NTFR 2018/463 - Eerbetoon en vriendenbundel

NTFR 2018/463 - Eerbetoon en vriendenbundel

mLP
mr. L.J.A. PieterseVerbonden aan de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam.
Bijgewerkt tot 1 maart 2018

De mogelijkheden om een ander lof toe te zwaaien, zijn welhaast grenzeloos, ook in het fiscale domein.1 Zo is het denkbaar iemand een prijs toe te kennen voor een bepaalde, uitmuntende publicatie,2 zoals een dissertatie,3 die niet al te experimenteel zal moeten zijn, omdat – dat is bekend – het absorptievermogen van de lezer nu eenmaal beperkt is.4 Ook komt het voor dat een oeuvre in de prijzen valt.5 Of het welzijn van de gelauwerde daarmee is gediend, zou ik niet durven zeggen. Het is in elk geval een teken dat het bekroonde werk wordt gelezen. Een in het vooruitzicht gestelde prijs wordt ook weleens geweigerd. Daarvan zijn voorbeelden te geven, en niet alleen in de sfeer van de bellettrie.6 Ook in andere opzichten wordt de keuze van een jury, die al dan niet voor een bijzondere gelegenheid in het leven is geroepen,7 niet altijd gerespecteerd. ‘Díe prijs had ík allang moeten hebben’, zo liet een fiscalist zich eens – tegen ogenschijnlijk niemand in het bijzonder – ontvallen tijdens een zwak moment, dat hem enkele jaren geleden parten speelde toen bekend werd aan wie de H.J. Hofstra-penning was toegekend. Deze ontboezeming vormt wellicht een illustratie van de gedachte dat er geen garantie is dat de mens is wat hij denkt te zijn. Of is het misschien zo dat deze boutade kan worden gezien als een bevestiging van de hypothese dat uiteindelijk niemand kan ontsnappen aan zijn innerlijk labyrint? Het zijn – toegegeven – vermoeiende vragen, die bij een andere, meer passende gelegenheid van mogelijke antwoorden zouden kunnen worden voorzien.

De verdiensten van iemand, om terug te keren naar het onderwerp, kunnen ook op een andere wijze in het licht worden gesteld. Zo is het denkbaar stil te staan bij een ambtsjubileum.8 Maar veelal komt de gedachte pas op iemand lof toe te zwaaien op het moment dat een vooraanstaande betrekking wordt verlaten (of een ‘hondenbaan’9 aan een ander wordt overgedragen), doorgaans wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd.10 In dit kader is het denkbaar dat één of meer bijdragen worden geschreven in een vaktijdschrift, waarin de verdiensten van de betrokkene voor de lezer worden neergezet. Deze vorm van huldebetoon viel Erasmus ten deel, toen hij in 1968 zijn functie van hoofd van het bureau invordering moest neerleggen.11 Die gebeurtenis was aanleiding voor niet alleen de Broederschap van ontvangers van ’s Rijks belastingen maar ook voor Veegens, die rijksadvocaat bij de Hoge Raad was geweest, om de persoon Erasmus en zijn werk te belichten.12 Ook een redacteurschap dat jaren wordt uitgeoefend, kan een reden zijn een bijzondere publicatie, zoals een themanummer,13 tot stand te brengen. Zo heeft de redactie van WPNR een flink aantal jaren geleden Van Dijck gevraagd een artikel te wijden aan het werk van redacteur Van Soest als advocaat-generaal, en wel ter gelegenheid van zijn 25-jarig redacteurschap van dit blad.14‘De conclusie kan wezen: Als de rechtspraak niet is wat zij moet zijn, aan Van Soest ligt het niet’, zo besloot Van Dijck zijn lezenwaardige opstel (p. 25). Deze geste vormde een mooie blijk van waardering voor de toenmalige voorzitter van deze uitgave, die onder meer werd gewaardeerd vanwege ‘zijn weloverwogen oordeel, zijn grote tact en innemende persoonlijkheid’, zoals de redactie dat heeft verwoord.15

