inkomstenbelasting niet, want zijn inkomensbestedingen: geen aftrek en geen heffing. Maar zodra echtgenoten uit elkaar gaan, kennelijk opeens wel: wel aftrek en heffing. Maar dit geldt dan weer niet voor de kinderalimentatie, want die blijft niet-aftrekbaar en niet belast. Ik zou zeggen: trek dit gelijk. Zowel tijdens de huwelijkse periode als tijdens de niet-huwelijkse periode zijn betalingen tussen (ex-)echtgenoten fiscaal niet relevant: geen aftrek en geen heffing. Menig alimentatiegerechtigde vergeet ook regelmatig dat de alimentatieontvangst belast is en komt na de eerste aanslag inkomstenbelasting, waarin de alimentatieontvangst is opgenomen, van een koude kermis thuis. Om niet te spreken over het onbegrijpelijke en aan burgers niet uit te leggen verschil tussen advocaatkosten voor de ex-echtgenoot die de alimentatie ontvangt, (wel aftrekbaar) en advocaatkosten voor de ex-echtgenoot die de alimentatie moet betalen (niet aftrekbaar).7 Defiscaliseren we de alimentatie, dan blijft de alimentatiegerechtigde de koude kermis bespaard en zijn de advocaatkosten voor niemand meer aftrekbaar.
De uitgaven voor specifieke zorgkosten en weekenduitgaven voor gehandicapten, tot slot, kunnen mijns inziens evenzeer vervallen. Ik sluit mij wat dit betreft geheel aan bij het betoog van Michiel Spanjers op TaxLive van 7 april 2017.8 Met name de regeling van de specifieke zorgkosten is uiterst complex en (mede daardoor) moeilijk te handhaven door de Belastingdienst en wordt door burgers (ook door de complexiteit) niet volledig benut. Zelfs het aangifteprogramma van de Belastingdienst lukt het niet om deze aftrekpost optimaal aan de belastingplichtigen toe te rekenen. Deze specifieke aftrekposten kunnen naar mijn mening heel goed en misschien zelfs wel beter worden vergolden via een niet-fiscale faciliteit. Gedacht kan worden aan integratie met de zorgtoeslag of overheveling van het budget voor deze aftrekposten naar de WMO die door gemeenten wordt uitgevoerd. Juist gemeenten kunnen meer maatwerk bieden dan een noodzakelijkerwijs minder specifiek gerichte fiscale aftrekpost dat kan.
Afsluiting
Alles overziende is mijn conclusie dat we alle persoonsgebonden aftrekposten beter kunnen afschaffen en, indien gewenst, kunnen omvormen in een (subsidie)regeling buiten de fiscaliteit. Het maakt de fiscale wetgeving eenvoudiger, minder fraudegevoelig en beter controleerbaar en handhaafbaar. Wie kan daar nu op tegen zijn?