Het komt ook voor, en daarmee kom ik bij het eigenlijke domein van deze opinie, dat de erkentelijkheid voor iemand op zodanige wijze gestalte krijgt, dat een vriendenbundel tot stand wordt gebracht. De eerste keer dat die eer een fiscalist ten deel viel, moet in 1949 zijn geweest. Collega’s, vrienden en leerlingen van Adriani,16 een pionier op het gebied van de belastingwetenschap, boden hem een bundel opstellen over belastingrecht aan ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam.17 Dat een bundel tot stand wordt gebracht, is niet vanzelfsprekend. Zo zijn de leerlingen van Offerhaus er in de jaren zestig van de vorige eeuw niet in geslaagd een opstellenbundel van de grond te krijgen. Steun daarvoor bleek moeilijk te vinden. Zij kwamen ‘met lege handen van hun démarches terug, zij het wel met meer mensenkennis’, zo valt te lezen in het voorwoord van het boek: Offerhauskring vijfentwintigjaar.18

Een enkele keer geeft een potentiële ‘kandidaat’ bij voorbaat te kennen een hem toegedachte bundel niet op prijs te stellen. Van Soest is daarvan een voorbeeld.19 Maar hij is niet de enige. Verder is het weleens voorgekomen dat weerstand bestond tegen de gedachte een bundel te realiseren. Dat is een interessant gegeven te noemen. Zo heeft Antal20 zich verzet tegen het voornemen Hofstra – zijn directe collega van de Leidse universiteit – bij zijn emeritaat een opstellenbundel aan te bieden; hij was de mening toegedaan dat een bundel niet passend is voor iemand met een zo korte staat van diens als hoogleraar. De bundel is er uiteindelijk toch gekomen.21 Een dergelijk cadeau was niet weggelegd voor Schuttevâer. Deze hoogleraar besloot in 1970 zijn hoogleraarstoga af te leggen. Zijn motief was eerbiedwaardig: bij het ouder worden is het moeilijker om de ontwikkelingen te overzien, zo gaf hij enkele maanden voor zijn afscheid te kennen. Dat er geen Schuttevâer-bundel is, hangt wellicht ook samen met het feit dat Schuttevâer is ingegaan op het aanbod van de rechtsgeleerde faculteit een leeropdracht te aanvaarden die het mogelijk maakte om onder meer zijn colleges successierecht voor notariële studenten voort te zetten, zodat hij in wezen aan de universiteit verbonden bleef. De week voor zijn afscheidscollege is in het Weekblad evenwel ruim aandacht geschonken aan de staat van dienst van Schuttevâer in de vorm van een opstel waarin zijn kwaliteiten als wetenschapsbeoefenaar en docent worden geroemd, en zijn ‘sociale instelling, aimabiliteit en lenige geest’ worden geprezen.22

Of de gedachte is opgekomen een liber amicorum samen te stellen toen Van den Tempel afscheid nam als hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam, is mij niet bekend. Van den Tempel was ‘wars van eerbetoon’, zo heeft Zwemmer na zijn overlijden opgetekend.23‘Toen de staf belastingrecht bij zijn afscheid als hoogleraar in 1975 een afscheidscollege met sprekers en een receptie had bedacht, wees hij dat zeer resoluut van de hand’, zo weet Zwemmer zich te herinneren. ‘Voor hem was een slotcollege aan het einde van de lopende collegecyclus voldoende. Sprekers bij zijn afscheid werden niet op prijs gesteld. Hij had intussen voldoende afscheidscolleges met sprekers bijgewoond om tot de overtuiging te komen dat hij aan deze al dan niet welgemeende lofprijzingen geen enkele behoefte had’. Bij zijn afscheid van de redactie van het Weekblad, werd hij alsnog openlijk geprezen.24

Dat een vriendenbundel bij tal van gelegenheden kan worden aangeboden, is bekend. Zo werd in 1966 het 25-jarige jubileum van de uitgeverij FED aangegrepen om aan N. Ypenburg, de oprichter ervan, een jubileumbundel te overhandigen.25 Een bundel kan ook als ‘tussentijdse groet’ van enkele vakgenoten worden aangeboden.26 Verder is het voorgekomen dat het aanvaarden van het ambt van hoogleraar een reden was om een bundel opstellen aan te bieden. Dat schoot een Tilburgse emeritus hoogleraar belastingrecht in het verkeerde keelgat, zo heb ik mij laten vertellen. Kennelijk bestaan er op het terrein van de feestbundels ongeschreven wetten die beslist niet overtreden mogen worden. Het bereiken van een bepaalde leeftijd kan, het kwam al ter sprake, eveneens een aanleiding zijn om een bundel samen te stellen. Dat overkwam de vermaarde strafrechtgeleerde Enschedé toen hij zeventig werd.27 De betrokkene moet die leeftijd dan wel halen. Dat is niet altijd het geval. In 1990 is bijvoorbeeld een bundel opstellen ter nagedachtenis van iemand uitgebracht, die oorspronkelijk was opgezet als bundel ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag.28 Maar zoiets zal uitzonderlijk zijn. Wat wel geregeld voorkomt, zelfs gebruikelijk lijkt te zijn geworden, is dat het neerleggen van het ambt van hoogleraar, aanleiding is om auteurs te mobiliseren en een bundel samen te stellen. Toen Smeets na bijna 37 jaar afscheid nam als hoogleraar belastingrecht aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg wegens het bereiken van de gestelde leeftijdsgrens, is hem een ‘ere-cadeau’– de Smeetsbundel – aangeboden.

Ook andere gelegenheden worden aangegrepen om iemand een vriendenbundel aan te bieden, zoals het afscheid van een bepaald rechtscollege.29 Het afscheid van de balie is een andere aanleiding geweest om een feestbundel te presenteren. Dat heeft Pels Rijcken ondervonden.30 Wijckerhold Bisdom, om een ander voorbeeld te noemen, kreeg een bundel aangeboden wegens het memorabele feit dat hij 2000 weken als cassatieadvocaat was opgetreden.31 Enkele maanden geleden werd ook aan een andere advocaat – Van Staden ten Brink – een liber amicorum aangeboden. Daarin halen de auteurs onder meer herinneringen op aan ‘zijn karakteristieke en gepassioneerde uitoefening van de (cassatie-)advocatuur’.32 Ook belastingadviseurs hebben weleens een bundel in ontvangst mogen nemen bij het bereiken van een bepaalde, gezegende leeftijd, dan wel op het moment dat zij de maatschap verlaten.33 Een jubileum, bijvoorbeeld van een vereniging (van belastingconsulenten34) of een faculteit, dan wel een universiteit,35 of een combinatie daarvan,36 kan eveneens aanleiding zijn een bundel opstellen tot stand te brengen, maar vriendenbundels zijn dat niet.

Enkele feestbundels hebben een titel meegekregen die zo uitgesproken is, dat hij als het ware in het collectieve geheugen is opgenomen. ‘Om der schattinge wille’ zou een dergelijke titel kunnen zijn.37 Dit opschrift prijkt op een bundel opstellen ‘voornamelijk gewijd aan de rechtspraak in belastingzaken’, zoals het omslag uitwijst.38 De bundel is in 1958 opgedragen aan Van der Poel ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar-directeur van de Rijksbelastingacademie.39 De titel ‘Wat byllich unn recht is’ heeft eveneens werfkracht en het vermogen om blijvend in het geheugen te worden opgeslagen.40 Deze bundel, die een keur aan veelal korte bijdragen van bekende fiscale publicisten bevat, dankt zijn ‘citeertitel’ aan een oudvaderlands rechtskundig geschrift van Groningse oorsprong. Een titel die mij eveneens dierbaar is, en zich geregeld aan mij opdringt, siert het omslag van een bundel annotaties: ‘Ordening van emotie’.41 Of wat te denken van de prachtige titel: ‘’t Exempel dwinght’?42 De ondertitel van deze uitgave luidt: Opstellen aangeboden door vrienden en – nu komt het –‘vereerders’, een kwalificatie die mij minder kan bekoren.

Een goed gekozen titel is een hele opgave. Uit ervaring weet ik dat een titel tamelijk toevallig tot stand kan komen, soms omdat hij als werktitel wordt gebruikt en uiteindelijk praktisch ongemerkt de eindstreep weet te halen en op het omslag prijkt. Dat neemt niet weg dat het aantal verworpen titels legio zal zijn. En enkele keer – dat is uitzonderlijk – wordt de lezer daarvan deelgenoot gemaakt. Zo zou de titel van de bundel ‘De weerbarstige norm’43 oorspronkelijk luiden: ‘De afwezige regel’, zoals in de inleiding en verantwoording van de bundel wordt opgemerkt.

Wat de aard en daarmee voor een deel ook de inhoud van een bundel betreft, kan een behoorlijke variëteit worden waargenomen. Het gangbare type bundel bestaat uit opstellen met een vaktechnische inslag die voor de gelegenheid zijn geschreven.44 Een enkele keer meent een auteur een ‘plankproduct’ tevoorschijn te kunnen halen. Dat kan een artikel zijn dat degene niet heeft weten te voltooien, bijvoorbeeld omdat hij hopeloos is vastgelopen. De restanten daarvan kunnen aan de redactie worden aangeboden in de wetenschap dat zij bijdragen niet pleegt te weigeren.

Soms hangen de bijdragen in die zin samen dat zij cirkelen rond een bepaald thema, dat vooraf is bedacht.45 Zo gaat een vorig jaar verschenen bundel over het motiveren van rechterlijke uitspraken. Dit liber amicorum is uitgebracht ter gelegenheid van het afscheid van een raadsheer in het Gerechtshof Amsterdam.46 Een ander – ouder – voorbeeld is de bundel ‘Kwaliteit van belastingrechtspraak belicht’.47 Een enkele keer dient zich nadat de bijdragen zijn ontvangen bijna vanzelf een thema of rode draad aan. Soms valt er geen lijn te ontwaren.48 Sommige bundels, vooral als zij worden samengesteld voor fiscalisten op het terrein van de indirecte belastingen, lijken welhaast van nature een coherent geheel te vormen. De onlangs verschenen bundels ‘Ode aan Bart’49 en ‘Ontroerend goed’50 zijn daarvan voorbeelden.

De kwaliteit van de opstellen vertoont doorgaans een wisselend beeld. Een bijdrage mag – vanuit taalkundige optiek – geslaagd heten als zij drie zinnen bevat met in het oog springende formuleringen die niemand eerder heeft gekozen. Deze maatstaf is weleens gesuggereerd, als ik mij dat goed herinner, maar daarvan ben ik allerminst zeker. ‘Het geheugen zeeft en sorteert aan de hand van de eisen die er door degene die zich herinnert aan gesteld worden. Hebben wij toegang tot het algoritme van die prioriteiten?’51 Vermoedelijk niet.

De lezer die aan gepolijste formuleringen veel waarde hecht, en verrijkt wil worden met nieuwe ideeën, zal zelden teleurgesteld worden als hij enkele uren heeft doorgebracht met een bundel. Het komt voor dat een bijdrage ‘zo helder (is) als een vergrootglas’. Daardoor ‘ziet’ de lezer ‘meer, véél meer dan (…) (hij) daarzonder zou hebben gezien’.52 Wellicht zal het verbazen, maar er bestaan opstellen die aan dit criterium beantwoorden, al blijft dat soms ook een kwestie van persoonlijke voorkeur. Zo sprak ik vorig jaar iemand die nog steeds lyrisch bleek te zijn over de bijdrage van Doedens aan de bundel ‘Fiscaal-economische opstellen’, een boek dat in 1966 aan Schendstok – een uitzonderlijk begaafde jurist én econoom53– is aangeboden,54 nadat hij de wens te kennen had gegeven ‘zijn taak als hoogleraar enige jaar vóór het bereiken van zijn zeventigste verjaardag neer te leggen’.55 Ook treft men weleens een – historisch getinte – bijdrage aan die een kijkgat oplevert naar het verleden met zijn onachterhaalbare gebeurtenissen.56 Maar het zal geen verwondering wekken dat er eveneens auteurs zijn die met het geschrevene in het rijk van het hypothetische blijven hangen, omdat de verzameling woorden waaruit hun bijdrage is opgebouwd ‘geluidloos’ zijn en niet de kracht hebben de gedrukte bladzijde te verlaten, zodat het de lezer niet lukt ze in zich op te nemen.57

Een enkele keer bereikt een bijdrage een bijzondere status. Dat geldt onder meer voor het opstel ‘Voordeel beogen, voordeel verwachten’, dat Doedens voor de eerder genoemde Smeetsbundel heeft geschreven.58 Deze verhandeling is jarenlang aan verschillende universiteiten voor onderwijsdoeleinden gebruikt. Het zou kunnen zijn dat inmiddels andere bijdragen die plaats hebben ingenomen. Het zou – hoe dan ook – aardig zijn als tijdloze opstellen uit feestbundels samen zouden kunnen worden gebracht in een uitgave die bijvoorbeeld in het onderwijs gebruikt zou kunnen worden.

Sommige bundels bevatten een levensbericht, een bijdrage waarin leven en – vooral – werk worden belicht van degene aan wie de bundel is opgedragen.59 Dergelijke bijdragen, een enkele keer lukt het iemand een trefzeker portret van de betrokkene te ‘schilderen’,60 zijn veelal bovengemiddeld aardig om te lezen,61 misschien wel omdat de lezer daarin ook wetenswaardigheden kan aantreffen die anders niet zo snel openbaar zullen worden. Wie daarin is geïnteresseerd, doet er goed aan om zodanige tekst, die soms nogal persoonlijke – tamelijk openhartige – herinneringen bevat,62 te spellen, en derhalve te benaderen als ware het een gedicht of een andere tekst die om studie vraagt, zoals een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad, waarin zij zich van haar ‘zwijgzame’ kant toont; verborgen of anderszins verscholen betekenissen kunnen op die manier aan de oppervlakte worden gebracht. Het is overigens zo dat min of meer reguliere bijdragen aan bundels eveneens zicht kunnen bieden op bijvoorbeeld persoonlijke verhoudingen,63 ook die ternauwernood bestand blijken te zijn geweest tegen gebeurtenissen met een nogal explosief karakter. Maar het kan altijd erger, althans confronterender. In een enkele jaren geleden – in eigen beheer – uitgegeven bundel trof ik een vernietigende bijdrage aan die ‘een afrekening binnen het milieu’ kan worden genoemd.64 De auteur had kennelijk enkele rekeningen te vereffenen met degene voor wie de feestbundel is samengesteld. Bij hem – de ontvanger van de bundel – valt ‘geen praktische betrokkenheid (te onderkennen), geen normatieve stellingname, geen bijdrage aan wat voor normatief debat dan ook, zelfs geen wetenschappelijke bijdrage aan de ontwikkeling van zijn eigen vakgebied. Het valt dan ook niet te verwachten dat (hij) (…) bij toekomstige juristen of filosofen een blijvende herinnering zal nalaten’,65 aldus de recalcitrante auteur die nogal wat ruimte van de redactie heeft gekregen. Vergelding is een gave, zo zou men na het lezen van deze regels kunnen denken. Zover zou ik niet willen gaan, al zou in een wraakoefening een vorm van schoonheid kunnen worden gezien, als zij tenminste met enige elegantie wordt uitgevoerd. Of voornoemde bijdrage als zodanig kan worden gekenschetst, valt niet met zekerheid te zeggen. Het is niet uitgesloten dat het gaat om een frivoliteit die door de betrokkenen op waarde is geschat en hen een flinke dosis voldoening én genoegen zal hebben geschonken. Vriendschappelijke betrekkingen hebben – zo bezien – een eigen tonaliteit,66 een eigen register, en kunnen overigens ook zomaar verdampen, bijvoorbeeld omdat zij niet bestand blijken te zijn tegen bepaalde gebeurtenissen, maar dit terzijde.

Wie zich in de biografie van een ander wil verdiepen, kan zijn heil ook zoeken in andere stukken die ter gelegenheid van een afscheid worden geschreven. Vroeger werd in het Weekblad geregeld aandacht besteed aan het vertrek van hooggeplaatste ambtenaren, bijvoorbeeld aan dat van Peeters.67 Deze fiscalist zal onder meer bekend zijn als bewerker van het veel gebruikte leerboek ‘Belastingen’,68 dat is opgezet door A.J. van Soest,69 een buitengewoon getalenteerde fiscalist,70 die aanvankelijk de enige auteur van dit standaardwerk was.71 Toen Peeters in 1956 afscheid nam als hoofd van de afdeling internationale fiscale zaken van het departement van Financiën, werd bekend, althans bij een groter publiek, dat hij van de bijzondere eekhoorns en vogels in de plantsoenen in Washington bijna evenveel wist als de fiscaaltechnische hobby’s van de leden van buitenlandse onderhandelingsdelegaties, alsmede van het internationale belastingrecht van Nederlandse verdragspartners, en dat was – volgens Schendstok, één van zijn vakbroeders – beslist veel te noemen.72 Het antwoord op de vraag of de huidige generatie verdragsonderhandelaars eveneens beschikt over dergelijke bijzondere vormen van kennis, moet ik schuldig blijven. Een jaar of wat later, om een ander voorbeeld te geven, werd Van Santen, een hoofdinspecteur te Haarlem, eervol ontslag verleend, omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Hij wilde geruisloos afscheid nemen. Zijn naaste medewerkers hebben evenwel gemeend hem niet zonder geschenk te moeten laten gaan, en hebben hem – toen hij op het punt stond terug te keren naar zijn geliefde Veluwe – een verrekijker aangeboden, een geste die hij – het is niet gemakkelijk voor te stellen – op prijs schijnt te hebben gesteld.73

In voornoemde op de persoon betrokken publicaties zullen de minder sterke kanten of zelfs onhebbelijkheden van de beschrevene doorgaans niet worden belicht. En als dat wel gebeurt, blijken dat toch goede eigenschappen te zijn. Zo schreef Van der Poel over Takken, één van de redacteuren van Beslissingen in belastingzaken, de voorloper van het blad BNB: ‘ik weet aan zwarts (…) niet veel anders te schrijven, dan dat hij naar mijn mening altijd te bescheiden is geweest, te onbaatzuchtig en te weinig van zich deed horen. Maar die eigenschap heeft hem misschien juist de bevrediging en de rust geschonken, die zijn harmonische persoonlijkheid zo zeer kenmerken’.74

Over het algemeen mag de auteur van een bijdrage rekenen op een reactie van degene aan wie de bundel is aangeboden. Een enkele keer blijft een reactie uit. Daarvan zijn – ook tamelijk recente – voorbeelden te geven. Daarmee wordt een ongeschreven regel geschonden, en dat is in verschillende opzichten veelzeggend.75 Meestal is de reactie beknopt, en dat kan voldoende zijn. Een enkeling gaat er echt voor zitten, en trakteert de contribuant op een uitvoerige beschouwing die ook reflecties op de inhoud van het geschrevene bevat. Wat langer geleden – ik heb het over de eerste helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw – schreef Van de Ven brieven aan alle opstelschrijvers (‘Met de beste groeten, uiteraard van huis tot huis’76), een communicatiemiddel dat helaas niet vaak meer wordt beproefd. De auteur schreef er 45 en nam zijn ‘weder-gedachten’, zoals hij dat noemde, op in een publicatie: ‘Reacties en reflecties. 45 Brieven over Recht als instrument van behoud van verandering’.77 Door zijn – vaak schitterende – reacties op het gebodene uit het domein van het besloten briefverkeer over te brengen naar dat van de betrekkelijke openheid, probeerde hij daaraan wat meer bekendheid te geven. Enkele jaren geleden heeft Nieuwenhuis78 dit procedé in zoverre herhaald dat hij enige reflecties op het door de auteurs gebodene heeft weten te publiceren.

Het zal opgevallen zijn dat de laatste jaren nogal wat feestbundels verschijnen. Een collega verzuchtte onlangs dat de inflatie van dit fenomeen haar hoogtepunt wel zo’n beetje heeft bereikt, afgaande op de kwaliteit van de daarin opgenomen bijdragen die kennelijk te wensen overlaat.79 Misschien moeten we er maar eens helemaal mee ophouden, liet hij daarop enkele dagen later mismoedig volgen, om daaraan meteen toe te voegen dat als hij weer wordt gevraagd een bijdrage te schrijven, hij dat uiteraard graag zal doen. Ook deze dubbelslachtige houding maakt duidelijk dat de feestbundel, en de vriendenbundel als bijzondere verschijningsvorm daarvan, een verschijnsel is dat talloze fascinerende facetten bevat. Het lijkt erop dat het een speciale zone is. Zonder gevaar is deze zone evenwel niet te noemen. Het is een domein met een eigen dynamiek en normativiteit die niet voor iedereen onmiddellijk kenbaar zal zijn. Zo gelden geheel eigen organisatieprincipes bij het tot stand brengen van zodanige bundel. Zij bestaan uit dwang, ‘de waarheid van het willen’, om een filosofisch concept in herinnering te brengen, saamhorigheid, gewoonte en verschillende (andere) sociale codes – enkele ervan passeerden terloops de revue – die initiatiefnemers, auteurs en zelfs recensenten in acht zullen moeten nemen. Het zou aardig zijn om dit deel van het fiscale discours nog eens wat nader en uitgebreider te beschrijven,80 bijvoorbeeld door iemand die enige affiniteit heeft met participerende observatie (en daarbij wellicht ook uit eigen ervaringen zou kunnen putten), hoe particulier en uniek dergelijke observaties ook zullen zijn. Deze methode, die door antropologen is ontwikkeld, stelt de onderzoeker in staat om een verschijnsel – veelal een bepaalde – van zeer nabij te bestuderen. Op die manier kan (meer) kennis worden verkregen van het wezen van de opstellenbundel en de samenhang met andere verschijnselen (zoals eerbetoon, en het afscheidsinterview), alsmede van de plaats van de mens in deze microkosmos, en dat is in dit kader misschien wel de antropologische vraag par excellence.81